De Gereformeerde Kerk te Nieuwleusen (1)

Op 18 september 1893 ontstond De Gereformeerde Kerk te Nieuwleusen (Overijssel) door de samenvoeging van de Christelijke Gereformeerde Gemeente (in 1836 door de Afscheiding ontstaan als Christelijke Afgescheidene Gemeente) en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), die in 1886 ontstond als gevolg van de Doleantie.

Kaart: Google.

1. De Afscheiding te Nieuwleusen (1836).

Nieuwleusen heette oorspronkelijk Oosterveen. De naam zegt het al: van oorsprong een veendorp. Wat eens woest en ledig was, was volgens Van der Aa in de tijd van de Afscheiding ‘een aangenaam dorp’ geworden. In die tijd telde Nieuwleusen ruim 700 inwoners, het gehucht Ruitenveen ruim 400, Ruitenhuizen ruim 100, De Meele nog geen 100 en het latere tweelingdorp Den Hulst 340 inwoners. Van 1814 tot zijn emeritaat in 1863 – bijna vijftig jaar! – bevolkte ds. H.J. Wolterink de hervormde kansel van Nieuwleusen. In 1814 was hij als kandidaat uit het Groningse Noordhorn in Nieuwleusen terecht gekomen en hij was dus degene die met de Afscheiding te maken kreeg.

Dat was in Nieuwleusen in 1836, eind januari. Twintig mannen, vijftien vrouwen en met hen achtenveertig kinderen scheidden zich toen van de hervormde gemeente af. Ze wilden overigens niet uitgeschreven worden uit het lidmatenboek – schreven ze – maar wilden verschoond blijven van de ‘leeringen’ van ds. Wolterink. Ze gingen eigen bijeenkomsten houden, die door velen bezocht werden. De toehoorders kwamen uit Nieuwleusen, maar ook uit Staphorst en Rouveen. Burgemeester Onno Zwier van Sandick had hun godsdienstige samenkomsten eerst ongemoeid gelaten, maar toen hem bleek dat op 3 februari 1836 weer zo’n massaal bezochte bijeenkomst gehouden zou worden in de woning van Gerrit Jan Schoemaker, besloot hij de steven naar diens woning te wenden, samen met de veldwachter.

De hervormde kerk te Nieuwleusen.

Om 11 uur in de ochtend arriveerden de beide heren daar. De burgervader liet de naam van de voorganger meteen noteren: oefenaar Albert Dijk uit het Duitse Uelsen; vervolgens sommeerde hij de 1.200 tot 1.400 aanwezigen (!) te vertrekken. Hij wilde nu zelf ook weg gaan, ‘maar wierd daarin door enigen verhinderd, welken begonnen te dringen en met slechte voornemens bezield’ hem onder de voet wilden lopen. De burgemeester verwachtte een vechtpartij en trok daarom zijn zakpistool en dreigde iedereen die dichterbij kwam neer te schieten. Toen weken de mensen uiteen en konden burgemeester en veldwachter zich uit de voeten maken, hoewel sommigen nog van plan waren hen te achtervolgen.

Burgemeester Onno Zwier van Sandick had een pistool bij zich! Foto: ‘Afgescheidenen in een Overijssels dorp’.

Maar daar bleef het volgens de burgemeester niet bij, want hij had gehoord – en hij schreef dat aan de gouverneur van de provincie – dat er meer dergelijke massaal bezochte bijeenkomsten zouden worden gehouden, waarin ook kinderen gedoopt zouden worden en – had hij gehoord – dat de Afgescheidenen, als ze groot genoeg in aantal waren, de hervormde kerk zouden bezetten. Dat zal allemaal wel wat meegevallen zijn; in ieder geval werden er geen boetes uitgedeeld en werd er ook geen rechtszitting gehouden.

De gemeente geïnstitueerd (1836).

Op maandag 18 april 1836 was ds. A. Brummelkamp (1811-1888) van Hattem (een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land) naar Nieuwleusen afgereisd (op doorreis naar Heemse) om daar de Christelijke Afgescheidene Gemeente te institueren. De aspirant-leden hadden intussen twee ouderlingen (Gerrit Jan Schoemaker en Wolter Buit) en twee diakenen (Gerrit Hendrik Dijk en Hendrik van Duren) gekozen. De predikant bevestigde hen in het ambt.

Ds. A. Brummelkamp (1811-1888) van Hattem.

De hervormde kerkenraad liet de Afgescheidenen kennelijk verder met rust. Ds. Wolterink in ieder geval wel. In 1837 meldde hij aan zijn kerkenraad dat hij zijn huisbezoeken er weer op had zitten, maar dat hij bij één gezin níet had aangeklopt, ‘daar de man voorzanger is bij de separatisten en zich had afgescheiden, hoewel dat niet volgens de kerkelijke wet gegaan was’.

Een belangrijke vergadering (1838).

Ondertussen had Nieuwleusen nog geen eigen predikant. Dat kwam pas in 1844. In die tijd zullen oefenaars zijn voorgegaan, of classispredikanten of andere predikanten ‘van buiten’, maar vast en zeker zullen ouderlingen ook ‘leesdiensten’ geleid hebben, waar preken van gereformeerde predikanten werden voorgelezen.

Een eindje verderop werd op 18 juni 1838 een belangrijke landelijke Algemene Vergadering gehouden van de Christelijke Afgescheidene Kerk. Er waren namelijk problemen in het landelijke kerkverband. Sommige Afgescheiden Gemeenten weigerden akkoord te gaan met het aannemen van een andere kerkorde dan de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde, maar bijvoorbeeld de Utrechtse Kerkorde van ds. H.P. Scholte (1805-1868) aannemen – ook een der eerste Afgescheiden predikanten, toen in Utrecht. Ook gingen deze gemeenten niet akkoord met het vragen van ‘vrijheid van godsdienstoefening’ aan de overheid waardoor men afstand moest doen van de naam ‘gereformeerd’, omdat die volgens de regering toekwam aan de hervormde kerk, die – naar de overtuiging van de Afgescheidenen – zich juist mijlenver verwijderd had wat alles van gereformeerd heette. Ook bestond onenigheid over enkele punten van de leer.

Ds. H. de Cock (1801-1842).

Tijdens de vergadering op 18 juni 1838 trachtte men tot overeenstemming te komen teneinde een kerkscheuring te voorkomen. Dat men daar alles voor wilde doen bleek uit het feit dat de leidslieden van die tijd, ds. H. de Cock (1801-1842) – de eerste Afgescheiden predikant in ons land, ds. S. van Velzen (1809-1896), ds. A.C. van Raalte (1811-1876) en ds. A. Brummelkamp, daar hoogstpersoonlijk aanwezig waren; alleen ds. Scholte was er niet bij. Het mocht niet lukken. Op die dag ontstond door de scheuring de Gereformeerde Kerk in Nederland (onder ’t Kruis), al was die laatste toevoeging niet officieel.

Nog steeds vacant (1838 tot 1844).

Ondertussen ging het kerkelijk leven in Nieuwleusen zijn gang. Af en toe waren er problemen met een wat driftige ouderling, soms moest de kerkelijke tucht toegepast worden, waarbij men altijd kon terugvallen op ds. Van Raalte. Deze adviseerde de kerkenraad ook om te trachten in combinatie met de even kleine gemeente van Dalfsen een predikant te beroepen.

Ds. A.C. van Raalte (1811-1876).

In 1840 werden de eerste plannen gemaakt voor de bouw van een pastorie aan het Westeinde nr. 84. De kerkdiensten werden intussen al lange tijd gehouden in de woning van ouderling Schoemaker. Daar konden zo’n vijftig van de honderd gemeenteleden (kinderen en bejaarden meegerekend) een plaats vinden.

Ds. J. Schuurman (van 1844 tot 1846).

Uiteindelijk lukte het beide gemeenten een eigen predikant te bekomen: het was de 25-jarige kandidaat J. Schuurman (1819-1887), die bij ds. Van Raalte in Ommen gestudeerd had. Ds. Schuurman begon met het reorganiseren van het gemeentewerk. Op een vaste tijd zou vergaderd worden, en natuurlijk zou men zo snel mogelijk met de huisbezoeken aanvangen.

Ook werden de catechisaties geregeld, waarbij ds. Schuurman het boekje Voorbeeld der godlyke waarheeden van ds. Hellenbroek (1658-1731) zou gebruiken. In die tijd verhuisde ds. Van Raalte naar Arnhem, waar zijn eigen opleidingsschool uit Ommen fuseerde met die van ds. Brummelkamp in Arnhem. Daarvoor gaf de kerkenraad hem een ‘liefdegift’ van fl. 20 mee.

Ds. J. Schuurman (1819-1887).

Ondertussen waren er gemeenteleden die nogal eens naar ds. Fijnebuik van Zwolle ging. Deze lag daar overhoop met zijn collega ds. H.A. de Vos (1816-1868), maar dat terzijde. Het was voor de kerkenraad van Nieuwleusen natuurlijk onaanvaardbaar dat gemeenteleden die thuishoorden in Nieuwleusen de kerkdiensten van een predikant elders bezochten. Het predikantschap van ds. Schuurman in Zwolle duurde niet lang, want door de onenigheid met ds. De Vos liep het uit op afzetting, omdat hij de gemeente van Zwolle ‘trouweloos verlaten’ had.

In die tijd emigreerden vier van de zes kerkenraadsleden naar Amerika . Ze volgden ds. Van Raalte en ds. Scholte, die resp. In 1846 en 1847 verkast waren naar de overzijde van de oceaan; de eerste kwam terecht in Michigan, waar de stad Holland gesticht werd; laatstgenoemde settelde zich in Pella, Iowa. In totaal vertrokken veertien gemeenteleden (onder wie zes kinderen) naar de andere kant van de ‘Grote Plas’.

Ds. R.H. Smit (van 1847 tot 1851).

Ds. R.H. Smit (1815-1886).

In augustus 1846 nam bovendien ds. Schuurman afscheid, zodat het van belang was zo snel mogelijk een nieuwe predikant te beroepen. In het Friese Lippenhuizen hadden ze hun predikant kort tevoren zien ‘weglopen’, omdat deze van plan was naar Amerika te verhuizen. Het was ds. Roelof Harm Smit (1815-1886). Druk van de classis om toch vooral terug te komen naar Lippenhuizen en de ruzie met een ouderling achter zich te laten, had succes. In augustus 1847 keerde hij terug. Maar al enkele maanden eerder had hij een beroep van Nieuwleusen ontvangen. Hij zou als jaartraktement fl. 150 ontvangen plus vrij wonen en in de herfst wat aardappels. Na wat administratieve hobbels te hebben genomen – en hem ook rogge, boekweit, gerst, nog meer aardappels en turf beloofd was – deed hij op 19 september 1847 intrede.

Een eigen kerk (1848).

De in 1841 gereed gekomen pastorie. In het achterhuis van deze woning werden van 1848 tot 1869 kerkdiensten gehouden (foto: ‘Afgescheidenen in een Overijssels dorp’).

In 1848 zorgde de ongeveer honderd leden tellende gemeente voor een eigen kerkgebouw. Men bedacht dat de leegstaande pastorie verbouwd kon worden. De twee achterkamers van de predikantswoning werden tot kerkzaal vertimmerd met plaats voor zo’n vijftig stoelen. Verder bouwde men aan de voorkant van de pastorie een extra kamer, zodat de toekomstige dominee ruimte genoeg zou hebben. In deze ruimte hebben de gereformeerden van Nieuwleusen van 1848 tot 1869 hun kerkdiensten gehouden.

Erkenning vragen?

We zagen al eerder dat het aanvragen van vrijheid van godsdienstoefening bij de overheid geen populair onderwerp was. Het had immers in 1838 een heuse kerkscheuring opgeleverd! Desondanks besloot de kerkenraad in 1850 daartoe over te gaan. Kennelijk waren niet alle kerkenraadsleden eensgeestes, want toen de gemeentevergadering over deze zaak gehouden zou worden was afgesproken dat de kerkenraadsleden hun mening voor zich zouden houden om de verdeeldheid niet onnodig te vergroten. Uiteindelijk werd het verzoekschrift in augustus 1850 door zeventien manslidmaten ondertekend en aan de koning gestuurd.

Koning Willem II stond toegeeflijker tegenover de Afgescheidenen dan zijn vader.

Er werd afwijzend op beschikt. Dat kwam omdat men  per ongeluk geen reglement had meegestuurd. Kennelijk werd een en ander door de kerkenraad niet hersteld, want in 1853 bleek de vrijheidsaanvrage volgens de wetten niet meer nodig te zijn en was het voldoende aan de regering kennis te geven van het bestaan van de gemeente.

Ds. Smit naar Amerika (1851).

Net als velen voor hem deelde ds. Smit in mei 1851 aan zijn kerkenraad mee dat zijn hart in Amerika lag en dat hij van plan was de oceaan over te steken. Nadat hij kort daarop afscheid genomen had voegde hij de daad bij het woord. Hij had namelijk een beroep ontvangen van de Dutch Reformed Church in Drenthe, Michigan. Meerdere gemeenteleden uit Nieuwleusen volgden hem. Dat was dan ook de reden dat de kerk ongeveer vijf jaar vacant bleef; het geld om een predikant te beroepen was er gewoon niet meer.

Vijf jaar vacant (1851-1856).

Ds. R.T. Kuiper (1826-1894).

De pastorie werd desondanks opgeknapt en vervolgens verhuurd. Gelukkig was ds. R.T. Kuiper (1826-1894) van Dalfsen bereid regelmatig kerkdiensten in Nieuwleusen te leiden. Ondertussen was in Kampen in 1854 de Theologische School van de Christelijke Afgescheidene Kerk gesticht. De eerste docenten waren ds. T.F. de Haan (1791-1868), ds. A. Brummelkamp, ds. Helenius de Cock (1824-1894) (de zoon van) en ds. S. van Velzen. De School publiceerde sindsdien het kerkelijk weekblad De Bazuin, waarin veel kerkelijk nieuws gepubliceerd werd en dat uitgegeven werd ten dienste van de Theologische School.

De eerste docenten van ‘de School der Kerk’ te Kampen.

Wel probeerde de kerkenraad in 1854 door middel van een intekenlijst voldoende geld bijeen te brengen voor het beroepen van een predikant, maar die opzet mislukte. De enige mogelijkheid bleek samen met Dalfsen een predikant beroepen.

Ds. J.W. Dragt (van 1856 tot 1859).

Ds. J.W. Dragt (1822-1878).

Dat gebeurde, en uiteindelijk kwam de 33-jarige ds. J.W. Dragt (1822-1878) van Broek op Langedijk naar Dalfsen en Nieuwleusen. Op 10 augustus 1856 deed hij intrede na in het ambt te zijn bevestigd. Het kerkelijk leven verliep in de jaren van ds. Dragt rustig. Afgesproken werd de jeugd in het vervolg ’s zomers na de dienst catechisatie te geven. Ook de andere gemeenteleden kregen aandacht, zoals die broeder die zonder toestemming plaggen stak in andermans land. Op 13 juni 1859 vertrok de predikant naar het Groningse Aduard. Opnieuw was de gemeente (nu ongeveer vier jaar) vacant…

Ja, inderdaad, ds. Dragt nam ook afscheid van Dalfsen… (‘De Bazuin’, 17 juni 1859).

Ds. A.J. Abels (van 1863 tot 1868).

En opnieuw moest een predikant gezocht worden in combinatie met Dalfsen. Beide gemeenten waren te klein om zelfstandig een dienaar des Woords te kunnen aanstellen. Maar de gemaakte afspraak werd door Dalfsen verbroken, omdat de door beide gemeenten uitgekozen predikant plotseling door de Dalfsense kerkenraad beroepen werd. Het was ds. A.J. Abels (1818-1899) uit het Duitse Wilsum (in Graafschap Bentheim).

De kerk van Nieuwleusen – met 130 leden – kon toen weinig anders doen dan de predikant te vragen voor fl. 100 per jaar elke derde zondag van de maand in Nieuwleusen te komen preken en de sacramenten te bedienen. Zijn kerkenraad ging akkoord en ook de predikant vond het goed, zodat hij op 19 februari 1863 in Nieuwleusen intrede deed.

‘De Bazuin’, 21 februari 1868.

Toen ds. Abels een beroep kreeg van de kerk in het Drentse Hijken en op 6 september 1868 afscheid nam van Nieuwleusen, besloot de kerkenraad de gemeenteleden te vragen wat ze er van vonden als gemeente van Nieuwleusen nu geheel zelfstandig een predikant te gaan beroepen. De druk bezochte gemeentevergadering ging akkoord en zorgde voor een financiële opbrengst die voldoende was de kerkenraadsvoorstellen uit te voeren.

Ds. K.H. Talen (van 1868 tot 1870).

Ds. K.H. Talen (1815-1911).

Zo deed ds. K.H. Talen (1815-1911) van Onstwedde op 13 september 1868 intrede in Nieuwleusen, maar niet zonder voorwaarden gesteld te hebben. Hem was al beloofd: vrijdom van belasting, een huis met een tuin, gratis turf, 44 schep aardappelen, 25 schep boekweit en een jaartraktement van fl. 300. Hij zelf wilde graag geen boekweit ontvangen, maar fl. 100 extra op het traktement, en bovendien wilde hij graag dat zowel de kerk als de pastorie uitgebreid zouden worden. Hij kreeg zelfs meer dan hij vroeg, zodat de intrede door kon gaan.

‘De Bazuin’, 25 september 1868.

Hij preekte over 1 Corinthiërs 2 de eerste twee verzen: “En ik, broeders, als ik tot u ben gekomen, ben niet gekomen met uitnemendheid van woorden of van wijsheid, u verkondigende de getuigenis Gods. Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd“.

Christelijke Gereformeerde Gemeente te Nieuwleusen (1869).

In 1838 – we zagen dat eerder al – was in de landelijke Christelijke Afgescheidene Kerk een kerkscheuring ontstaan, waardoor de Gereformeerde Kerk in Nederland (onder ’t Kruis) ontstond. In de jaren ’50 van de negentiende eeuw ontstonden tussen beide kerkgemeenschappen al enkele toenaderende contacten, maar eind jaren ’60 werden de onderhandelingen met grotere voortvarendheid aangepakt en kon men in juni 1869 de eenwording van beide kerkgenootschappen proclameren. De nieuwe naam zou zijn: Christelijke Gereformeerde Kerk. Daarom heette de gemeente in Nieuwleusen sindsdien Christelijke Gereformeerde Gemeente te Nieuwleusen.

Een nieuwe kerk en pastorie (1869).

De nieuwe kerk met de nieuwe pastorie die in 1869 gebouwd werden (foto: ‘Afgescheidenen in een Overijssels dorp’).

Hoewel zijn ambtsperiode in Nieuwleusen slechts kort was zou het een belangrijke tijd worden, want de door hem gestelde voorwaarden betreffende de kerk en de pastorie werden meer dan gerealiseerd. De kerk werd niet slechts uitgebreid, maar er werd nieuwbouw gepleegd. De vergrote kerk was ook nodig, want het kerkbezoek nam toe. Wel ontstond grote verdeeldheid over de plaats van de nieuwe kerk. Maar uiteindelijk werd besloten de nieuwe kerk te bouwen aan het Westeinde, tegenwoordig op de plaats waar nu nr. 9 staat. Het geld werd niet alleen bij de Christelijke Gereformeerde Gemeente opgehaald maar ook bij de Hervormden! De burgemeester – W.J.G. Baron van Bentinck – gaf daarvoor persoonlijk toestemming.

Burgemeester W.J.G. Baron van Bentinck (foto: ‘Afgescheidenen in een Overijssels dorp’).

De bouwgrond werd voor fl. 350 gekocht en hoewel de toestemming van de burgerlijke gemeente door de burgemeester nog korte tijd ingetrokken werd omdat de afstand tot de hervormde kerk te klein zou zijn, kon de bouw toch beginnen. Op 31 mei 1869 werd de aanbesteding gehouden en op 8 juli legde ds. Talen de eerste steen. De oude kerk deed voor het laatst dienst op zondag 3 oktober 1869, terwijl op zondag 10 oktober de nieuwe kerk ‘plechtig tot de dienst des Heeren ingewijd’ kon worden.

‘De Bazuin’, 29 oktober 1869.

Met hulp van gemeenteleden verhuisde de predikant bovendien naar zijn nieuwe pastorie, vlak naast de kerk!

Ds. Talen had intussen een beroep ontvangen van de kerk van Staphorst, dat hij aannam. Daarom nam hij op 4 oktober 1870 afscheid van Nieuwleusen.

Ds. G. Brunemeijer (van 1871 tot 1882).

Ds. G. Brunemeijer (1818-1912).

Langer dan zijn voorgangers stond de opvolger van ds. Talen in Nieuwleusen. Het was ds. G. Brunemeijer (1818-1912) uit Waardhuizen. Op 29 oktober 1871 deed hij intrede. De predikant was voorzien van een behoorlijke portie tact. Over de jeugd had hij soms zorgen. Meer dan eens werden ze gesignaleerd op plaatsen ‘waar ze liever niet gezien wilden worden’; in de notulen werden het ‘ijdelheidsplaatsen’ genoemd. En toen een echtpaar – beiden dooplid – bij de predikant kwamen met het verzoek hun kind te mogen laten dopen zorgde hij dat daarvoor toestemming gegeven werd, al was het de gewoonte dat slechts belijdende leden hun kinderen ten doop konden houden. Het avondmaal werd overigens door meerdere oudere gemeenteleden gemeden. Men achtte zich ‘niet waardig aan te gaan aan des Heeren Disch’. De predikant trachtte hen van die houding af te brengen door uitleg te geven over het wezen van het avondmaal.

‘De Bazuin”, 7 november 1871.

De kerkenraad kon niet instemmen met het propageren van het zingen van gezangen in de kerk. De 150 psalmen waren rechtstreeks afkomstig uit Gods Woord en daaraan behoorde de gemeente genoeg te hebben. De kerkenraad besloot in maart 1875 van zijn bezwaren kennis te geven aan De Bazuin, het wekelijks verschijnend blad van de Theologische School in Kampen. Ook zondagsarbeid werd door de kerkenraad afgekeurd. Toen een sluiswachtersechtpaar van elders in Nieuwleusen kwam wonen wilde de kerkenraad aanvankelijk de attestatie niet aanvaarden, omdat bij het echtpaar sprake was van zondagsarbeid. De classis oordeelde echter dat de kerkenraad hen moest aannemen als gemeentelid en eventueel indien nodig tuchtmaatregelen kon nemen.

Ds. J.K. van Goor (1840-1903).

Toen de dochter van de predikant, Engelina, en haar verloofde Evert Dijk zonder in het huwelijk getreden te zijn een kind verwachtten werd door kerkenraad en predikant kennelijk niet gereageerd zoals door de gemeenteleden gewenst werd: net als bij anderen afleggen van schuldbelijdenis voor de kerkenraad. De classis moest er aan te pas komen en onder leiding van ds. J.K. van Goor (1840-1903) van Lutten gebeurde dat dan ook. Ook toen ze trouwden dienden ze bij de beantwoording van de vragen alsnog schuldbelijdenis voor de gemeente af te leggen.

De verhouding tussen de gemeente en de predikant was door deze zaak zo geschaad, dat hij een beroep van de kerk van Enter aannam en op 11 december 1882 afscheid nam van Nieuwleusen.

Ds. K. Kreulen (van 1882 tot 1888).

Hoewel in de kerkelijke jaarboekjes opgemerkt wordt dat de kerk van Nieuwleusen na het vertrek van ds. Brunemeijer jaren lang vacant was, kwam als voorganger de in Nieuwleusen geboren ds. Klaas Kreulen (1833-1901). Hij was in 1869 door de provinciale kerkvergadering van Zeeland uit het ambt ontheven ‘vanwege overtreding van het 7de gebod en verregaande leugenachtigheid’, maar in 1882 liet de kerkenraad van Nieuwleusen hem desondanks voorgaan, zonder daarvoor overigens toestemming te vragen van de kerk in Middelburg, waar Kreulen woonachtig was.

Ds. K. Kreulen (1833-1901).

Het jaartraktement was fl. 360 (te betalen in maandelijkse bedragen van fl. 30). De kerk in Nieuwleusen barstte uit haar voegen als ds. Kreulen preekte, maar classispredikanten wilden er niet meer voorgaan en de classis verbood op een gegeven moment zelfs dat Kreulen er een dienst leidde. De kerkenraad vroeg de afzonderlijke classiskerken stuk voor stuk of zij er bezwaar tegen hadden, en ondertussen liet Nieuwleusen hem gewoon voorgaan. De provinciale vergadering gaf uiteindelijk telkens voor een jaar toestemming om hem als zodanig te laten werken. Maar toen de kerk van Nieuwleusen hem officieel wilde beroepen als predikant verwees de provinciale vergadering naar het besluit van de synode van Dordrecht van 1879, een oordeel dat gevolgd werd door de bekrachtiging door de landelijke synode.

Aanvankelijk was slechts één van de gemeenteleden tegenstander van het voorgaan van ds. Keulen: de kleinzoon van G.J. Schoemaker, de ‘voorman van het eerste uur’ in Nieuwleusen. Na korte tijd kwam hij niet meer in de kerk en sloot zich aan bij de gemeente van Dalfsen. Maar langzamerhand ontstond meer weerzin tegen het voorgaan van Kreulen. De kerk werd leger, de avondmaalsdiensten steeds minder bezocht, onderlinge beschuldigingen en verdachtmakingen gingen de ronde doen (overigens mede veroorzaak door ds. Kreulen zelf). De classis stuurde in het najaar van 1888 een commissie naar Nieuwleusen om de stemming te peilen. De grote meerderheid van de kerkenraad, maar een kleine meerderheid van de gemeente steunde hem nog. In december 1888 was het met die steun echter afgelopen en besloot de kerkenraad de band met Kreulen te verbreken.

Zo kwam toen een eind aan het voorgaan van ds. Kreulen in Nieuwleusen. Hij vertrok toen naar  Noord-Amerika, waar hij predikant werd in de door hem gestichte vrije gemeente van Kalamazoo. Deze gemeente sloot zich kort daarop bij de Christian Reformed Church, waar hij in het ambt hersteld werd op 16 januari 1890.

De Doleantie (1888).

Dr. Abraham Kuyper (1837-1920).

Intussen was in de hervormde kerk een kerkelijke strijd gaande. Vooral de Amsterdamse hervormde kerkenraad was steeds meer overtuigd van het feit dat de synode een te grote macht had (men sprak daar van ‘de synodale hiërarchie’) en dat door de kerkelijke besturen aan de vrijzinnigheid in de kerk vrijwel onbelemmerd doorgang verleend werd. Vanwege voortgaand verzet tegen de kerkelijke besturen werd de meerderheid van de Amsterdamse kerkenraad afgezet. Op 16 december 1886 werd toen de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd, onder leiding van onder meer dr. A. Kuyper (1837-1920) en dr. F.L. Rutgers (1836-1917).

Dr. F.L. Rutgers (1836-1917), ‘de jurist van de Doleantie’.

Van 11 tot en met 14 januari 1887 organiseerden de Amsterdamse ‘benauwde broederen’ het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’, waar met 1.500 geestverwanten in hervormde gemeenten uit het hele land geconfereerd werd over de vraag hoe de ‘reformatie der hervormde kerk’ ook elders in het land zou kunnen worden doorgezet. Toespraken en discussies werden gehouden en schriftelijke adviezen verstrekt in de vorm van de zgn. Modellenboekjes, ‘waarin concepten van alle te schrijven brieven’ waren opgenomen om de Doleantie volgens de regels van de kerkorde te kunnen uitvoeren. Ook in Nieuwleusen ontstond een Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende). Daarover later meer.

Ds. H. L. Beijer (van 1889 tot 1891).

Ds. H. Louman Beijer (1864-1908).

In Nieuwleusens Christelijke Gereformeerde Gemeente ging het kerkelijk leven na het vertrek van ds. Kreulen gewoon door. De kerkenraad beriep vervolgens kandidaat H.L. Beijer (1864-1908), die op 6 oktober 1889 intrede deed.

‘De Bazuin’, 11 oktober 1889.

Zijn preek ging over 1 Corinthiërs 2 vers 2 (“Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd“). Hij nam zijn intrek in de opgeknapte pastorie nadat – met het oog op kostenbesparing – enkele kerkenraadsleden het huisraad van de predikant met paard en wagen uit Kampen hadden opgehaald.

Het ging de predikant in Nieuwleusen niet voor de wind. Begin 1890 overleed zijn echtgenote en stierf ook zijn jongste kind. Niet lang daarna kreeg hij te maken met onbewezen beschuldigingen van enkele gemeenteleden die hem onzedelijke handelingen met zijn dienstbode verweten.

‘De Bazuin’, 3 april 1891.

Dat was voor de predikant het sein het inmiddels ontvangen beroep van de kerk in De Krim aan te nemen, zodat hij op 29 maart 1891 afscheid nam.

Ds. E.L. Harkema (van 1892 tot 1907).

Ds. E.L. Harkema (1839-1916).

De vacante periode bleef gelukkig kort, ruim een jaar. Want op 10 april 1892 stond ds. E.L. Harkema (1839-1916) van Winschoten op de Nieuwleusense kansel. In Winschoten was hij op 6 november 1890 geschorst en afgezet ‘wegens diefstal na verduistering’, maar in juli 1891 door de particuliere synode van Groningen in zijn ambt hersteld, zodat hij het beroep van Nieuwleusen kon aannemen en daar op 10 april 1892 intrede deed.

‘De Bazuin’, 15 april 1892.

De Gereformeerde Kerk te Nieuwleusen (1893).

Op 17 juni 1892 vond in de Keizersgrachtkerk in Amsterdam de Vereniging plaats van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, respectievelijk afkomstig uit Afscheiding en Doleantie. De twee kerkelijke voormannen reikten elkaar daar de broederhand: de hoogbejaarde ds. S. van Velzen namens de Christelijke Gereformeerde Kerk en dr. A. Kuyper namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken.

Ds. S. van Velzen (1809-1896),

Door de beide synodes was afgesproken dat de naam van de kerk zou zijn: De Gereformeerde Kerken in Nederland. Ook werd besloten dat – als beide kerken in één plaats vertegenwoordigd waren – de meteen ‘De Gereformeerde Kerk’ genoemd werden, maar met toevoeging van een ‘A’ door de oudste van de twee kerken, en een ‘B’ door de jongste. Zo bestonden er in Nieuwleusen korte tijd dus twee Gereformeerde Kerken: De Gereformeerde Kerk te Nieuwleusen A (de Christelijke Gereformeerde Gemeente van ds. Harkema) en De Gereformeerde Kerk te Nieuwleusen B (de Nederduitsche Gereformeerde Kerk van de daar inmiddels aangetreden oefenaar H. Waterink (1855-1927).

Maar… zover zijn we nog niet. Eerst richten we de blik op de strijd in de hervormde gemeente van Nieuwleusen waardoor daar in 1888 een kerkscheuring ontstond.

Bronnen onder meer:

De Bazuin, div. jrg.

Gemeente en predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992

Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

Th. Postma en H. Hille, Afgescheidenen in een Overijssels dorp. Anderhalve eeuw gereformeerden in Nieuwleusen. Nieuwleusen, 1986

J. ter Steege, De kerke tot Oosterveen. Geschiedenis van de Hervormde gemeente Nieuwleusen. Nieuwleusen, 1982

J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Overijssel. Deel 2. De Classes Holten/Ommen. Barneveld 1986

© 2022. GereformeerdeKerken.info