De Gereformeerde Kerk te Capelle aan den IJssel (1)

De Gereformeerde Kerk in het Zuid-Hollandse Capelle aan den IJssel werd op 19 januari 1888 geïnstitueerd als Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), dus vanuit de Doleantie, de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk. In 1892 voegde de kerk zich bij de Gereformeerde Kerken in Nederland.

Kaart: Google.

De voorgeschiedenis.

Ook in Capelle aan den IJssel bestond al in de eerste helft van de negentiende eeuw bij sommige hervormde gemeenteleden onvrede over de ‘moderne’ prediking van hun predikant, ds. Lambertus Doedes, die vanuit Moerkapelle op 12 mei 1844 intrede deed in de hervormde gemeente van Capelle aan den IJssel. De predikant bleef er zeer lange tijd, achtenveertig jaar: pas op 22 mei 1892 vertrok hij ten gevolge van emeritaat (hij overleed in 1894).

Zijn prediking was er de oorzaak van dat al vrij spoedig na zijn komst in Capelle ‘gezelschappen’, ook ‘conventikels’ genoemd, ontstonden, waar gemeenteleden bijeenkwamen om samen rechtzinnige preken van zgn. ‘oudvaders’ te lezen (zeer orthodoxe predikanten uit lang vervlogen tijden), samen te bidden, psalmen te zingen en elkaar te bevragen over het geloofsleven. De hervormde kerk bezochten ze daarom meestal niet meer. Dit ging vele jaren door.

Landbouwer/oefenaar H. Stam.

Toen de Prins Alexanderpolder in 1874 drooggelegd werd trokken vanuit het hele land boeren naar het gebied om daar een bedrijf op te bouwen. Een van hen was landbouwer H. Stam (1839-1916) uit Wilnis. Ook hij kon zich niet verenigen met de gang van zaken in de hervormde gemeente van Capelle en bood in 1881 zijn schuur aan om daar conventikels te houden.

Oefenaar H. Stam (1839-1916).

Hij onttrok zich in dat jaar aan het Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk, dat in 1816 door de overheid aan de hervormde kerk was opgelegd; hij bleef lid van de hervormde gemeente, want hij scheidde zich niet van de kerk af maar van het kerkelijk bestuursapparaat. In 1897 werd hem dat lidmaatschap door de kerkenraad echter desondanks afgepakt.

Omdat zijn schuur te klein werd voor de bezoekers van het conventikel besloot men aan de Bermweg, die tegenwoordig Goudenregenstraat heet, een kerkje te bouwen, dat Eben Haëzer genoemd werd.

Timmerman L. ’t Hoen en de christelijke school.

In de woning van de fam. T. de Waardt werd door ’t Hoen zondagsschool gehouden.

Een andere bekende naam in die tijd was die van timmerman L. ’t Hoen. In overleg met en na toestemming van de familie T. de Waardt, woonachtig aan de Ringvaartweg, richtte hij in hun woning een zondagsschool op waar de kinderen verteld werd uit de bijbel. En bovendien liet hij in 1879 op eigen kosten een christelijke school bouwen, de Prins Alexanderschool (genoemd naar de jongste zoon van koning Willem III), gelegen op de hoek van de Capelseweg en de Bermweg. Hoen betaalde aanvankelijk ook het salaris van de hoofdmeester, want christelijke scholen kregen in die tijd geen rijkssubsidie. Bij de opening op 11 mei 1879 waren er al zesenveertig leerlingen, afkomstig uit de wijde omgeving. Hoen liet er ook Schriftgetrouwe kerkdiensten houden.

De prins Alexanderschool, gebouwd en betaald door L. ’t Hoen. Hier werden na de Doleantie de kerkdiensten gehouden (foto: ‘Uit het duister’).

Pas in 1884 werd de “Vereniging tot Stichting en Instandhouding van Scholen met de Bijbel” opgericht, waarvan men lid kon worden door contributie te betalen. Ook hield men ‘schoolschapen’: jonge schapen werden tegen een lage prijs ingekocht en na het vetweiden met winst van de hand gedaan. De opbrengst was voor de school.

De ‘Vrienden der Waarheid’.

Sinds 1853 ontstonden in ons land verscheidene verenigingen die ten doel hadden het ‘onversneden evangelie te prediken op plaatsen waar dat niet meer gehoord wordt’. De verenigingen voegden zich tien jaar later samen tot de ‘Nederlandsche Vereeniging van Vrienden der Waarheid tot handhaving van de leer en de rechten van de Gereformeerde Kerk’; een hele mond vol! Plaatselijke afdelingen werden gevormd en waar nodig werden evangelisten geplaatst om de gereformeerde waarheid bij de mensen bekend te maken in bijeenkomsten en in kerkdiensten. Ook in Capelle aan den IJssel was in 1863 en 1864 een evangelist werkzaam, namelijk D.G. Fijnvandraat. Deze was echter ‘niet geschikt om zelfstandig te werken en was een slechte spreker’. Andere sprekers kwamen daarna zo nu en dan in Capelle aan den IJssel langs. Toen de Doleantie ook in Capelle aan den IJssel voet aan de grond kreeg werd de afdeling van de Vrienden der Waarheid opgeheven, omdat deze zich bij de Doleantie had gevoegd.

Overal in het land hielden ‘De Vrienden der Waarheid’ vergaderingen en ‘openbare bidstonden’.

De Doleantie te Amsterdam.

In Amsterdam, waar de hervormde kerkenraad al jarenlang in een conflict met de kerkelijke besturen gewikkeld was, werd de meerderheid van de kerkenraad begin 1886 door de kerkelijke besturen geschorst, waarna de geschorsten op 16 december 1886 overging tot de instituering van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende). Kootwijk was trouwens de eerste hervormde gemeente geweest waar men de stap nam om zich los te maken van de kerkelijke besturen. Spoedig volgden andere kerken.

De hervormde kerk te Capelle aan den IJssel.

De Doleantie te Capelle aan den IJssel.

Op 26 april 1887 verzochten de ‘bezwaarden’ in Capelle aan den IJssel in een brief aan de hervormde kerkenraad ‘de reformatie der kerk ter hand te nemen’, waarmee men bedoelde het Algemeen Reglement af te schaffen en daarvoor in de plaats de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde weer in te voeren, die door de overheid bij de reorganisatie van de kerk in 1816 buiten werking gesteld was en vervangen door het Algemeen Reglement. Zo zou de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten beter kunnen worden gediend en kon opgetreden worden tegen de steeds toenemende vrijzinnigheid in de Hervormde Kerk. Ook bedoelde men met het ’ter hand nemen van de reformatie der kerk’ het opzeggen van de gehoorzaamheid aan de kerkelijke besturen. De almacht van de Algemene Synode – al snel betiteld als de ‘synodale hiërarchie’ – stond de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten in de weg.

De hervormde kerkenraad besloot geen antwoord  op ‘het verzoek tot reformatie’ te sturen. Toen de door de briefschrijvers gestelde termijn van veertien dagen voorbij was besloot men de weigering van de kerkenraad ter sprake te brengen op de inmiddels gevormde classis van Nederduitsche Gereformeerde Kerken, die op 3 november 1887 gehouden werd. Men vroeg om benoeming van de Dolerende predikant ds. A. van Veelo (1844-1910) uit Rotterdam tot consulent van de gemeente van Capelle aan den IJssel. Die wens werd ingewilligd. Deze predikant zou de kerkenraad ongetwijfeld de juiste weg wijzen om de reformatie ter hand te nemen.

Ds. A. van Veelo (1844-1910) was enige tijd consulent.

Het Gereformeerd Kerkelijk Congres (11 tot 14 januari 1887).

Bij het tot stand komen van de Doleantie in Capelle aan den IJssel valt op, dat men zich ook daar vrij strikt hield aan de adviezen van het Gereformeerd Kerkelijk Congres, dat van 11 tot en met 14 januari 1887 in Amsterdam bijeenkwam. Direct na de instituering van de Amsterdamse Nederduitsche Gereformeerde Kerk (onder leiding vooral van dr. A. Kuyper (1837-1920)), had de hoofdstedelijke Dolerende kerkenraad het Congres samengeroepen om samen te spreken over de wijze waarop de Doleantie ook elders in het land het best kon worden voorbereid.

In ‘De Heraut’ van 9 januari 1887 verscheen dit overzicht van het programma van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

Vijftienhonderd hervormden kwamen daartoe in lokaal Frascati samen om daarover te beraadslagen. Het Congres had grote invloed op de vorming van de Dolerende Kerken elders in het land, onder meer door de publicatie van een tweetal brochures, (Modelboekjes), waarin ‘alle concept-formulieren en te schrijven brieven’ waren opgenomen die nodig waren om de plaatselijke Doleantie op de juiste manier voor te bereiden. Ds. Van Veelo was daar ook aanwezig geweest, zodat hij de gang van zaken in Capelle aan den IJssel goed kon begeleiden.

De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd (19 januari 1888).

Hoe dan ook, intussen was in Capelle aan den IJssel een aantal mannenbroeders door de bezwaarde hervormde gemeenteleden tot ambtsdragers gekozen, namelijk J. Haasbroek en D. van der Valk als ouderlingen en A. Vuyk en P. Oostlander als diakenen. Op 19 januari 1888 ging ds. Van Veelo in Capelle aan den IJssel voor in een kerkdienst, waar hij de broeders in het ambt bevestigde. Daarmee was de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Capelle aan den IJssel geïnstitueerd.

In de eerste kerkenraadsvergadering, diezelfde avond, ging men over tot ‘afschaffing van de synodale hiërarchie voor de gehele gemeente’ en verleende men ‘opnieuw kracht en geldigheid’ aan de Dordtse Kerkorde.

Omslag van een van de ‘modelboekjes’ als handleiding voor de afwerping van de  ‘synodale hiërarchie’. De Dolerende kerkenraad hield zich aan de adviezen van het Congres.

Dit kerkenraadsbesluit werd staande de vergadering in een uitvoerig schrijven ter kennis gebracht van de koning (als hoofd van de Hervormde Kerk) en in beknoptere vorm de burgemeester van de gemeente (met bijvoeging van de brief aan de koning). De beslissing werd ook meegedeeld aan de kerkvoogden van de plaatselijke hervormde gemeente (niet aan de kerkenraad!). Hun werd verzocht het kerkgebouw ter beschikking van de gemeente te houden (waarmee de Dolerende Kerk bedoeld werd, omdat men zich beschouwde als rechtsopvolger van de hervormde kerkenraad, die medewerking aan de ‘reformatie der kerk’ geweigerd had).

De actie van de hervormde kerkenraad.

De hervormde kerkenraad ondernam actie toen men vernam dat in Capelle aan den IJssel een Dolerende Kerk was gesticht door vier hervormde gemeenteleden. Deze vier ontvingen dan ook een schrijven waarin hun gevraagd werd binnen vijf dagen te antwoorden op de vraag of men de benoeming tot Dolerende kerkenraadsleden had aanvaard en of men de hervormde kerkenraad erkende als het wettig bestuur van de plaatselijke hervormde gemeente. De gereformeerde kerkenraad besprak het schrijven, maar besloot geen antwoord te sturen.

Capelle aan den IJssel, lang geleden….

Op 31 januari 1888 nam de hervormde kerkenraad maatregelen. De vier Dolerende kerkenraadsleden werden schuldig verklaard aan verstoring van de orde en de rust in de kerk, omdat zij ‘op hoogst treurige wijze tot scheuring en verwoesting [van de hervormde kerk] medegewerkt hebben’. De broeders werden ontzet uit het lidmaatschap van de hervormde kerk en ze werden bovendien ‘vervallen verklaard van de bevoegdheid tot het uitoefenen van kerkelijke betrekkingen en het aanvaarden van kerkelijke bedieningen’.

Problemen genoeg…

De Dolerende kerkenraad had het in het begin niet makkelijk. Er waren problemen te over. Gelukkig was het houden van kerkdiensten geen probleem, want het schoolbestuur had toestemming gegeven om tegen een jaarlijkse vergoeding van fl. 100 van de school gebruik te maken. Maar… welke predikanten kon de kerkenraad uitnodigen om in de kerkdiensten voor te gaan (mochten dat ook ‘Afgescheiden’ predikanten zijn)? En trouwens, mochten oefenaars – die geen predikantsopleiding hadden gevolgd – in de diensten voorgaan? Kon de kerkenraad misschien samenwerken met de ‘Vrij Gemeente’ van ds. D.B. van Smalen (1830-1922) in Rotterdam? En wat moest de kerkenraad met br. Stam, die als volgeling van ds. Van Smalen in Capelle aan den IJssel samenkomsten organiseerde? En hoe moest de kerkenraad zich opstellen ten opzichte van br. ’t Hoen met zijn zondagsschool en met br. Punt die werkte voor de Vrienden der Waarheid en catechisaties gaf?

Ds. D.B. van Smalen (1830-1922), predikant bij de ‘Vrije Gemeente’ te Rotterdam.

Ook het kerkelijk leven van de eigen kerkelijke gemeente gaf te denken. Eind 1888 oordeelde de kerkenraad dat de ‘toestand van de gemeente wat kennis der Waarheid betreft’ allertreurigst was. Hoe moest de kerkenraad handelen met ouders die nog geen belijdenis gedaan hadden en hun kind wilden laten dopen? De kerkenraad besloot voorlopig belijdende getuigen (bijvoorbeeld familieleden) in dat geval de doopvragen te laten beantwoorden en bij de ouders aan te dringen op het volgen van onderricht om uiteindelijk belijdenis te kunnen doen.

Op zoek naar een predikant.

De door al deze beslommeringen uitgebreide kerkenraad wilde nu trachten een predikant te beroepen. Eerst vergat men de manslidmaten te raadplegen – verplicht volgens de Dordtse Kerkorde; dat werd later alsnog gedaan – maar het beroepingswerk had vooralsnog geen succes. De consulent raadde de kerkenraad aan contact te zoeken met de groep van oefenaar Stam, die in een naburige boerderij zijn samenkomsten hield. Als die groep een kerkenraad zou kiezen zou misschien geprobeerd kunnen worden met hen samen te gaan. Overleg met de manslidmatenvergadering leidde tot het voorstel om br. Stam – rechtzinnig in de leer – te benoemen tot ouderling zodat hij in de gemeente zou kunnen voorgaan. Maar dan moest hij zich natuurlijk eerst wel aansluiten bij de Doleantie. Vandaar dat de hele kerkenraad een bezoek bracht aan br. Stam om hem over het voorstel te polsen. Maar deze piekerde er niet over zich bij de Doleantie aan te sluiten, zodat dit voorstel schipbreuk leed.

Catechiseermeester Punt gaf aanvankelijk vooral les uit dit boekje van ds. A. Hellenbroek (1658-1731). Maar de kerkenraad zei hem vooral de ‘Heidelbergse Catechismus’ te gebruiken.

De kerkenraad merkte overigens dat catechiseermeester Stam ‘zonder uitwendige roeping door de kerk, zonder toezicht van een langs wettige kerkelijke weg aangetreden kerkenraad, zonder zich toe te leggen op ernstige studie of voorbereiding tot het verkondigen des Woords, maar sprekende telkens over zichzelven en zijne ondervindingen in plaats van alleen over Christus en dien gekruisigd’, kennelijk ook in enkele Dolerende Kerken voorging. Daartegen verzette de kerkenraad zich en besloot in het vervolg op advies van de classis ‘voort te gaan in de Schriftuurlijke weerlegging van de onkerkelijke handelingen van br. Stam’. Tegelijk kreeg catecheet br. Punt opdracht de kinderen niet alleen uit het boekje van de ‘oudvader’ ds. A. Hellenbroek (1658-1731) te onderwijzen, maar vooral uit de Heidelbergse Catechismus.

De Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’.

Toen de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) in Capelle aan den IJssel werd geïnstitueerd werd door de kerkenraad ook de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ opgericht. Dat gebeurde op advies van het al eerder genoemde Gereformeerd Kerkelijk Congres. De reden daarvan was dat de Dolerende kerk op grond van toen geldende wettelijke regels geen rechtspersoonlijkheid kon verkrijgen, maar dat wel nodig had als men bijvoorbeeld een kerk wilde bouwen. Een vereniging kreeg die koninklijke goedkeuring wel, en zo kon de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ als een soort van Commissie van Beheer voor de kerkenraad alle zaken regelen en beheer voeren waarvoor rechtspersoonlijkheid en overheidserkenning nodig waren. Overigens werd De Kerkelijke Kas in 1908 opgeheven en werd het beheer overgenomen door de kerk.

De Gereformeerde Kerk te Capelle aan den IJssel” (1892).

In de Amsterdamse Keizersgrachtkerk werden in 1892 ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ geproclameerd (foto: Gebroeders Douwes).

Al spoedig na het ontstaan van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende) in 1886 en daarna, was de synode van die kerken in gesprek gegaan met de synode van de Christelijke Gereformeerde Kerk, afkomstig uit de Afscheiding van 1834. Getracht werd tot ineensmelting te komen om samen verder te gaan. Dat lukte na moeizame onderhandelingen én nadat men elkaar zo nu en dan stevig de maat genomen had in strijdschriften en tijdschriftartikelen. Op 17 juni 1892 werd in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk de eenheid van beide gereformeerde kerkgenootschappen geproclameerd. De naam van de verenigde kerken zou zijn: De Gereformeerde Kerken in Nederland. Daarbij sloot ook de kerkenraad van Capelle aan den IJssel zich aan. Sindsdien heette ze dus De Gereformeerde Kerk te Capelle aan den IJssel.

Ds. M. van den Boom (van 1892 tot 1896).

Ds. G. de Braal (1833-1905).

Na ds. Van Veelo werd ds. G. de Braal (1833-1905) van Kralingen de consulent van de Gereformeerde Kerk van Capelle aan den IJssel. Het beroepingswerk verliep niet vlot. Er waren negen vergeefse beroepen op andere predikanten voor nodig voordat ds. M. van den Boom (1849-1927) van Dussen het op hem uitgebrachte beroep aannam en op 11 december 1892 intrede deed in de Gereformeerde Kerk te Capelle aan den IJssel.

Ds. M. van den Boom (1849-1927).

De kerkzang werd in die tijd begeleid door de voorzanger, die de eerste toon aangaf of – bij moeilijke wijzen – de psalm voorzong. Een orgel kwam er pas in 1899. De zitplaatsen in de ‘kerkschool’ werden verhuurd. Elk jaar vond een inschrijving (deels ‘bij opbod’) plaats. Was een verhuurde plaats niet bezet, dan kon men daar bij afwezigheid van de ‘huurder’ plaatsnemen vanaf het moment dat ‘het rode lampje’ brandde. Er kwamen trouwens hoe langer hoe meer bezwaren tegen deze vorm van inning van kerkengeld, zodat deze gewoonte ook in Capelle aan den IJssel later werd afgeschaft.

Wel gaf de jeugd in en buiten de kerkschool enige reden tot ongerustheid. In de kerk maakten ze soms nogal wat lawaai, en buiten de kerk waren het dorpsjongens die baldadigheid aan het gebouw pleegden. Voor dat laatste werd de hulp van de burgemeester ingeroepen.

De ambtstijd van ds. Van den Boom kenmerkte zich door betrekkelijke rust. Bij zijn intrede telde de gemeente ongeveer honderd leden. Maar tijdens zijn predikantschap nam het aantal leden af, zodat uiteindelijk, bij zijn vertrek in 1896, de classis gevraagd moest worden om als zgn. ‘hulpbehoevende kerk’ financiële bijstand te ontvangen. Door de hulp van de classis kon de kerkenraad na het afscheid van ds. Van den Boom, op 21 juni 1896, opnieuw een predikant beroepen.

Naar deel 2 >

© 2023. GereformeerdeKerken.info.