De Gereformeerde Kerk te Scheveningen (3)

Ds. E.J. Wientjes (van 1928 tot 1931).

( < Naar deel 2 ) – Ds. E.J. Wientjes (1883-1956) uit Oudshoorn werd als vierde predikant beroepen, en deed op 21 november 1928 intrede in de Gereformeerde Kerk te Scheveningen.

De Duindorpkerk.

De groeiende gemeente.

Ondertussen werd de Duindorpkerk te klein! De wijk Duindorp was pas rond 1918 opgekomen, maar groeide – net als het aantal gereformeerden – daarna zo sterk, dat uitgekeken moest worden naar een ander onderkomen om ook diensten te houden. Het werd de Dr. H. Colijnschool, de eerste stap naar de vierde kerk. De school was ’s zondags al snel geheel vol terwijl ook de Duindorpkerk tot de nok gevuld was met kerkgangers; niet verwonderlijk met een ledental van (eind 1928) van 7.525. Voor de steeds omvangrijker wordende kerkelijke administratie werd in maart 1930 dan ook het Kerkelijk Bureau ingesteld.

Dr. L. Schut speelde een centrale rol bij het tot stand komen van het ziekenhuis.

In 1930 werd het Lazarusfonds gesticht: het was de bedoeling door dit fonds geld bijeen te brengen voor de bouw van een ziekenhuis. Het fonds groeide tot een behoorlijk kapitaal uit – zelfs vanuit het buitenland kwamen giften binnen – zodat uiteindelijk na twintig jaar het zozeer gewenste ziekenhuis kon worden opgericht, onder de bezielende leiding van dr. L. Schut.

Het interieur van de Duindorpkerk (foto: ‘Om ’s Heren Huis’).

De vierde kerk…

Er kwam in 1931 nog een fonds: een bouwfonds voor de realisering van de vierde gereformeerde kerk in Scheveningen. Het zou echter nog tot 1938 duren voordat de kerk in gebruik genomen kon worden. Het bouwfonds groeide ondertussen gestaag; dat was ook nodig, want de vijfde predikantsplaats was in aantocht…

Ds. C.W. Keur (van 1932 tot 1963) en ds. J. Wijmenga (van 1932 tot 1948).

In 1932 was de kerkenraad druk met het beroepingswerk. Tijdens een stemming in de Bethelkerk werd door de gemeenteleden besloten ds. C.W. Keur (1897-1987) uit Oudewater te beroepen. Hij nam het beroep aan en deed als vijfde predikant op 1 juni 1932 intrede in de Prins Willemkerk. Intussen had ds. Wientjes op 22 oktober 1931 afscheid genomen (hij werd afgezet en ging over ‘tot een andere staat des levens’). Daarvoor moest dus een nieuwe predikant gezocht worden. Het werd ds. J. Wijmenga (1894-1951) uit Charlois. Op 7 september 1932 deed hij intrede nadat hij de vorige dag in het ambt bevestigd was.

Ds. C.W. Keur (1897-1987).

Hulpdiensten.

Het was de crisistijd van de jaren ’30! In oktober 1929 was in New York de Effectenbeurs van Wall Street ‘ingestort’, wat een wereldwijde economische crisis veroorzaakte, die werkloosheid en armoede met zich meesleurde, ook in ons land. Veel kerken hadden het geld niet om een predikant te beroepen. Vandaar dat in de Gereformeerde Kerken het Comité Schouten-Grosheide (genoemd naar de bedenkers ervan) werd opgericht, dat geld bijeenbracht om het voor kerken mogelijk te maken een ‘kandidaat’ te beroepen die als hulppredikant kon worden aangesteld, bijvoorbeeld voor hulp in het pastoraat of voor de arbeid in bijvoorbeeld de evangelisatie. Ook in Scheveningen werden meerdere kandidaten benoemd.

Kandidaat G. van Andel (1916-1999) was van september 1939 tot mei 1940 in Scheveningen werkzaam; kandidaat J.F.H. van der Bom (1913-?) van juli 1941 tot december 1942, en kandidaat P. van der Spek (1896-1987) was van oktober 1941 tot september 1942 aan de Gereformeerde Kerk te Scheveningen verbonden.

Ds. J. Wijmenga (1894-1951).

En verder…

De kerk van Scheveningen had een commissie ingesteld die zich onder leiding van ds. Wijmenga bezighield met het zendingswerk in Solo op Midden Java. De taak was te trachten zoveel mogelijk geld bij elkaar te krijgen als bijdrage voor het werk op de zendingsvelden. Zo was er al jaren lang de zendingskrans ‘Maranatha’, dames die regelmatig bijeenkwam om kleding en andere goederen te maken die zo nu en dan konden worden verkocht ten bate van het zendingswerk. Jaarlijks werden grote bedragen bijeengebracht voor dit werk. Verder moest de Solo-commissie bij de gemeenteleden belangstelling wekken voor het zendingswerk. Ook was er een commissie voor de Jodenzending.

Kaart van het gereformeerde zendingsterrein op ‘Midden-Java ten Zuiden’. Rood: Wonosobo, groen: Solo.

Intussen was de Gereformeerde Kerk te Scheveningen met haar ruim 8.000 zielen gaan behoren tot de acht grootste Gereformeerde Kerken van ons land: ze had een rusthuis aan de Keizerstraat, een kerkbode, groeiend jeugdwerk, met als nieuwe loten aan de jeugdwerkrank de JV David, de MV’s  Priscilla en Tot Arbeid Geroepen, vijf Knapenvergaderingen en twee ‘Kleine meisjesvergaderingen’. In 1932 kwam een Oudervereniging tot stand die zich inzette voor het jeugdwerk, en beschikte de kerk over drie grote kerkgebouwen en men was bezig met plannen voor de vierde kerk. Vijf lagere- en twee bewaarscholen telde de kerk.

Maar door de groei van de gemeente dreigde ook de onderlinge saamhorigheid af te nemen; Scheveningers die van oorsprong uit het dorp kwamen, en Scheveningers die van elders naar de vissersplaats verhuisden, bleven meer op afstand van elkaar dan gewenst was. Ook gingen nogal wat Scheveningse gereformeerden over naar de hervormde gemeente, naar andere Gereformeerde Kerken of naar sekten. En daarbij ‘werd ook de geest op de vissersschepen minder’. De zondagsrust bij de vissers kwam in de verdrukking en daarmee de zondagsviering aan boord; ‘het zedelijk en godsdienstig verval onder jongere zeelieden nam sterk toe’. De kerkenraad maakte zich over die ontwikkelingen bezorgd.

Ds. W.H. Gispen jr. overleed in 1934.

De dertiger jaren.

Hoewel de kerkenraad al in 1933 de noodzaak zag van de bouw van een vierde gereformeerde kerk in het noorden van Scheveningen, bracht hij die plannen vooralsnog niet ten uitvoer, omdat uit de uitslag van een enquête gebleken was dat slechts zo’n dertig procent van de gereformeerden de  noodzaak daarvan inzag. Voor kerkbouw diende immers een breed draagvlak te bestaan.

Br. Plantenga, secretaris van de Commissie van Beheer, spande zich in die tijd in om ‘de gemeente rijp te maken tot het geven van geldelijke offers’ voor de vierde kerk. Er zou een rondgang komen langs de gemeenteleden om een bijdrage te vragen. Vlak nadat hij in 1934  overleed kwam een gift van maar liefst fl. 10.000 binnen en ook de overige gemeenteleden gaven boven verwachting: er kwam in totaal bijna fl. 24.000 binnen voor de realisering van de kerkbouw in de wijk Duindorp.

De vierde kerk: Pniël.

De eerstesteenlegging voor de Pniëlkerk op 25 september 1937 (foto: ‘Om ’s Heren Huis’).

Tegelijk liepen de kerkelijke financiën terug door de economische crisis van de jaren ’30, zodat zelfs de vacature door het overlijden van ds. Gispen (in 1934) aanvankelijk niet vervuld werd.

Na veel overleg wist de kerkenraad in 1936 een bouwterrein te verkrijgen aan de Tesselsestraat. Om de financiële basis voor kerkbouw stabieler te maken werd het bestaande Verjaardagfonds aan het bouwfonds toegevoegd. En zo kon architect B.W. Plooij uit Amersfoort in december 1936 opdracht krijgen om plannen te maken. Hij vervaardigde ook een maquette die voor de gemeenteleden ten toon gesteld werd.

De Pniëlkerk (foto: ‘Om ’s Heren Huis’).

De Commissie van Beheer wilde liever niet dat de bouwkosten zouden worden afgewenteld op de ‘kerk van de toekomst’. Vandaar dat men het plan opvatte om bij verscheidene welgestelde gemeenteleden langs te gaan om een extra bijdrage te vragen, teneinde de al beschikbare som van fl. 30.000 te kunnen opvoeren tot zo dicht mogelijk bij de benodigde fl. 90.000. De bezoekers waren ds. Wijmenga en br. Wilh. Richters. In een paar weken tijd kregen ze toezeggingen voor een bedrag van maar liefst fl. 49.000 binnen! In totaal bleek nu fl. 80.000 bijeengebracht te zijn, waardoor ook de enthousiaste gemeentevergadering akkoord ging met de bouw van de vierde kerk.

Het resultaat van de aanbesteding was dat aannemer (en gemeentelid) Pot de opdracht kreeg om de kerk te bouwen overeenkomstig de plannen van architect Plooij. De eerste steen werd op zaterdag 25 september 1937 gelegd door ds. C.W. Keur en negen maanden later, op 27 juni 1938, kon de grote kerk in gebruik genomen worden! De kerk zou later Pniëlkerk gaan heten.

Zusterhulp.

In het verborgene werkten ondertussen vrouwelijke gemeenteleden samen binnen de Commissie Diaconale Zusterhulp, die in 1922 op initiatief van ds. Gispen opgericht was; in 1937 dus vijftien jaar jong. De aanleiding tot de oprichting was dat ds. Gispen op bezoek geweest was bij een gezin dat in schromelijke armoede verkeerde.

Het interieur van de Pniëlkerk (foto: ‘Om ’s Heren Huis’).

Iets uit het kerkelijk leven tot de oorlog.

‘Iets van de matheid, die het maatschappelijk leven drukte, werd ook gevoeld in het kerkelijke leven’. Het zielental stond op rond de 8.000 en bleef daarop vele jaren gehandhaafd. Enkele leden sloten zich – door bezwaren tegen ‘het zingen van gezangen’ – aan bij de Christelijke Gereformeerde Kerk (landelijk in 1892 ontstaan doordat ‘bezwaarden’ zich niet konden verenigen met de ineensmelting van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken uit Afscheiding en Doleantie, waarover we eerder al schreven.

In de visserij ontstond een conflict waardoor ‘helaas van onze mensen sommigen overgingen naar socialistische vakbonden’.

De Evangelisatie groeide door, vooral toen ds. Donner en ds. Keur de leiding hadden in de Centrale Evangelisatie Commissie, door het werk te stroomlijnen. Lectuurverspreiding (van het evangelisatieblad De Goede Tijding) vond in duizenden exemplaren plaats. Het zondagsschoolwerk telde inmiddels zeventien groepen met vele honderden kinderen als leerlingen.

De Tweede Wereldoorlog.

Vanuit het oosten dreven dreigende wolken naar ons land. De classis Den Haag – door de generale synode voor zulke aangelegenheden aangesteld – schreef een boete- en bededag uit ‘om zich te verenigen in verootmoediging en gebed (…) om de ramp van de oorlog af te wenden en Zich te ontfermen over ons volk en de volkeren der gehele wereld’. Ten einde de onder de wapenen geroepen militairen een Militair Tehuis te geven waar ze voor ontspanning en godsdienstige aangelegenheden terecht konden, werd de kerkenraadskamer als zodanig ingericht. Het Tehuis voorzag in een grote behoefte.

Na eerder al andere landen te hebben aangevallen viel ook ons land op 10 mei 1940 ten prooi aan de bezetters uit het oosten. Na verloop van tijd werden verduisteringsmaatregelen verplicht gesteld, omdat de bezetters wilden voorkomen dat geallieerde piloten – met hun bommenvracht op weg naar Duitsland – vanuit de lucht konden zien waar ze vlogen. De kerkenraad besloot de ramen niet te verduisteren, maar de avonddiensten naar de middag te verplaatsen.

Dr. H. Holtrop (1899-1965).

Bijna halverwege de oorlog deed op 22 maart 1942 de vijfde predikant in de Bethelkerk intrede: het was ds. H. Holtrop (1899-1965) uit Beverwijk. ’s Ochtends was hij in de Prins Willemkerk in het ambt bevestigd. Maar een steunpilaar van de Scheveningse kerk overleed in dat zelfde jaar 1942: de oude br. J. Vrolijk, die in 1877 als eerste de stoot gegeven had om in Scheveningen (zij het tien jaar later) de ‘reformatie der hervormde kerk’ ter hand te nemen.

Oefenaar (ouderling) J. Vrolijk overleed in 1942 (foto: ‘Om ’s Heren Huis’).

Evacuatie (1942).

Het jaar 1942 was in meerdere opzichten een dieptepunt. Tegen het einde van dat jaar gaven de Duitsers bevel het dorp te evacueren. Een groot deel van de ‘vluchtelingen’ kon in Den Haag onderdak krijgen, maar vele anderen zwermden over het hele land uit. De evacuatie begon voor Scheveningen op 12 januari 1943, voor wat de Gereformeerde Kerk betreft onder leiding van de door de kerkenraad ingestelde Evacuatiecommissie. Daarmee ’begon de noodlottige afbraak van ons kerkelijk leven, en deze voltrok zich in ijzingwekkend snel tempo. Toch bleef Gods goede hand over ons’.

Ds. W.E. Gerritsma (1896-1959) van Aalten.

De Gereformeerde Kerk van Aalten bood aan vijfhonderd Scheveningers onderdak, waarvoor de Aaltense predikant ds. W.E. Gerritsma (1896-1959) zich zeer had ingespannen. Ook had men geregeld dat om de drie weken een van de Scheveningse predikanten ‘van donderdag tot dinsdag in Aalten kon vertoeven en ’s zondags in de bediening des Woords kon voorgaan’. De Scheveningse ouderlingen konden hun pastorale arbeid in de ‘wijk Scheveningen’ te Aalten gewoon voortzetten; hetzelfde gold ook voor andere plaatsen waar Scheveningse gereformeerden terecht gekomen waren.

Er was trouwens nog een andere kerkelijke evacuatie: die van het Rusthuis in de Keizerstraat. De bewoners verhuisden tijdelijk naar Oldenzaal, waar ook zij goed onderdak vonden.

De evacuatie van Scheveningen (foto: website Evert de Niet).

Dat de kerkelijke organisatie en de administratie op hun rug lagen zal duidelijk zijn. De generale synode besloot ondertussen dat gemeenteleden van een geëvacueerde kerk de kerkelijke bijdrage gewoon aan de eigen kerk moesten blijven betalen. Toen de opbrengst na de evacuatie in Scheveningen geteld werd bleek dat deze bijna fl. 3.000 hoger was dan normaal. “Wel een sprekend bewijs van de hechte band aan Scheveningen”. Die hechte band kon tijdelijk opnieuw beleefd worden toen de bezetters in februari 1943 plotseling zeiden dat de evacuatie tijdelijk stopgezet zou worden. Degenen die nog niet vertrokken waren bleven, en velen van hen die in hun nieuwe tijdelijke woonplaatsen verbleven, kerkten voor zover mogelijk toch weer in de Bethelkerk en de Duindorpkerk. Tot maandag 4 oktober 1943, want de voorgaande zondag moest men weer vertrekken. Scheveningen moest alsnog volledig ontruimd worden…

De laatste maanden van de oorlog.

Een Duitse V1 (foto: Wikipedia; Bundesarchiv, Bild 146-1975-117-26 / Lysiak / CC-BY-SA 3.0).

“De hongerwinter ging in. Het leven van ons volk ging door een dieptepunt. Onze mannen en zonen verrichtten slavenwerk in Duitsland. Ook van de leden van  onze kerk kwamen daar enkelen om het leven. Het vuurpeloton werkte op volle toeren. Velen van onze gemeente vielen. Bommen richtten verwoestingen aan. Op zee bleven in het laatste jaar nog velen van onze vissers ten gevolge van de mijnen of van de aanvallen van oorlogsschepen. De vreselijke VI’s en V2’s, waarvan massa’s te Scheveningen werden afgeschoten, maakten, zo de start niet gelukte, slachtoffers. Op een keer werden door het terugvallen van zulk een projectiel vier leden onzer kerk tegelijk gedood: een grootvader, zijn zoon en twee kleinzoons Van der Ende. En dan de nijpende honger met de hongertochten, waarvan niet allen weerkeerden, omdat mitrailleurvuur uit de vliegtuigen hen onderweg weggemaaid hadden. (…) Zondag 29 april 1945 vlogen de geallieerde bombardementsvliegtuigen over Den Haag. Ze wierpen echter geen bommen maar brood”. De bevrijding was gekomen…

De Vrijmaking.

Sinds de jaren ’30 waren meningsverschillen over enkele leerstellingen binnen de Gereformeerde Kerken opnieuw aan de oppervlakte gekomen. Vooral de beschouwing over doop en verbond was aanleiding tot veel strijd. Er bestond daarover sinds de ineensmelting van de kerken uit Afscheiding en Doleantie (in 1892) een tweetal visies, die door de synode van 1905 beide in de kerken waren toegelaten. Door beslissingen van de synode van 1942-1943 werden die besluiten volgens sommigen teruggedraaid en werd alleen de visie van de Doleantie, c.q. van dr. A. Kuyper (1837-1920), toegelaten.

Prof. dr. K. Schilder op de zgn. ‘Vrijmakingsvergadering’ in Den Haag (11 augustus 1944).

Daartegen werd door ‘bezwaarden’ heftig geprotesteerd, onder meer door dr. K. Schilder (1890-1952) en dr. S. Greijdanus (1871-1948), hoogleraren aan de Theologische School te Kampen. Tegen hen werden tuchtmaatregelen getroffen, waartegen evenzeer door velen geprotesteerd werd.

Namens de Scheveningse kerkenraad werd een verklaring gepubliceerd waarin werd overwogen ‘dat geen voldoende argumenten zijn bijeengebracht waardoor de beslissingen en handelingen van de synode in strijd geacht zouden moeten worden met Gods Woord of de kerkenorde”, en dat men zich diende te houden aan de door de synode genomen beslissingen. Aan degenen die bezwaren  hadden werd aangeraden ‘in de kerkelijke weg’ een bezwaarschrift in te dienen.

Toen dr. Schilder op 11 augustus 1944 tijdens de zgn. ‘Vrijmakingsvergadering’ in Den Haag zich van De Gereformeerde Kerken in Nederland ‘vrijmaakte’ door voorlezing en ondertekening van de ‘Acte van Vrijmaking of Wederkeer’, volgden verscheidene Scheveningse gereformeerden zijn voorbeeld. In de kerkenraad kwam namelijk een door honderdvijftig broeders en zusters ondertekende ‘Acte van Vrijmaking’ binnen, die ook door enkele diakenen getekend was. Een vijftal ouderlingen legde in de kerkenraad een verklaring af die niet veel verschilde van de ingediende ‘Acte van Vrijmaking’.

Ds. J.G. Feenstra (1888-1966).

Ds. Feenstra had weliswaar bezwaren tegen de synodebeslissingen (hij zette ze ook op schrift), maar deelde mee deze ‘in de kerkelijke weg’ te willen uiteenzetten, maar tevens dat hij de Acte van Vrijmaking niet zou ondertekenen, hopend dat met de ‘bezwaarden’ verder overleg mogelijk zou blijven. Daardoor werd de gemeente van Scheveningen voor een diepere kloof behoed. Ds. Donner schreef namens de kerkenraad vervolgens een ernstig herderlijk schrijven aan alle gemeenteleden waarin hij er op aandrong de eenheid te bewaren en allen opriep ‘om zich te houden bij de wettige samenkomsten van die kerkenraden, die zich achter de synode stellen’. Het woord ‘kerkenraad’ werd in het meervoud geschreven, omdat vele gemeenteleden zich ten gevolge van de evacuatie immers nog in andere gemeenten bevonden.

Hoe dan ook, op 28 oktober 1944 vond in Scheveningen te Vrijmaking plaats en werd een gemeente gesticht met de naam Gereformeerde Kerk te ‘s-Gravenhage-Scheveningen (vrijgemaakt). Telde de ‘niet-vrijgemaakte’ Gereformeerde Kerk te Scheveningen in 1943 ongeveer 8.220 leden, in 1945 waren het er 7.369. De vrijgemaakte kerk ’s-Gravenhage-Scheveningen telde in 1946, volgens eigen opgaven, 275 leden.

Het een en ander over de eerste jaren na de oorlog.

De oorlog was voorbij. Op 10 mei 1945 werd in de versierde Bethelkerk onder leiding van ds. Holtrop een bijzondere dankdienst gehouden. –⊕– De kerkbode kwam weer terug en verscheen op 15 juni 1945 voor het eerst weer met haar vooroorlogse kop: De Gereformeerde Kerkbode, Officieel orgaan van de Gereformeerde Kerk te Scheveningen. –⊕– De predikanten kwamen kort na elkaar weer van elders in Scheveningen terug. –⊕–  Terwijl de Bethelkerk ’s zondags tot de nok toe vol zat, werden ook de Duindorpkerk en de Prins Willemkerk op resp. 5 augustus en 16 september 1945 weer in gebruik genomen.

Het Rusthuis aan de Keizerstraat 296 (foto: ‘Om ’s Heren Huis’).

Het Rusthuis kon op 4 februari 1946 weer haar intrek nemen in het gebouw aan de Keizerstraat. –⊕– Telkens kwamen gemeenteleden van elders weer terug in Scheveningen; begin 1947 telde de kerk weer 6.000 teruggekeerde en ingeschreven leden, terwijl de wijk Duindorp nog onbewoond moest blijven in verband met het daar gevestigde NSB-kamp. –⊕– Ook de jeugd bleef niet achter bij de opbouw van het kerkelijk leven. De Contact Commissie van de Jeugdverenigingen besloot tot oprichting van een Jeugdgebouw te Scheveningen, ‘een eigen centrum met een eigen sfeer’. De Gereformeerde Jeugdcentrale werd opgericht en legde zich toe op het organiseren en stimuleren van tot het jeugdwerk behorende activiteiten.  –⊕– Intussen begonnen in Indië de zgn. ‘politionele acties’, met de bedoeling de ‘opstandelingen’ onder leiding van Soekarno – strevend naar onafhankelijkheid van de zogenoemde Gordel van Smaragd – de kop in te drukken. Ook uit Scheveningen gingen soldaten richting Indië. De kerkenraad stuurde hun lectuur (de kerkbode, boeken en brieven van predikanten). –⊕– Besloten werd vanaf zondag 20 oktober 1946 ook in Scheveningen-Noord kerkdiensten te houden in de gymzaal van de openbare school aan de Haagsestraat; er was in het noorden nog geen gereformeerd kerkgebouw. In mei 1947 moesten in de gymzaal zelfs dubbele diensten gehouden worden. Er was echter uitzicht op een eigen kerk! Er werd al royaal geld gegeven om dat doel te realiseren.

Het interneringskamp Duindorp voor NSB’ers.

In de eerste maanden van 1947 werd een begin gemaakt met de ontruiming van het NSB-kamp in Duindorp. Langzamerhand mochten de bewoners van de al die tijd verlaten woningen weer terugkeren, zodat de wijk weer volstroomde. Dat had ook tot gevolg dat de kerkdiensten in de Pniëlkerk weer konden beginnen; maar pas na een grondige opknapbeurt. De kerk stroomde weer vol. –⊕– De diaconie had de handen vol aan de ondersteuning van gezinnen die door de oorlog in de problemen geraakt waren. Werden begin 1946 nog slechts achttien gezinnen diaconaal ondersteund, eind dat jaar was het aantal opgelopen tot 44. De uitgekeerde steunbedragen in diezelfde tijd stegen van fl. 3.500 tot fl. 22.000. Ook was er een schuld van fl. 9.000 aan andere kerken, die immers ook aan diaconaal ondersteunde gemeenteleden onderdak verleend hadden. Probleemgezinnen en kinderverzorging werden in handen gelegd van een diaconale assistente, mej. E.C. Corbeth.

Dr. R.J. van der Meulen (1904-1994).

Op 12 juni 1949 werd dr. R.J. van der Meulen (1904-1994) uit Utrecht in de Prins Willemkerk door ds. Feenstra als predikant van de kerk van Scheveningen bevestigd; op 15 juni deed hij intrede in de geheel gevulde Bethelkerk. –⊕– Als zesde predikant werd ds. P.H. de Kleer (1909-2007), ook uit Utrecht, beroepen, die op 1 juli 1951 bevestigd werd en op 4 juli intrede deed.

Ds. J. de Kleer (1909-2007).

Een belangrijke kerkelijke gebeurtenis was natuurlijk de opening van het Christelijk Zeemanshuis aan de Kranenburgerweg. Niet alleen bestemd als onderdak voor eigen schippers, maar vooral voor die uit andere plaatsen, zoals Ouddorp, Stellendam en Arnemuiden, die soms weken lang in Scheveningen moesten vertoeven als zij in hun bootjes de woeste zee niet op konden.

Hereniging (1950).

De door de generale synode in maart 1950 genomen besluiten inzake de Vrijmaking waren voor drie voormalig gereformeerde diakenen uit de vrijgemaakte kerk aanleiding te vragen om een samenspreking met de gereformeerde kerkenraad. Op 7 juli 1950 vond de ontmoeting plaats om te overleggen over hereniging van een aantal broeders en zusters. In de kerkenraadskamer waren behalve de vier man tellende afvaardiging van de eigen Gereformeerde Kerk, ook bijna negentig vrijgemaakte broeders en zusters aanwezig. Er was ruimschoots gelegenheid om opmerkingen te maken en vragen te stellen over de besluiten van de synode. Na de vergadering besloten negenentachtig aanwezigen terug te keren naar de Gereformeerde Kerk te Scheveningen.

En verder…

Ds. L. van der Valk (1838-1910) begon rond 1900 met het werk onder Scheveningse schippers in Schotland.

Het werk onder de schippers, dat rond 1900 door ds. L. van der Valk (1838-1910) op de Schotse Shetland-eilanden begonnen was, werd ondertussen gewoon voortgezet. Ook ds. Holtrop, en na hem ds. De Kleer, spanden zich bijzonder in voor de geestelijke verzorging van de Scheveningse schippers in verre havens. De problemen waren nog steeds dezelfde als een kwart eeuw geleden: de kwestie van het ‘zes nachten vissen’ was nog steeds niet opgelost. Of men ooit zou kunnen terugkeren naar ‘vijf nachten vissen’, waardoor de zondag weer gevierd kon worden zoals het behoorde, kon men niet voorzien.

Een begin van kerkelijke decentralisatie.

De synode had in 1949 al uitgesproken: dat “in zeer grote gemeenten, waar splitsing in kleinere zelfstandige kerken voorshands niet mogelijk is, het geoorloofd zal zijn, dat de kerkenraad aan ambtsdragers, die gecommitteerd zijn voor afzonderlijke delen van zijn kerkelijk ressort, opdracht geeft om in hun vergaderingen namens de kerkenraad bepaalde handelingen zelfstandig te verrichten volgens een plaatselijke regeling, al behoudt de kerkenraad te allen tijde het recht om verantwoording te vragen van hun handelingen (…)”.

Daarover werd natuurlijk ook in de Scheveningse kerkenraad gesproken. Een Decentralisatiecommissie werd ingesteld onder voorzitterschap van ds. Feenstra. Het viel niet mee te bepalen waar de grenzen lagen in de verhouding tussen wijkraden en kerkenraad. Uiteindelijk kwam men er toe dat vooral voor wat betreft het evangelisatie- en zendingswerk en ook voor het jeugdwerk een zekere mate van decentralisatie tot stand kwam. Zo ontstonden wijkzendingscommissies en wijkevangelisatiecommissies, al was er ook vaak overleg nodig met andere wijkcommissies. Maar de strandzending, de evangelisatiebibliotheek, het evangelisatiezangkoor van vooral het werk van het Comité voor Levensvragen kon moeilijk per wijk gesplitst worden.

In een zaaltje van ‘De Gouden Kroon’ werd evangelisatiewerk verricht onder ‘intellectuelen’.

Het Comité voor Levensvragen werd kort na de oorlog opgericht en had tot doel evangelisatiewerk te verrichten onder ‘buitenkerkelijken’, maar dan vooral voor hen “die voor intellectuelen konden of wilden doorgaan”. Daarvoor werden bijeenkomsten gehouden in restaurant de ‘Gouden Kroon’ in de Frederik Hendriklaan. ‘Bevoegde en vooraanstaande sprekers’ werden uitgenodigd die inleidingen hielden over onderwerpen die te maken hadden met Christendom en cultuur. Ook werden al snel gesprekskringen opgericht, waarin gemeenteleden met buitenkerkelijken de bijbel gingen lezen. Na veel discussies is men uiteindelijk in de Prins Willemkerk aan de slag gegaan met het houden van kerkdiensten voor deze groep (het Comité vroeg bijvoorbeeld de generale synode naar haar oordeel over deze zgn. ‘buitenkerkelijke diensten’).

Naar deel 4 (slot) >

© 2023. GereformeerdeKerken.info