De Gereformeerde Kerk te Workum (1)

De Gereformeerde Kerk in het Friese Workum werd op 1 februari 1836 geïnstitueerd als Christelijke Afgescheidene Gemeente. Sinds juni 1869 heette ze Christelijke Gereformeerde Gemeente en sinds juni 1892 Gereformeerde Kerk; beide naamsveranderingen hielden verband met een landelijke kerkenfusie.

Kaart: Google.

Zodra we het over de aanvang van de Afscheiding in Workum hebben, moeten we beginnen met het minuscule dorpje Ferwoude, ongeveer drie kilometer ten noorden van Workum, met in die tijd elf huizen met tachtig inwoners. Daar lag aanvankelijk namelijk het zwaartepunt van de Afgescheiden Gemeente van Workum. In Workum woonden in die tijd – inclusief de buitendorpen – zo’n 3.400 mensen. Velen verdienden hun brood in de visserij en in de vrachtvaart. In de wijde omgeving van Workum werden in die tijd in enkele dorpen conventikels, huisgodsdienstoefeningen, gehouden, vanwege onvrede met de prediking in de hervormde kerk. Hier en daar ging looiersknecht en oefenaar Pier Schaap (1810-1843) voor in die diensten, die er dus bij de hervormde predikheren niet goed op stond. Spottend werd hij wel ‘de apostel van Workum’ genoemd. Hij werd overigens in 1841 Afgescheiden predikant van Urk. Hij stierf twee jaar later en werd op Urk begraven.

De instituering van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Workum (1836).

Ds. S. van Velzen (1809-1896).

De hervormde predikant van Gaast-Ferwoude was in die tijd de 69-jarige ds. J.C. Froeling, die daar van 1808 tot 1845 stond; in Workum was ds. R.S. Sevensma hervormd predikant, die daar van 1827 tot 1852 de kansel bezette. Ze moesten van de Afgescheidenen niets hebben. Zo hoorde ds. Froeling met tegenzin dat op 1 februari 1836 de afgezette hervormde predikant ds. S. van Velzen (1809-1896), die zich bij de Afscheiding had gevoegd, in Ferwoude een kerkdienst geleid had in de schuur van Klaas Lolkes Okma. Er waren maar liefst tweehonderd mensen op afgekomen die Van Velzen, staande op een hooiwagen, aandachtig beluisterden. Zelfs de hervormde predikant S.H. Sypkens van Idsegahuizen had die ‘ongeoorloofde godsdienstoefening’ bijgewoond! Van Velzen had toen bovendien drie kinderen gedoopt.

En daar was het niet bij gebleven! Want op die dag had hij in de schuur van Okma de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Ferwoude-Workum geïnstitueerd. De predikant preekte over 1 Koningen 18 vers 21: “Zoo de Heere God is, volgt Hem na, en zoo het Baäl is, volgt hem na”. Na de preek kozen de dertien uit Ferwoude afkomstige aanwezigen, die zich bij de Afscheiding wilden voegen, hun ambtsdragers. Ouderling werd timmerman Ykele Herres de Boer en als diaken werd de 24-jarige landbouwer Hessel Ottes Yntema gekozen. Ds. Van Velzen bevestigde hen meteen in het ambt. Uit Workum voegden zich vervolgens twee leden bij de nieuwe gemeente.

De hervormde kerk te Workum.

De eerste jaren.

Over de eerste jaren van de jonge gemeente is nauwelijks iets te zeggen, omdat de kerkenraadsnotulen pas in mei 1837 aanvangen. Eén ding weten we wél: sinds de instituering in 1836 was ds. S. van Velzen uit Drogeham de predikant van de gemeente van Ferwoude-Workum. Het nadeel was echter dat hij predikant was van alle Afgescheiden Gemeenten in de provincie Friesland. Er waren immers nog nauwelijks Afgescheiden predikanten. Vandaar ook dat aanvankelijk gebruik gemaakt werd van oefenaars, al was niet iedereen het daarmee eens. Ds. Van Velzen vertrok in 1839 naar Amsterdam, en toen was ook de gemeente van Ferwoude-Workum ‘haar’ predikant kwijt…

Van ds., R.W. Duin is weliswaar geen foto bekend, maar wel zijn meerdere preken van hem gedrukt.

Zijn opvolger was ds. R.W. Duin (1797-1843), ook als ‘predikant in algemene dienst’ van de gemeenten in Friesland. De gemeente Ferwoude-Workum groeide gestaag, zodat besloten werd een eigen gebouw te kopen waar op zondag in het vervolg de kerkdiensten gehouden konden worden. Johannes Radersma kocht het huis aan It Noard (tegenwoordig nr. 47) en was er dus eigenaar van. Ds. Duin had de leiding bij de ingebruikneming van het kerkgebouw, op 30 september 1839. Er waren veel kerkgangers aanwezig, ‘waaronder veele nieuwsgierige en ook eenige kwaadwillige’, maar de politie kon voorkomen dat ‘ze iets uit konde rigte’.

Het feit dat er meer dan twintig toehoorders waren was voor de overheid echter aanleiding Radersma op het matje te roepen en hem te gebieden in het vervolg te zorgen dat niet meer dan twintig personen de kerkdiensten in zijn woning bijwoonden. Dat was namelijk volgens de wet het maximum aantal bijwoners als men zonder toestemming van de plaatselijke overheid een godsdienstige samenkomst hield. De burgemeester stuurde een paar agenten mee om het quotum in de gaten te houden. Hoewel de kerkenraad nog geen overheidserkenning aanvroeg hield men toch alvast de kerkdiensten in de nieuwe kerk; wat eigenlijk niet mocht…

Op 30 december 1839 werd het huis aan It Noard 47 als Afgescheiden kerk in gebruik genomen. Het deed dienst tot 1887, toen de nieuw gebouwde kerk op It Noard 75 klaar was (foto: ‘Workum van vroeger en nu’).

De burgemeester drong er bij de kerkenraad daarom ook sterk op aan zo snel mogelijk erkenning bij de overheid te vragen. Dan was men niet meer gebonden aan het maximum aantal kerkgangers. Dat was ook voor de burgemeester van belang, omdat hij dan immers de bijeenkomsten niet meer hoefde uiteen te jagen.

Trouwens: ds. Duin ging op 18 november 1839 in de woning van A.J. Hoeksema voor in een dienst; toen hij dat de volgende dag opnieuw wilde doen werd hij door ‘het gemeen’ tegengehouden. Veel inwoners van Workum stonden vijandig tegenover de Afgescheiden ‘dompers’.

Ds. Duin kreeg al snel ook problemen met zijn eigen kerkenraad. Hij was van plan geweest zonder overleg met de kerkenraad het avondmaal te vieren en dat bovendien toegankelijk te verklaren voor mensen die geen lid van de gemeente waren. Dat laatste was hem maar nauwelijks uit het hoofd te praten, maar de kerkenraad hield de rug recht. Uiteindelijk stapelden de conflicten zich op. Ds. Duin meende tot tweemaal toe het recht te hebben zelf kerkenraadsleden ‘te ontslaan’ en bovendien uitte hij ‘soms in de grofste bewoordingen’ beschuldigingen tegen ambtsdragers. Op 4 januari 1840 werd hij door de classis geschorst, wat bevestigd werd door de algemene vergadering in december 1840 te Amsterdam.

Ds. S.O. Los (van 1841 tot 1842).

Ds. S.O. Los (1803-1882) onder voorbehoud. Met dank aan de heer Bas voor den Dag, archivaris van de Gereformeerde Kerk te Werkendam.

Het aantal leden nam in de gemeente van Ferwoude-Workum ondertussen verder toe, zodat de kerkenraad ging nadenken over het beroepen van een eigen predikant. De manslidmaten besloten in februari 1840 student S.O. Los (1803-1882) te beroepen. Hij stond kerkelijk nog ingeschreven in Rotterdam, maar woonde al in Workum. De classis ging akkoord met het beroep, maar hem werd opgedragen eerst te gaan studeren voor predikant. De classisleden en -gemeenten zouden ondertussen voor het onderhoud van hem en zijn gezin zorgen. Los had daar echter niet zoveel trek in want hij verdiende als schipper een goed loon. Maar uiteindelijk volgde hij het advies op. Hij vertrok voor zijn studie naar het dorpje Wanswerd, waar de Afgescheiden predikant ds. T.F. de Haan (1791-1868) woonde, die studenten opleidde voor het ambt van Afgescheiden predikant.

Ds. T.F. de Haan (1791-1868).

In Workum werden de kerkdiensten in die tijd kennelijk ‘magertjes’ bezocht, zodat men aan kerkcollectes onvoldoende geld binnenkreeg, en daarom ging de kerkenraad in Workum met een collectebus bij de huizen langs. Het jaartraktement van de predikant bedroeg fl. 470 met vrij wonen en belastingvrijdom.

Pas half juni 1841 slaagde Los voor zijn predikantsexamen. Dat legde hij af tijdens de provinciale vergadering van Friesland, waar niet alleen ds. T.F. de Haan aanwezig was (die ds. Los had opgeleid), maar ook ds. H. de Cock himself, de eerste Afgescheiden predikant in ons land, én ds. Van Velzen, die speciaal daarvoor terugkwam uit Amsterdam, waar hij in 1839 predikant geworden was (ds. Van Velzen wilde in Friesland graag een vinger in de kerkelijke pap houden).

Erkenning door de overheid (1841).

Koning Willem II erkende de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Workum.

In november 1839 had de kerkenraad aan koning Willem I gevraagd om officiële overheidserkenning van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Ferwoude-Workum en om vrijheid van godsdienstoefening. Negentien gemeenteleden ondertekenden het verzoekschrift. Op 10 augustus 1841 werd de gemeente erkend door… koning Willem II, die op 7 oktober 1840 aan de regering was gekomen. De lange tijd tussen vraag en antwoord zou erop kunnen duiden dat Willem I, die veel strenger optrad tegen de Afgescheidenen dan Willem II, die goedkeuring niet had willen geven, maar Willem II alsnog zijn handtekening zette.

Ds. Los preekte dus in het kerkgebouw op It Noard 47, maar ook ging hij voor in de woning van ouderling Schaaf in Koudum. Dat huis mocht voor fl. 25 per jaar voor dat doel gebruikt worden. De catechisaties werden in Workum en in Ferwoude gegeven.

Slechts kort was ds. Los aan de gemeente van Ferwoude-Workum verbonden. Al na vier maanden officieel predikantschap kreeg hij een beroep van de gemeente in Rotterdam, maar de kerkenraad keurde het vertrek van de predikant pas goed nadat de gemeente in Rotterdam beloofd had de studiekosten te zullen terugbetalen.

Ds. J.R. Kreulen (van 1843 tot 1846).

Ds. J.R. Kreulen (1820-1904).

Ook zijn opvolger stond slechts enkele jaren op de Workumer Afgescheiden kansel. Het was ds. J.R. Kreulen (1820-1904), oefenaar te Zuidwolde in Drenthe. Op 21 mei 1843 deed hij als kandidaat intrede in Workum. Hij werd in het ambt bevestigd door ds. F.A. Kok (1803-1860) uit Wanswerd. Ds. Kreulen had al snel enkele pijnlijke tuchtgevallen betreffende gemeenteleden te behandelen. Maar al gauw kwamen er ook klachten tegen hemzelf. Ouderling Simon Katsma vond de manier waarop de dominee zijn preken verzorgde onvoldoende, net als de kwaliteit van zijn catechisatielessen (wegens ‘oneerbiedigheid en gekkernijen in de catechisatiën’). De andere kerkenraadsleden waren het met Katsma eens.

Van ds. F.A. Kok (1803-1860) is geen foto, maar wel zijn handtekening bekend.

In februari 1845 barstte de bom echter. Men betichtte ds. Kreulen ervan te weinig op huisbezoek te gaan bij de gemeenteleden. Hij antwoordde daarop dat dit kwam omdat hij drie keer per zondag moest preken. Daarna had hij geen fut meer om ook nog op huisbezoek te gaan. Andere klachten van de kerkenraad waren dat hij personen als lid van de gemeente zou hebben ingeschreven zonder dat de kerkenraad daarvan op de hoogte was. Ook had hij op een zondag geld geleend; dat gaf hij toe en erkende schuld.

Sommigen vonden het ook maar zozo dat de predikant zich had ingelaten ‘met het matigheidsgezelschap’, waarmee de vereniging tegen alcoholisme bedoeld werd. Niet alleen om deze ‘misstappen’, maar ook omdat hij vroeger ‘een slecht leven’ zou hebben geleid, werd hij door de classis in april 1845 voor drie maanden geschorst met toekenning van half traktement. ‘Dominee heeft zich gewillig aan het oordeel van de classis onderworpen’.

Ondertussen kwam in Workum nog slechts ‘een onnozel klein getal menschen’ in de kerk. Hoewel de predikant volgens de classis de schuld van alle problemen bij de kerkenraad probeerde te leggen, oordeelde zij dat ds. Kreulen ook de gemeenteleden moest meedelen dat hij zich had onderworpen aan het oordeel der classis. Dat beloofde hij. Op 5 augustus 1846 nam hij afscheid en vertrok naar de gemeente van Spijk (Gr.).

Ds. Y.J. Veenstra (van 1848 tot 1850).

Opnieuw moest de gemeente van Ferwoude-Workum daarna genoegen nemen met een predikant die daar niet langer dan twee en een half jaar stond. Het was ds. Y.J. Veenstra (1810-1864) uit Sexbierum (van hem is geen foto bekend). Op 6 februari 1848 deed hij intrede. Het jaartraktement bedroeg ook voor hem fl. 450 met vrij wonen en belastingvrijdom, ‘voorzover de beurs zulks mogt toelaten’. En dat voorbehoud werd er niet voor niets bijgevoegd, want al snel bleek dat de gemeenteleden in Ferwoude niet veel ‘willigheid’ konden opbrengen om bij te dragen in de kosten. Dat was dan ook de reden dat de predikant in 1849 aan de gouverneur van de provincie (Jan Ernst van Panhuys) vroeg een bijdrage toe te staan om het traktement aan te vullen, wat door hem natuurlijk geweigerd werd; en gelukkig maar (uiteindelijk kwam zijn klacht trouwens ook bij de regering terecht, die de predikant meedeelde dat hij daarvoor naar de rechter moest gaan).

It Noard te Workum, lang geleden…

Hadden de financiële troebelen misschien te maken met het feit dat de kerkenraad er tijdens zijn predikantschap toe over ging de zitplaatsen in de kerk te gaan verhuren? We weten het niet, maar het feit was er. Geen wonder dat ds. Veenstra het beroep van de gemeente van Sappemeer ijlings aannam en in december 1850 afscheid nam van Workum.

Ds. W. van der Kleij (van 1856 tot 1858).

Ook over kandidaat W. van der Kleij (1819-1875) is nauwelijks iets te melden (ook van hem kennen we geen afbeelding). In elk geval deed hij op 16 november 1856 intrede, maar hij bleef er nog geen twee jaar. Ds. Van der Kleij schroefde het aantal kerkenraadsvergaderingen op van vijf naar twaalf per jaar, en kennelijk beviel hij goed in de gemeente want het aantal nieuwe leden door het doen van belijdenis nam flink toe, ondanks het feit dat de kerkenraad goed onderzocht of ze als aspirant-leden voldoende bijbelkennis etc. hadden; niet zelden werd namelijk iemand afgewezen.

Op 12 september 1858 nam ds. Van der Kleij afscheid en vertrok hij naar zijn volgende gemeente: Tiel.

Ds. M.H.J. Bosch (van 1860 tot 1885).

‘De Bazuin’, 23 november 1860.

Maar liefst vijfentwintig jaar lang was ds. M.H.J. Bosch (1821-1885) uit Scharnegoutum werkzaam als predikant van de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Workum. Op 11 november 1860 deed hij intrede.

Ds. M.H.J. Bosch (1821-1885).

Christelijke Gereformeerde Gemeente te Workum (1869).

Tijdens zijn predikantschap veranderde de naam van de gemeente trouwens; de oorzaak was de landelijke kerkenfusie van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk (onder ’t Kruis).

Dertig jaar eerder, in 1838, was namelijk onenigheid ontstaan in de Christelijke Afgescheidene Kerk. De meningen waren onder meer verdeeld over de vraag of een Afgescheiden Gemeente vrijheid van godsdienst aan de overheid mocht aanvragen. En mochten Afgescheiden Gemeenten een andere kerkorde aannemen dan de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde? In beide gevallen antwoordden de ‘bezwaarden’: nee: geen vrijheid bij de overheid vragen (die had daar niets mee te maken, en bovendien: als de gemeente erkend werd mocht je vervolgens de  naam ‘gereformeerd‘ niet meer gebruiken) en nee, alleen de Dordtse Kerkorde was de leidraad voor de kerkregering (als je die wel instuurde kon je de overheidserkenning trouwens wel op je buik schrijven – daarom stuurden nogal wat gemeenten de Utrechtse Kerkorde op, die geschreven was door een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land, ds. H.P. Scholte (1805-1868)).

Zij die bovengenoemde standpunten huldigden scheidden zich af van de Christelijke Afgescheidene Kerk en vormden samen een nieuw kerkverband, De Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Dertig jaar later waren de aanvankelijke verschillen van mening echter nauwelijks nog actueel. Vandaar dat men besloot weer samen te gaan (enkele ‘Kruisgemeenten’ uitgezonderd). Het verenigde kerkverband noemde zich in het vervolg Christelijke Gereformeerde Kerk. Ook de gemeente van Workum sloot zich er bij aan en heette sindsdien dus Christelijke Gereformeerde Gemeente te Workum.

De kerk uitgebreid (1862).

De kerk, staande achter het huis aan It Noard 47.

Niet lang na de komst van ds. Bosch bleek dat de kerk aan It Noard te klein werd. De mensen zaten bijna bij elkaar op schoot. Dus werd het tijd naar een ander onderkomen om te kijken. Nieuwbouw bleek om financiële redenen niet mogelijk, zodat men op het idee kwam de kerk te vergroten. Dat gebeurde door de achtermuur drie meter naar achteren te verplaatsen. De kosten daarvan bedroegen fl. 560. Tegelijkertijd was ook de gehuurde pastorie aan vernieuwing toe. Daarom besloot men een andere predikantswoning te kopen. De woning aan It Noard 61 leek geschikt en werd voor fl. 800 verbouwd. Maar de woning moest ook nog geschilderd en behangen worden. Daarvoor ging ds. Bosch zelf bij de gemeenteleden langs om een bijdrage te vragen. Nodig was fl. 183. Dat kwam er.

Ds. Bosch woonde in deze pastorie aan It Noard 61.

Gevaar in de herberg (1866).

Nog een ander gevaar dook hetzelfde jaar op, en wel in de herberg van Jellema! Ene meneer De Neui was door ‘koedokter’ Bouke Haagsma uitgenodigd om over het Baptisme te komen spreken! De burgemeester verbood de bijeenkomst, omdat hij dacht dat de wet voorschreef dat zonder toestemming van de overheid geen bijeenkomsten gehouden mochten worden die meer dan 19 bezoekers telden. Die wet was echter al enige tijd buiten werking. De Neui wist dat, de burgemeester niet. De Neui riep de burgemeester ter verantwoording: “Ik stel u voor God verantwoordelijk wegens uw vijandschap tegenover Zijn Evangelie. Ik zal u voor God aanklagen over de zielen, die wegens de verstoorde prediking van dezen avond in de hel komen”. De burgemeester legde de broeders in het vervolg geen strobreed meer in de weg.

Maar de Christelijke Gereformeerde kerkenraad zat ondertussen met die bijeenkomst flink in de maag! Er waren zelfs al enkele gemeenteleden die geïnteresseerd waren in de leer van De Neui; ze kregen uiteraard bezoek van een kerkenraadsdelegatie. Het gevolg was dat drie gemeenteleden hun lidmaatschap van de Christelijke Gereformeerde Gemeente opzegden, en dat vijf gemeenteleden van het avondmaal werden afgehouden om dat ze niet ‘van hun baptistische neigingen af te brengen waren’. In 1871 vertrok De Neui naar de Verenigde Staten, maar inmiddels was in Workum een Baptistengemeente geïnstitueerd…

Ds. Bosch vertrekt niet naar Wapenveld (1874).

‘De Bazuin’, 8 mei 1874.

Op 12 april 1874 ontving ds. Bosch een beroep van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Wapenveld. Hij nam het beroep aan maar kwam niet lang daarna op zijn beslissing terug en bedankte alsnog voor het beroep! Dat was de oorzaak van nogal wat beroering, waarover tot in het landelijke blad De Bazuin geschreven werd. En dat niet alleen, er werd in alle kerkelijke vergaderingen over gesproken: van kerkenraad tot generale synode (in 1875).

Ds. Bosch overleed op 11 januari 1885. In het harnas, in Workum.

Ds. W. Kapteyn (van 1885 tot 1892).

Ds. W. Kapteyn (1819-1906).

Op 6 september 1885 deed ds. W. Kapteyn (1857-1906) van het Friese Hijum intrede in Workum. Ds. Kapteijn nam meteen het jeugdwerk ter hand en richtte een meisjesvereniging op. Een Jongelingsvereniging bestond al. Ook werd op initiatief van de predikant een Mannenvereniging ingesteld.

In die tijd viel ook de herdenking van het vijftigjarig bestaan van de gemeente van Workum, op 1 februari 1886. Tijdens de herdenking sprak ds. Kapteyn een rede uit die handelde over Romeinen 11 vers 36: ”Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid”. Zelfs deed een koor aan de dienst mee, iets bijzonders in die tijd. ‘Men ging voldaan huiswaarts’!

Rouwadvertentie betreffende de echtgenote van ds. Kapteyn, die in april 1887 overleed (ill: ‘Van scheiding naar hereniging’).

De kerkenraad kwam ook op het idee een orgel aan te schaffen, want zo’n instrument was nog niet in de kerk aanwezig. Voor ongeveer fl. 160 werd een zgn. Frans harmonium aangeschaft, waarop N. Hempenius tegen een jaarlijkse vergoeding van fl. 25 zijn muzikaliteit kon botvieren.

Een nieuwe kerk (1887).

Persbericht uit juni 1887 (foto: ‘Van scheiding naar hereniging’).

Maar het bleef niet bij een orgel. Er moest ook een nieuwe kerk komen! De uitbreiding met drie meter in 1862 was onvoldoende gebleken. Naast de kerk lag namelijk een stuk grond-met-woning aan It Noard 75, dat voor fl. 2.800 gekocht werd. Op 27 juni 1887 werd door de kerkenraad de aanbesteding gehouden ‘van eene kerk met consistorie en kosterswoning’.

Op 1 augustus 1887 werd door ds. Kapteyn de eerste steen gelegd. De bouw was intussen al een eind gevorderd en verliep ook verder vlot. Op 1 december van hetzelfde jaar kon de kerk in gebruik genomen worden, uiteraard onder leiding van ds. Kapteyn. De preek van de predikant handelde over 1 Samuel 7 vers 12b: “Hij noemde diens naam Eben Haëzer, en hij zeide: ‘Tot hiertoe heeft de Heere ons geholpen’”.

De eerste steen, gelegd door ds. Kapteyn (foto: ‘Van scheiding naar hereniging’).

Het was een ‘licht en luchtig’ kerkgebouw ‘en ruimschoots voldoende aan den eisch van het oogenblik’. De predikant herinnerde ’s avonds – in aanwezigheid van de burgemeester en een van de wethouders – aan het grote verschil met vijftig jaar eerder: “Met de inwijding van het oude kerkgebouw op 30 september 1838 werden daar de glazen ingegooid en op bescherming van de overheid viel niet veel te rekenen, en nu ondervond de gemeente belangstelling en liefde van zoovele kanten en was zelfs de Overheid bij de inwijding tegenwoordig”.

De nieuwe gereformeerde kerk.

Er werd niet alleen een nieuwe kerk gebouwd, er kwam ook een nieuw orgel. Het nieuwe instrument kostte weliswaar fl. 1.000 (een flink bedrag, zeker in die tijd). Zo kon ook de gemeentezang op een degelijk instrument begeleid worden.

De Gereformeerde Kerk te Workum (1892).

Een paar maanden voor het vertrek van ds. Kapteyn naar de kerk van Goes veranderde de naam van de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Workum. Dat kwam, net als in 1869, door een landelijke kerkenfusie, ditmaal van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende).

In 1886 was namelijk – beginnend in Kootwijk en elders – ook in Amsterdam de al jaren durende strijd binnen de landelijke hervormde kerk tot een uitbarsting gekomen, de Doleantie genoemd. Deze strijd tegen de almacht van de kerkelijke besturen (met fnuiking van de zelfstandigheid der plaatselijke gemeenten) en de vrijwel onbelemmerd toenemende vrijzinnigheid in de hervormde kerk, leidde uiteindelijk ook in de hoofdstad van ons land op 16 december 1886 tot een kerkscheuring. Onder leiding van onder meer dr. A. Kuyper (1837-1920) werd daar de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd, die samen met vele andere Dolerende kerken één kerkverband gingen vormen.

Dr. A. Kuyper (1837-1921) en ds. S. van Velzen (1809-1896).

Hoewel de verhouding met de Christelijke Gereformeerde Kerk aanvankelijk niet was om over naar huis te schrijven, kwam men op 17 juni 1892 uiteindelijk toch in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk bijeen om de eenwording van beide kerkgenootschappen te proclameren: De Gereformeerde Kerken in Nederland. De leidslieden van beide kerken reikten elkaar daar de broederhand: enerzijds de hoogbejaarde ds. S. van Velzen namens de Christelijke Gereformeerde Kerk, en anderzijds dr. A. Kuyper namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken. Ook de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Workum sloot zich er bij aan, zodat de gemeente sindsdien De Gereformeerde Kerk te Workum heette.

De eerste helft van de mededeling klopte, het tweede deel niet, want in Workum ontstond geen Dolerende Kerk (ill.: ‘Van scheiding naar hereniging’),

In Workum was overigens géén Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) ontstaan. Wel was er een aantal hervormde gemeenteleden dat de hervormde kerk niet meer bezocht maar eigen kerkdiensten gingen beleggen. De (toen nog Christelijke Gereformeerde) kerkenraad gaf deze Workumse ‘doleerenden’ toestemming hun diensten in de christelijke gereformeerde kerk te houden.

Het oude kerkgebouw was overigens intussen verkocht aan een van de ouderlingen; de kerkenraad liet zich kennelijk niet met een fooi afschepen, want het bod werd ‘vele keren verhoogd’. Er kwam een bakkerij in.

Ds. Kapteyn nam op 10 juli 1892 afscheid van de kerk van Workum en vertrok naar de Gereformeerde Kerk te Goes.

Naar deel 2 >

© 2022. GereformeerdeKerken.info