De Gereformeerde Kerk te Enter (2)

Ds. J. Meulink (van 1872 tot 1877).

( < Naar deel 1 ) – Zijn opvolger stond pas ruim anderhalf jaar later op de preekstoel in Enter. Het was ds. J. Meulink (1839-1916) die in Enter zijn eerste gemeente vond en op  8 september 1872 intrede deed.

‘De Bazuin’, 13 september 1872.

De notulen van zijn verblijf in Enter zijn deels verdwenen, zodat weinig te vertellen is over zijn vijfjarige arbeid in het dorp. “Met opgewektheid mocht hij steeds zijn werk verrichten. Hij was humorist in den goeden zin. Hij was rijk bedeeld. Begaafd met een volle klankrijke stem, had hij de gave der improvisatie; een sterk geheugen, een helder verstand met logische denkkracht. Jammer, dat de vele moeilijke wederwaardigheden des levens den tijd en de lust tot studie vaak benamen – een vrouw en zes kinderen daalden vóór hem ten grave – waardoor die rijke gaven niet tot ontwikkeling zijn gekomen in volle kracht”.

Ds. J. Meulink (1839-1916).

Behalve de ‘normale’ pastorale kwesties speelde zich aanvankelijk niet veel bijzonders af. Wel was er een ruzie tussen twee gemeenteleden waarbij de kerkenraad tussenbeide moest komen, en wel waren enkele gemeenteleden ‘schuldig aan ongeoorloofde huwelijkse gemeenschap’, waarvoor uiteraard schuldbelijdenis diende te worden afgelegd, en ja, ook waren er enkele leden aan wie het lidmaatschap van de kerk werd ontzegd. Maar desondanks moest de kerkenraad door de groei van de gemeente worden uitgebreid van drie naar vier ouderlingen.

‘De Bazuin’, 23 februari 1877.

Op 18 februari 1877 nam ds. Meulink afscheid van Enter wegens vertrek naar de kerk van Hollandscheveld.

Ds. A.J. Zantinge (van 1878 tot 1881).

De vacante periode duurde bijna anderhalf jaar, en werd beëindigd door de intrede van ds. A.J. Zantinge (1828-1886) uit het Drentse Vries, waar hij slechts iets meer dan een jaar stond.

Op 16 juni 1878 deed hij intrede in Enter, waar hij bijna drie jaar werkzaam was. Vanwege interne spanningen binnen de gemeente werd ds. Zantinge in februari 1881 van de gemeente van Enter los gemaakt. In het gedenkboek wordt alleen dat laatste over hem vermeld. Ook hier wreekte zich het feit dat het notulenboek van de kerk van Enter, dat de periode 1875 tot 1892 beschrijft, verdwenen is.

‘De Bazuin’, 21 juni 1878.

Hoe dan ook, ds. Zantinge werd van de gemeente losgemaakt op 9 februari 1881 en kwam financieel gezien sindsdien dus voor rekening van de kerk van Enter, tot hij een beroep van een andere kerk zou krijgen en dat zou aannemen. En zie, de kerk van Breukelen beriep hem, en daar deed hij nog in hetzelfde jaar intrede. De kerkenraad nam het beroepingswerk ter hand en besloot een ervaren predikant te beroepen.

Ds. G. Brunemeijer (van 1882 tot 1903).

En wie werd de opvolger van ds. Zantinge? Een oudgediende: ds. G. Brunemeijer (1818-1912) van Nieuwleusen, die al eerder in Enter gestaan had, namelijk van 1856 tot 1861. Op 18 december 1882 deed hij intrede. Ds. Brunemeijer was 63 jaar toen hij voor de tweede maal naar Enter kwam. Hem wachtte een moeilijke tijd, want de interne spanningen die in de gemeente tijdens het predikantschap van ds. Zantinge ontstaan waren, vroegen om een oplossing. Ook de financiële kant van de zaak vroeg de aandacht van de kerkenraad. Het onderhoud van de ‘losgemaakte’ predikant kwam immers enige tijd voor rekening van de kerk van Enter. De kerkenraad vroeg de classis daarom of de gemeente van Enter om die reden mocht worden vrijgesteld van de collectes voor de Theologische School te Kampen en van die ten behoeve van emeriti-predikanten, maar daar kon de classis zich niet mee verenigen. Gelukkig dat ds. Zantinge al op 4 juni 1881 in Breukelen intrede deed. Vier maanden duurden de extra kosten dus.

Ds. G. Brunemeijer (1818-1912) kwam voor de tweede keer naar de kerk van Enter.

“De Gereformeerde Kerk te Enter” (1892).

In 1886 had in de hervormde kerk de tweede orthodoxe uittocht, de Doleantie, plaatsgevonden onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920), die toen ouderling in de hervormde gemeente te Amsterdam was. De oorzaak van die kerkscheuring moet onder meer gezocht worden in de vrijzinnigheid die in die tijd in de hervormde kerk rondging en waartegen door de kerkelijke besturen niet of nauwelijks werd opgetreden; ze werd bovendien veroorzaakt door een beheerskwestie in Amsterdam, en bevorderd door het Algemeen Reglement van de hervormde kerk, dat in 1816 door de Regering (!) aan de kerk was opgelegd, met terzijdestelling van de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde. Mede door de grote macht van de Algemeene Synode werd de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten zeer beperkt. Dat alles was voor velen aanleiding zich van het hervormd kerkbestuur af te scheiden en verder te gaan als Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende).

De Amsterdamse Keizersgrachtkerk lang geleden, waar op 17  juni 1892 ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ officieel geproclameerd werden (foto: Gebroeders Douwes).

Hoe dan ook, de synode van de Christelijke Gereformeerde Kerk en die van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende) gingen al vrij snel in overleg om te komen tot landelijke eenheid (‘ineensmelting’). Weliswaar had men elkaar in de kerkelijke bladen regelmatig de maat genomen, maar uiteindelijk kon op 17 juni 1892 in de Keizersgrachtkerk de ineensmelting van beide Kerken geproclameerd worden. Daar reikten de kerkelijke leiders van die tijd elkaar elkaar de broederhand: namens de Christelijke Gereformeerde Kerk was dat de hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896), en namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken dr. A. Kuyper. Men besloot de verenigde kerk een andere naam te geven: De Gereformeerde Kerken in Nederland. De Christelijke Gereformeerde Gemeente te Enter heette sindsdien dus De Gereformeerde Kerk te Enter.

Dr. A. Kuyper (1837-1920) en ds. S. van Velzen (1809-1896).

Ondertussen bleef de kerkenraad haar pastorale arbeid serieus nemen. Gemeenteleden die op zondag werkten, postbodes, tolgaarders e.a., werden opgewekt op zondag de kerkdiensten niet te verzuimen, of anders een andere betrekking te zoeken. En de kermis was ook nog steeds een heet hangijzer. Vandaar dat na overleg met de hervormde kerkenraad besloten werd gezamenlijk een schrijven aan de burgerlijke gemeente Enter te sturen waarin werd opgeroepen de kermis af te schaffen.

Ds. Brunemeijer nam op 1 oktober 1903 afscheid van de gemeente te Enter. Toen zijn opvolger op 27 november 1904 intrede deed in Enter, sprak hij: ‘Gemeente van Enter, gij zijt een sukkelaar kwijtgeraakt en hebt een redenaar terugontvangen’.

Ds. F. Rispens ( van 1904 tot 1912).

‘De Bazuin’, 9 december 1904.

Die opvolger was ds. F. Rispens (1862-1926) uit het Friese Suawoude (tegenwoordig Suwâld geheten) waar hij in de problemen was geraakt vanwege persoonlijke kwesties. Hij deed op 27 november 1904 intrede in Enter. Toen bekend werd dat de predikant het beroep naar Enter had aangenomen besloot de kerkenraad de aardappels in de pastorietuin alvast door de meisjes der gemeente te laten rooien. Verder werd afgesproken in de kerk een vulkachel te plaatsen in verband met de naderende winter. De koster moest daarvoor meer werk verrichten, zodat men besloot zijn salaris van fl. 6 op fl. 15 te brengen. De predikant kreeg ook een vergoeding, omdat hij tijdens de kerkenraadsvergaderingen de eerwaarde broeders voorzag van ‘een geurig kopje koffie’.

Ds. F. Rispens (1862-1926).

De voorzanger.

Een orgel was er nog niet (dat kwam pas in 1917), zodat de gemeentezang geleid werd door de voorzanger. Dat was in de tijd van ds. Rispens br. H. Morsink. Zijn taak was de te zingen psalm indien gewenst  geheel voor te zingen of anders alleen de eerste toon aan te geven, zodat de gemeente op de juiste toonhoogte begon en voortging. Overigens las de voorzanger ook de Wet en de Schriftlezingen. Bij zijn afscheid ontving hij een beloning van fl. 12.50. Zijn opvolger was br. G.W. ten Hove, die dit werk tot 1917 verrichtte, toen het orgel zijn intrede deed in de kerk van Enter.

Voorzanger G.W. ten Hove (foto: ‘Terugblik. Momenten uit het verleden’).

Diaconaal werk.

Net als enige jaren eerder werd door de gereformeerde winkeliers in Enter geklaagd over het feit dat de door de diaconie bedeelde gemeenteleden hun ontvangen diaconale ondersteuning buiten de kerkelijke gemeente besteedden. Dat kon niet de bedoeling zijn, vonden ze. Vandaar dat de kerkenraad de armen verplichtte 2/3 deel van hun ondersteuning in natura te kopen bij de gereformeerde winkeliers in het dorp. De diaconie had trouwens een zware taak omdat de gemeente merendeels uit ‘kleine luyden’ bestond en er nog geen sociale voorzieningen waren. De diakenen deelden ook nogal eens ondersteuning in natura uit, zoals kleding, eieren, boter en – in de winter – turven.

En verder…

Toen een ouderling tijdens een avonddienst een preek moest lezen in verband met de afwezigheid van de predikant las hij – want de volgende week werd het avondmaal gevierd – een zgn. ‘voorbereidingspreek’. De predikant had dat echter in de ochtenddienst zelf ook al gedaan. Vond de ouderling misschien dat dominee het niet goed had gedaan, zodat hij het nog eens dunnetjes over wilde doen?

‘De Bazuin’, 2 augustus 1912 (hetzelfde bericht verscheen ook in ‘De Heraut’ van 4 augustus).

Ds. Rispens werd op 25 juli 1912 door de kerkenraad voor de tijd van zes maanden geschorst op grond van artikel 79 en 80 van de Dordtse Kerkorde – die handelen over ‘het bedrijven van een openbare ernstige zonde’ en over ‘openbare scheurmakerij’ – en hij werd op 30 oktober 1912 afgezet. De reden? Het gedenkboek hult zich in stilzwijgen.

Vier jaar vacant (1912 tot 1916).

De kerk werd toen dus vacant. Vier jaar maar liefst moest men een predikant missen. Het eerste beroep werd in juni 1913 uitgebracht. De beroepen predikant bedankte echter. Er volgden nog tien uitgebrachte beroepen, het laatste in maart 1916, toen de beroepen predikant, over wie straks meer, beloofde naar Enter te komen. Het feit dat het beroepingswerk zo moeizaam verliep had ongetwijfeld te maken met de roerige periode die de gemeente kennelijk meemaakte door de in 1912 geschorste en afgezette ds. Rispens.

Het traktement was aanvankelijk trouwens vastgesteld op fl. 1.000 met vrije woning, vrij gebruik van de opbrengst van de pastorietuin en ‘vrijdom van belasting’. Toen nog meer predikanten bedankten besloot men er fl. 100 bij te doen en – als het kon – nog eens fl. 100 als extraatje. In 1915 werd echter afgesproken er toch maar fl. 1.400 van te maken. Bedankten de predikanten allemaal om het geringe traktement….?

De pastorie aan de Rijssenseweg.

Maar het feit van de jarenlange vacature had ook een voordeel. Financieel betekende het immers dat in de vacaturetijd geen traktement behoefde te worden betaald. Vandaar dat de kerkenraad spoed zette achter de bouw van een nieuwe pastorie aan de Rijssenseweg. In 1912 werd daartoe besloten, en in 1914 was het huis klaar. Zonder predikant als bewoner, want die was er nog niet. Vermoedelijk is de predikantswoning tijdelijk aan een ander verhuurd.

Ds. M.B. Parlevliet (van 1916 tot 1940).

Uiteindelijk werd de opvolger van ds. Rispens gevonden in ds. M.B. Parlevliet (1873-1961) van het Drentse Sleen. De vergadering waarin hij beroepen werd, 19 maart 1912, werd besloten met psalm 42 vers 5, ‘Maar de Heer zal uitkomst geven’. De predikant deed op 2 juli 1916 intrede en als eerste eerwaarde bewoner vestigde hij zich in de nieuwe pastorie.

Ds. M.B. Parlevliet (1873-1961).

“Hij heeft veel gedaan voor de Christelijke School. Ofschoon hij wist dat de arbeid in Enter moeilijker zou zijn dan in Sleen, is hij daarheen gegaan. Het bleek dat hij de rechte man was op de rechte plaats. Er ging stuwkracht van hem uit. Velen, die moeite hadden met de viering van het Avondmaal werden door het Evangelie gesterkt en over hun schroom heen geholpen” [‘Avondmaalmijders’ waren bang ‘niet waardig te zijn aan de Disch des Heeren aan te gaan’, reden waarom ze die verzuimden]. “En niet alleen ging zijn belangstelling uit naar eigen kerkelijk leven, maar het getuigt van een brede blik als hij, na het vertrek van een arts uit het dorp, alle moeite doet om een gereformeerd arts zich hier te doen vestigen. Een poging die met  succes bekroond werd”.

“Als pastor wist hij velen door zijn zachtmoedig optreden te winnen. Want enerzijds trok hij rechte lijnen en met grote ernst wekte hij de gemeente op tot heiliging des levens, maar hij deed dit tactisch en met grote zachtmoedigheid. Een zachtmoedigheid die niet voortkwam uit gebrek aan durf, maar uit een zeer persoonlijke omgang met Hem, Die heeft gezegd: ‘Leert van Mij, dat ik zachtmoedig ben en nederig van hart’.”

De avondmaalsviering.

De eerste gereformeerde kerk in de Dorpsstraat te Enter (1852-1927).

In augustus 1919 besloot de kerkenraad de avondmaalsviering aan te passen. Afgesproken werd dat deze zou worden gehouden aan drie tafels voorin de kerk, ter voorkoming van het gedrang bij het plaatsnemen. Bij wijze van proef werd twee jaar later besloten om ook in de middagdienst het avondmaal te vieren voor hen die ’s ochtends om een of andere reden verhinderd waren. Niet lang daarna werd trouwens ook afgesproken dat zowel bij de ochtend- als bij de middagviering het daarvoor bestemde formulier gelezen dient te worden.

De vrouwelijke gemeenteleden en de kinderen zaten in het midden van de kerkzaal op stoelen, gescheiden van de mannen, die aan weerszijden van hen in banken plaats namen. “Een van de redenen was dat, als ze ’s winters de stoof meebrachten naar de kerk, want het was er ondanks de vulkachel soms behoorlijk koud, en er dan een zuster was die geen stoof had, deze werd doorgeschoven, zodat ze met meerderen van één stoof gebruik konden maken”.

Een nieuw kerkgebouw (1927).

In januari 1923 bracht ds. Parlevliet het voorstel naar voren om – gezien het tekort aan zitplaatsen dat binnen enkele jaren te verwachten was – over te gaan tot uitbreiding van de kerk, dan wel tot nieuwbouw. Nieuwbouw leek hem het best, omdat de grondoppervlakte voor uitbreiding ongeschikt was en bovendien was de bouwkundige toestand van de bestaande kerk niet om over naar huis te schrijven. In juni 1923 werd er verder over doorgepraat en werd een bouwcommissie benoemd, die moest trachten manieren te vinden om voldoende geld bijeen te brengen. In juli werd het rapport van de commissie besproken, waarin na raadpleging van deskundigen geoordeeld werd dat verbouwing van de kerk economisch niet verantwoord was.

De preekstoel in de kerk aan de Dorpsstraat (foto: ‘Terugblik. Momenten uit het verleden’).

Onderzoek en advies.

Na advies van de bouwcommissie besloot de kerkenraad voorlopig in te stemmen met de bouw van een nieuwe kerk. Ook ging men vooralsnog akkoord met het verzoek aan de leden de kerkelijke bijdragen te verhogen, om onder de schoolkinderen een ‘halve stuiververeniging’ op te richten (een manier om te sparen), en alvast een begin te maken met het vetweiden van schapen (men kocht dan goedkoop lammetjes in, ging ze ‘vetmesten’ en voor meer geld verkopen). De kerkenraad ging niet akkoord met het commissievoorstel om de predikant collectereizen te laten maken (de predikant preekte dan ’s zondags elders zonder vergoeding, op voorwaarde dat in die kerk een collecte voor de nieuwbouw in Enter gehouden werd).

Uiteindelijk verzocht de kerkenraad de bouwcommissie eerst bij de gemeenteleden steun te zoeken voor de plannen. Daaruit bleek (een jaar later) dat zij  leden gesproken hadden die best goed wilden bijdragen, maar anderen bij wie dat niet zo duidelijk was. Ook vonden meerdere leden dat de kerkenraad de plannen eerst met de gemeenteleden had behoren te bespreken alvorens al rond te gaan om geld te innen.

Daaruit vloeide op 22 september 1924 een gemeentevergadering voort om de ‘misverstanden’ weg te nemen en om de gemeenteleden te informeren over de plannen. De vergadering werd door ds. Parlevliet geopend met het lezen van psalm 132 de verzen 1 tot 8, ‘waarin David de vurige begeerte uitspreekt om voor de Heere een huis te bouwen’. “Ook wij behoren met dat verlangen vervuld te zijn”, vond ds. Parlevliet. Toen ook nog een onderzoeksrapport naar de bouwkundige toestand van de huidige kerk werd voorgelezen, waaruit bleek dat het dak zeer slecht was (‘daarom alleen al is verbouw niet wel mogelijk’), was ook de gemeentevergadering overtuigd en vervuld met het vurige verlangen een nieuwe kerk te bouwen. Op 9 november 1926 besloot de gemeentevergadering definitief tot nieuwbouw over te gaan.

Een erg onduidelijke foto (maar toch!) van de eerstesteenlegging van de nieuwe kerk aan de Rijssenseweg te Enter (foto: ‘Terugblik. Momenten uit het verleden’).

Voor fl. 150 werd een stuk grond achter de pastorie aan de Rijssenseweg gekocht, dat een breedte had van 27 meter, waarop prima een kerk gebouwd kon worden. Ook ten westen van de pastorie werd (voor fl. 550) een stuk land gekocht, aansluitend op het eerder aangekochte perceel. De gemeenteleden gingen in meerderheid met de locatie van de nieuwe kerk akkoord (naast de bestaande pastorie!): 6 van de 44 stemmers waren tegen.

De gereformeerden in het aanpalende dorp Ypelo vonden de kerk echter te ver weg liggen. Ze schreven een brief aan de kerkenraad met de mededeling dat ze niet akkoord gingen met de locatie van de nieuwbouw en dat de gemeente onnodig met hoge kosten werd opgezadeld, omdat verbouw huns inziens best mogelijk was. Na allerlei heen en weer gepraat en officiële opmeting van het bouwkavel, legden de meeste Ypelo‘ers zich bij het besluit van de kerkenraad neer.

De nieuwe kerk en de pastorie aan de Rijssenseweg.

De ingebruikneming van de kerk (2 september 1927).

In totaal zouden de bouwkosten bijna fl. 18.000 bedragen, zo bleek uit berekeningen van architect J.B. Radstake. Samen met de opbrengst van de oude kerk en de pastorie zou een groot deel van de kosten kunnen worden betaald (de oude kerk bleek fl. 7.800 op te brengen). Want ook de gemeenteleden droegen goed bij. De volgende kerkenraadsvergaderingen hielden zich vooral bezig met de bijzonderheden omtrent de kerkbouw. Ook werden de schilders, de timmerlui, enz. via een inschrijving aangewezen. De kerk zou driehonderd zitplaatsen tellen en de kosten van het interieur zouden ongeveer fl. 2.500 bedragen. De bouw begon en vorderde gestaag!

Het orgel, hier in de oude kerk aan de Dorpsstraat (foto: ‘Terugblik. Momenten uit het verleden’).

Het orgel in de oude kerk werd naar de nieuwe kerk overgebracht en bovendien werd besloten op het instrument ‘een windmotor’ aan te sluiten, zodat er geen orgeltrappers meer nodig waren om door hun noeste lichamelijke arbeid de blaasbalg van het orgel van lucht te voorzien. Op 2 november 1927 werd de kerk in gebruik genomen; dankdag.

Een evangelisatiegebouw in Goor.

De kerkenraad vond het in 1931 dienstig om in het nabijgelegen dorp Goor een evangelisatiegebouw te stichten. Aan alle classes in de provincie werd verzocht voor dat doel te collecteren, al kon niet elke classis aan die wens voldoen; het geld groeide in deze crisisjaren ’30 immers niet aan de boom (in oktober 1929 was de New Yorkse aandelenbeurs op Wall Street onderuit gegaan, waardoor een wereldwijde jarenlang durende economische crisis ontstond. Geen wonder dat de diaconie op onderzoek uitging of in Enter ook sprake was van grote armoede. Gelukkig bleek daaruit onder meer dat er in Enter in ieder geval geen kinderen waren die geen onderkleding tot hun beschikking hadden, zoals was gemeld en gevreesd). Hoe dan ook, de classes Deventer, Zwolle en Ommen brachten voor de bouw van het lokaal in totaal fl. 2.750 bijeen, waarvan Deventer het merendeel bij elkaar collecteerde: maar liefst fl. 2.205.

Het evangelisatiegebouw aan de Wheeme te Goor werd later de gereformeerde kerk in dat dorp.

Het evangelisatiegebouwtje kwam er in 1932. Het stond aan de Wheeme, en voor de gereformeerden van Goor werd in het evangelisatiegebouw ’s ochtends ‘een kerkelijke samenkomst‘ en ’s avonds een evangelisatiebijeenkomst gehouden. Het evangelisatiegebouwtje werd vanaf 21 september 1933 als gereformeerde kerk gebruikt, omdat op die datum de door de evangelisatiearbeid ontstane Gereformeerde Kerk te Goor werd geïnstitueerd!

En verder…

Het kerkelijk leven in de crisisjaren voor de Tweede Wereldoorlog geeft een divers beeld te zien: vanwege de kosten besloot de kerkenraad vooralsnog te wachten met de aanleg van een centrale verwarming in de kerk. –⊕– In de hooitijd viel het de kerkenraad op dat sommige gemeenteleden tijdens de preek nogal eens zaten te slapen. Of hadden ze de ogen dicht om zich beter te kunnen concentreren…?

Het interieur van de nieuwe gereformeerde kerk aan de Rijssenseweg (foto: ‘Terugblik. Momenten uit het verleden’).

De jongens concentreerden zich tijdens de overhoring van de Heidelbergse Catechismus op de catechisatie naar het oordeel van de kerkenraad soms teveel op het antwoordenboekje. –⊕– Aanvankelijk had de kerkenraad er bezwaar tegen dat de jeugd tijdens hun jaarvergaderingen een ‘samenspraak’ of ‘dialoog’ hielden. Leek dat niet teveel op een toneelstuk?! Een toneelstuk was in die tijd in de Gereformeerde Kerken not done. Toch mochten de jongens en de meisjes het uiteindelijk doen, want een gesprek met de kerkenraad bracht verheldering. –⊕– Toen de oorlog dreigde en de mannen in 1939 onder de wapenen geroepen en ook in Enter gelegerd werden, werd besloten het evangelisatieblad Elisabethbode onder hen te verspreiden. –⊕– Omdat er dat jaar een financieel tekort was, werd een speciale collecte gehouden om toch maar het honderdjarig bestaan van de Gereformeerde Kerk te Enter te kunnen vieren.

Ds. Parlevliet nam op 30 september 1940, enkele maanden na het begin van de Tweede Wereldoorlog, afscheid van de kerk van Enter wegens verkregen emeritaat.

Naar deel 3 (slot)

© 2023. GereformeerdeKerken.info