De Gereformeerde Kerk te Putten (2)

Ds. J. Diephuis (van 1870 tot 1871).

( < Naar deel 1 – To Part 1 ) – Ds. J. Diephuis (1830-1889) uit Rouveen stond iets meer dan een jaar in Putten. Over zijn werkzaamheden is nauwelijks iets bijzonders bekend.

Ds. J. Diephuis (1830-1889).

Wel weten we dat hij in 1887 naar Amerika emigreerde, waar hij predikant werd bij de Reformed Church.

‘De Bazuin’ 15 december 1871.

Ds. R. Brinkman (van 1873 tot 1884).

Met ds. R. Brinkman (1828-1884) uit Gameren kreeg de gemeente van Putten een predikant die hier langer dan een paar jaar zijn werk verrichtte. Op 9 februari 1873 deed hij intrede. Hij was predikant op Artikel 8 van de Dordtse Kerkorde (‘singuliere gaven‘).

De kerk op een andere locatie gebouwd (1874).

De nieuwe gereformeerde kerk (links) in de Dorpsstraat (de foto dateert van rond 1900).

De kerkenraad zag met lede ogen aan dat het kerkje aan de Engweg te klein werd, omdat de gemeente flink groeide. Daarom werd in overleg met de manslidmaten besloten de christelijke school met de onderwijzerswoning in de Dorpsstraat te verbouwen tot kerk met pastorie. Een en ander kwam in 1874 gereed, zodat de nieuwe kerk dat jaar in gebruik genomen kon worden. De oude kerk aan de Engweg werd gekocht door Baron en Barones Pallandt, en het werd toen opgenomen in de nieuwbouw van een weeshuis.

Ds. Brinkman overleed 8 maart 1884.

Ds. G.J. Weijenberg (van 1884 tot 1892).

Als opvolger van ds. Brinkman kwam kandidaat G.J. Weijenberg (1845-1915) naar Putten, waar hij op 12 november 1884 intrede deed. Pas op latere leeftijd had hij de studie tot predikant ter hand genomen (dit kon eerst in 1876, na de dood van zijn ouders). Kennelijk vorderde zijn studie niet naar behoren, want in juli 1879 werd hem door de Curatoren van de Theologische School in Kampen meegedeeld dat het beter was zijn studie te beëindigen. Weijenberg wilde daarvan echter niet weten en zette zijn studie voort. Op 16 juli 1884 behaalde hij toch het kandidaatsexamen.

De Doleantie.

Zo werkte de synodale hiërarchie volgens ‘De Heraut’, het kerkelijk weekblad van dr. A. Kuyper (1837-1920).

Juist in die tijd was in de Hervormde Kerk op landelijk niveau van alles aan de hand. Al jaren lang werd strijd gevoerd tegen de steeds toenemende vrijzinnigheid in de hervormde kerk, terwijl de kerkelijke besturen daartegen nauwelijks of niet optraden. Ook wilden velen dat de centralistische kerkregering in de hervormde kerk zou veranderen, omdat er nauwelijks ruimte was voor een zekere mate van zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten. Al gauw werd zelfs de term ‘synodale hiërarchie’ gebezigd. De hervormde Algemene Synode in Den Haag draaide aan de kerkelijke knoppen; dit alles op grond van het in 1816 door de overheid (!) ingevoerde Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk. Dat reglement kwam in de plaats van de tot dan toe geldende ‘Dordtse Kerkorde’. In Kootwijk trad op 2 februari 1886 de eerste kerkenraad uit de hervormde kerk, al snel gevolgd door die van Voorthuizen op 4 februari 1886, en Reitsum op 9 februari 1886.

Dr. A. Kuyper (1837-1920).

In diezelfde maand vergaderden deze drie Dolerende kerkenraden in een hervormd catechisatielokaal in Putten over de ontstane situatie, voorafgegaan door een ‘openbare samenkomst tot gebed’ in de hervormde Oude Kerk. Al snel bleek dat op de Veluwe veel meer bereidheid tot Doleren bestond dan vijftig jaar eerder ten tijde van de Afscheiding zichtbaar werd.

Op 16 december 1886 ontstond ook in Amsterdam de zgn. ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’, wat plaatsvond onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920).

Het Gereformeerd Kerkelijk Congres (1887).

De Amsterdamse kerkenraad belegde meteen in januari 1887 een belangrijke vergadering, het Gereformeerd Kerkelijk Congres, waarvoor alle hervormde gemeenten in het land uitgenodigd werden om te komen beraadslagen over het ’ter hand nemen van de reformatie der hervormde kerk’. Vijftienhonderd gemeenteleden, kerkenraadsleden en predikanten kwamen opdagen.

In ‘De Heraut’ van 9 januari 1887 verscheen dit overzicht van het programma van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

Om binnen te komen diende men instemming te betuigen met de verklaring het ‘plichtmatig te achten’ om ‘de reformatie der kerk’ ter hand te nemen. Daarmee werd bedoeld de terzijdestelling van het ‘Algemeen Reglement’, de herinvoering van de aloude gereformeerde ‘Dordtse Kerkorde’ en dus het breken met de synodale hiërarchie, met de kerkelijke besturen. Niet met de kerk als zodanig, zo werd nadrukkelijk meegedeeld.

Tijdens de bijeenkomst werden toespraken gehouden, gespreksgroepen georganiseerd, en ook werd een tweetal Modelboekjes gepubliceerd, waarin ‘alle te schrijven brieven en formulieren’ opgenomen waren om op ordelijke wijze tot het gestelde doel te geraken. Dit congres was van groot belang voor de ‘stroomlijning’ en de verdere gang van zaken van deze ‘tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk’. Want ook in de jaren daarna braken veel gemeenten, hervormde predikanten en/of gemeenteleden met de ‘vaderlandse kerk’ om zich bij de Doleantie, bij de Nederduitsche Gereformeerde Kerken aan te sluiten.

Hoe het in Putten ging.

Dr. Ph.J. Hoedemaker (1839-1910).

In Putten zou de Doleantie pas op 15 maart 1891 plaatsvinden. Daar was ds. E.J. Homoet in die tijd hervormd predikant. Ook in de hervormde kerkenraad van Putten bestond al langere tijd sympathie voor het streven van dr. Kuyper en de zijnen, namelijk diens strijd tegen de vrijzinnigheid en tegen de synodale hiërarchie. Dat bleek ook duidelijk toen prof. dr. Ph.J. Hoedemaker (1839-1910)toen nog medestander van dr. Kuyper en professor aan diens Vrije Universiteit – de hervormde kerkenraden vroeg adhesie te betuigen aan de afgezette kerkenraad van Amsterdam, en tevens te vragen om een buitengewone vergadering van de synode over deze zaak. Daaraan voldeed de kerkenraad van Putten inderdaad.

Halverwege juni 1886 kwam een schrijven bij de hervormde kerkenraad binnen van een aantal Dolerenden te Zaandam die van plan waren daar een Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te institueren. Ze wilden daarover graag in overleg treden met de kerkenraad van Putten. Deze zag daarvoor echter noch reden noch nut.

Omslag van een van de twee ‘modelboekjes’ als handleiding voor ‘de afwerping van het juk der synodale hiërarchie’.

Uiteindelijk werd op 11 september 1888 in de Puttense kerkenraad een schrijven besproken afkomstig van een aantal eigen gemeenteleden, te weten P. Koopman en H. Loedeman. Zij vroegen de kerkenraad – geheel overeenkomstig de door het Gereformeerd Kerkelijk Congres gepubliceerde ‘Modelboekjes’ – de ‘reformatie der kerk ter hand te nemen’ – ze hadden dat een jaar eerder ook al  (tevergeefs) gevraagd. De kerkenraad ging daar echter ook ditmaal niet op in. Ze waren – vonden de kerkenraadsleden – ‘reformatieagenten die naar de bekende weg vragen’. De kerkenraad mocht dan sympathie gehad hebben voor de nagestreefde doelstellingen van de Dolerenden, maar een kerkscheuring wilde men niet.

De ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Putten’ (1891).

‘De Heraut’ van 29 maart 1891 berichtte over de Doleantie in Putten.

Het duurde nog even voor men in Putten de beslissende stap zette. Maar In maart 1891 werden door de Dolerende manslidmaten dan toch kerkenraadsleden gekozen, tegen wie geen bezwaren werden ingebracht. Als ouderlingen waren gekozen G. van Duinerd en H. Loedeman, terwijl als diakenen waren aangewezen H. van Hel en A. van Loenen.

Ds. W. Mulder (1851-1916).

Op de 15e maart werden zij door ds. W. Mulder jr. (1851-1916) van Harderwijk in het ambt bevestigd, waarmee de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Putten een feit was. Door de classis werd hij tot consulent benoemd (ds. Mulder schreef in 1912 samen met twee anderen een brochure waarin de Doleantie in Harderwijk beschreven werd).

Het boekje dat o.a. ds. W. Mulder schreef over de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk in Harderwijk.

In de eerste kerkenraadsvergadering, direct na de bevestiging, nam de kerkenraad onder leiding van ds. Mulder zijn eerste belangrijke besluit, namelijk “te breken met de den kerken met geweld opgelegde organisatie van 1816 en de nooit wettig afgeschafte kerkenordening van 1619 weder voor de geheele gemeente te aanvaarden”.

Natuurlijk gingen er – ook weer geheel overeenkomstig de adviezen in de Modelboekjes van het Gereformeerd Kerkelijk Congres – brieven naar het College van Kerkvoogden, naar de burgemeester en naar de koning, waarin hun van het kerkenraadsbesluit kennis werd gegeven. Aan de kerkvoogden werd gevraagd het (hervormde) kerkgebouw ter beschikking te blijven stellen van de Dolerende kerkenraad. Deze beschouwde zichzelf namelijk als de wettige kerkenraad van de hervormde gemeente, die – voordat in 1816 het Algemeen Reglement aan de kerk werd opgelegd – ook ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ heette.

Samen verder (1891).

Tijdens de synodevergadering op 17 juni 1892 reikten dr. A. Kuyper (1837-1920) namens de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ en ds. S. van Velzen (1809-1896) namens de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ elkaar de hand ten teken dat De Gereformeerde Kerken in Nederland geboren waren…

De verhouding tussen de Christelijke Gereformeerde Gemeente (van ds. G.J. Weijenberg) en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) in Putten was vriendelijk. Men zag dat men op dezelfde belijdenis stond. Daarom was het ook niet moeilijk af te spreken, dat beide Puttense Gereformeerde Kerken – elk nog steeds als zelfstandige kerk – vanaf 5 oktober 1891 samen zouden kerken in de christelijke gereformeerde kerk aan de Dorpsstraat. Overigens werd op zondag 13 december 1891 in de kerk aan de Dorpsstraat een nieuw orgel in gebruik genomen, dat vervaardigd was door orgelbouwer J. Proper, te Kampen.

Dat samen kerken kon wel, omdat (al vrij vlot nadat de Doleantie was doorgebroken) landelijk overleg tussen de beide synodes tot stand gekomen was om te spreken over ineensmelting van beide kerken. Hoewel de onderhandelingen daarover op landelijk niveau niet altijd even soepel verliepen, kon men uiteindelijk op 17 juni 1892 in de Amsterdamse (dolerende) Keizersgrachtkerk in een gezamenlijke synodevergadering de ineensmelting van beide kerken proclameren. Afgesproken was dat de verenigde kerken in het vervolg De Gereformeerde Kerken in Nederland zouden heten.

De Keizersgrachtkerk lang geleden (foto: Gebroeders Douwes).

‘De Gereformeerde Kerk te Putten’ (1892).

Ook in Putten sloot men zich aan bij De Gereformeerde Kerken in Nederland. Nog een maand na de landelijke verenigingsdatum bestonden beide Puttense kerken nog als zelfstandige Gereformeerde Kerken. De synode had namelijk afgesproken dat in plaatsen waar beide kerken nog niet direct konden overgaan tot ineensmelting, zij beide vanaf 17 juni 1892 tóch ‘Gereformeerde Kerk’ zouden heten. Zij het, dat de oudste van de twee (meestal de ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’) een ‘A’ achter de kerknaam zou plaatsen (De Gereformeerde Kerk te Putten A), en de jongste (meestal de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’) een B (De Gereformeerde Kerk te Putten B).

Dat duurde in Putten zoals gezegd dus maar kort: al op 27 juli 1892 verenigden beide kerken zich definitief tot de ene Gereformeerde Kerk te Putten. Er was ook slechts één kerkgebouw en één predikant: ds. G.J. Weijenberg, die immers sinds 1884 predikant van de Christelijke Gedeformeerde Gemeente was en ook door de Dolerenden als hun predikant werd aangenomen. Hij nam trouwens al op 27 november 1892 afscheid.

Toch geen pais en vree…

Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913).

Er waren in de Christelijke Gereformeerde Kerk echter predikanten en gemeenteleden die het niet eens waren met het samengaan met de Dolerenden. Ze vroegen zich af waarom de plaatselijke gemeenten niet betrokken waren bij de onderhandelingen over eenwording. En waarom was de naam van Christus uit de kerknaam verdwenen? En hoe zou het aflopen met de Theologische School in Kampen (die ‘het werk Gods’ genoemd werd)? Zou die misschien door de Dolerende Vrije Universiteit van dr. Kuyper overvleugeld en uiteindelijk vernietigd worden? Verder waren ze het met sommige Dolerende leerstukken oneens, zoals die over de betekenis van de Doop en het Verbond.

Ds. J. Wisse Czn. (1843-1921).

Deze bezwaarden – onder leiding van ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) uit Zetten en ds. J. Wisse Czn. (1843-1921) uit Den Haag – konden zich er niet mee verenigen en hadden hun Christelijke Gereformeerde synode al in 1891 in een bezwaarschrift gevraagd de onderhandelingen met de Dolerenden te stoppen en gewoon ‘te blijven wat wij waren, namelijk Christelijk Gereformeerd’. De synode ging daar echter niet op in.

Aanhef van het bezwaarschrift van ds. Van Lingen en ds. Wisse.

Daarom besloten de bezwaarden niet mee te gaan met de ‘Vereniging’ en verder te gaan als de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk. In meerdere dorpen en steden kwam het daardoor tot een kerkscheuring. Ook in Putten! Daar was namelijk ook een groepje gereformeerden dat zich niet met de ‘Vereniging van 1892’ kon verenigen…!

Een kerk aan de Achterstraat (1903).

De ‘voortgezette’ christelijke gereformeerde kerk (van 1903 tot 1908) – tegenwoordig de Gereformeerde Kerk – in de Achterstraat.

In Arnhem was ds. A. van der Zanden (1852-1918) op 15 juli 1901 met emeritaat gegaan ‘wegens zenuwziekte’. Hij had gedurende zijn predikantschap in Arnhem ‘midden in de Doleantiestrijd gestaan’ als verklaard tegenstander van de ‘Vereniging’ met de Dolerenden. Hij vestigde zich na zijn emeritaat in Putten, waar hij beroepen werd door de groep gemeenteleden die zich in Putten van de Gereformeerde Kerk had afgescheiden en er een ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente’ gesticht had.

Deze gemeente bracht dus een beroep uit op ds. Van der Zanden die dit aannam en op 22 februari 1903 in het ambt bevestigd werd. Als tegenstander van de ‘Vereniging’ met de Dolerenden besloot de gemeente een eigen kerk te bouwen in de Achterstraat. Architect E. Knevel uit Ermelo werd gevraagd een ontwerp te maken. Dit werd door de manslidmaten goedgekeurd en aannemer C.J. Gaasbeek uit Putten bouwde het bedehuis. De bouwkosten bedroegen fl. 10.267. Op 18 oktober 1903 werd de kerk onder leiding van ds. Van der Zanden in gebruik genomen.

De resterende gereformeerden bleven ondertussen natuurlijk gewoon kerken in hun veel kleinere bedehuis aan de Dorpsstraat.

Ds. A. van der Zanden (1852-1918).

Tóch weer Gereformeerd…. (1908).

Ds. Van der Zanden heeft ‘er nooit de rechte vrede bij gehad’ dat hij de Gereformeerde Kerken verlaten had en een ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente gesticht had. ‘Hij voelde al spoedig dat hij zich op een verkeerde weg bevond, en keerde in 1908 tot de gemeenschap der Gereformeerde Kerken terug, waarbij hij schier heel zijn gemeente weer medebracht’, die ook spijt had van de stap die men zes jaar eerder gezet had.

Een kerkenruil…

Die grote meerderheid keerde dus terug naar de Gereformeerde Kerk. Besloten werd de grote kerk aan de Achterstraat aan de Gereformeerde Kerk aan te bieden, zodat daar in het vervolg de gereformeerde kerkdiensten gehouden zouden worden. Daarmee ging de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk akkoord. De gereformeerde kerkenraad bood de kerk aan de Dorpsstraat aan de ’voortgezette’  Christelijke Gereformeerde Gemeente aan. Deze kleine gemeente hield het kennelijk niet lang vol, want ze werd al spoedig opgeheven. Hun kerkje aan de Dorpsstraat werd later. Pas veel later – in de jaren ’50 van de twintigste eeuw – zou in Putten opnieuw een Christelijke Gereformeerde Gemeente ontstaan.

En verder…

Nu we het ontstaan van De Gereformeerde Kerk te Putten zo volledig mogelijk beschreven hebben, wijzen we nog op de predikantenlijst van De Gereformeerde Kerk te Putten en op het feit dat de gereformeerde kerk aan de Achterstraat nog steeds door de Gereformeerde Kerk van Putten in gebruik is. De kerk telde in juli 2024 ruim 1.050 leden.

Ledentallen van De Gereformeerde Kerk te Putten.  

De ledentallen van De Gereformeerde Kerk te Putten van 1894 tot 2024 (bron: Jaarboeken GKN en PKN en kerkelijk bureau GK Putten).

Bronnen onder meer:

De Bazuin, Stemmen uit de Christelijke (Afgescheidene) Gereformeerde Kerk in Nederland. Div . jrg.

Gemeenten en predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992

De Heraut voor de Gereformeerde Kerken in Nederland. Div. jrg.

Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

G.H. Kruijmer (red.), Uit de geschiedenis van hervormd Putten. Zoetermeer, 2006

C. Smits, De Afscheiding van 1834. Negende deel, Provincie Gelderland. Dordrecht, 1991

Website Gereformeerde Kerk te Putten.

© 2024. GereformeerdeKerken.info

Translation into English:

The ‘Gereformeerde’ Church in Putten (2).

Rev. J. Diephuis (from 1870 to 1871).

( < To Part 1 ) – Rev. J. Diephuis (1830-1889) from Rouveen served in Putten for just over a year. Little is known about his activities. We do know that in 1887 he emigrated to America, where he became a minister in the Reformed Church.

Rev. R. Brinkman (from 1873 to 1884).

With Rev. R. Brinkman (1828-1884) from Gameren, the Putten congregation got a minister who served for more than a few years. He began his ministry on February 9, 1873. He was a minister under Article 8 of the Dordt Church Order (“singular gifts”).

The Church Built at a Different Location (1874).

The church council saw with regret that the church on Engweg was becoming too small because the congregation was growing significantly. Therefore, in consultation with the male members, it was decided to convert the Christian school and teacher’s house on Dorpsstraat into a church with a parsonage. This was completed in 1874, and the new church was put into use that year. The old church on Engweg was bought by Baron and Baroness Pallandt and incorporated into the new construction of an orphanage. Rev. Brinkman died on March 8, 1884.

Rev. G.J. Weijenberg (from 1884 to 1892).

Rev. G.J. Weijenberg (1845-1915) succeeded Rev. Brinkman, beginning his ministry in Putten on November 12, 1884. He had only begun studying to become a minister at a later age (starting in 1876, after his parents died). His studies apparently did not progress well, as in July 1879, the Curators of the Theological School in Kampen advised him to discontinue his studies. However, Weijenberg continued and passed his candidacy exam on July 16, 1884.

The Doleantie.

At that time, the ‘Hervormde’ Church was dealing with many issues at a national level. For years, there was a struggle against the increasing liberalism within the ‘hervormde’ Church, while church administrations did little or nothing about it. Many also wanted to change the centralized church governance of the ‘Hervormde’ Church, as there was little room for local congregations to have some degree of autonomy. The term “synodal hierarchy” soon became used. The General Synod in The Hague controlled church matters based on the ‘General Regulation for the Administration of the ‘hervormde’ Church’, introduced by the government in 1816. This replaced the previously applicable “Dordt Church Order.” In Kootwijk, on February 2, 1886, the first church council left the ‘Hervormde’ Church, soon followed by Voorthuizen on February 4, 1886, and Reitsum on February 9, 1886.

In that same month, these three Doleerende church councils met in a ‘hervormde’ catechism room in Putten to discuss the situation, preceded by a “public meeting for prayer” in the old ‘hervormde’  church building. It soon became clear that there was much more willingness to ‘Doleer’ in the Veluwe than was seen fifty years earlier during the Secession of 1834.

On December 16, 1886, the so-called “Nederduitsche Gereformeerde Kerk (Doleerende)” was established in Amsterdam, led by Dr. A. Kuyper (1837-1920).

The Reformed Church Congress (1887).

In January 1887, the Amsterdam ‘Doleantie’ church council convened an important meeting, the ‘Gereformeerde’ Church Congress, inviting all ‘hervormde’ congregations in the country to discuss the “reformation of the ‘Hervormde’ Church.” Fifteen hundred members, church council members, and ministers attended.

To enter, one had to agree with the declaration that it was “a duty to undertake the reformation of the church.” This meant discarding the “General Regulation,” reinstating the old ‘gereformeerde’ “Dordt Church Order,” and thus breaking with the synodal hierarchy and church administrations, but not with the church itself.

During the congress, speeches were made, discussion groups were organized, and two ‘Model Booklets’ were published, containing “all letters and forms to be written” to orderly achieve the stated goal. This congress was of great importance for the further course of this “second orthodox exodus from the ‘Hervormde’ Church.” In the following years, many congregations, ‘Hervormde’ ministers, and/or members broke away from the “national church” to join the Doleantie and the ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’.

How It Happened in Putten.

In Putten, the Doleantie would not occur until March 15, 1891. Rev. E.J. Homoet was the ‘Hervormde’ minister at that time. There had long been sympathy in the ‘Hervomrde’ church council of Putten for Dr. Kuyper’s and his supporters’ aims, namely the fight against liberalism and the synodal hierarchy. This became evident when Prof. Dr. Ph.J. Hoedemaker (1839-1910) – then still an ally of Dr. Kuyper – asked ‘Hervormde’ church councils to support the deposed church council of Amsterdam and to request an extraordinary synod meeting on this matter. The Putten church council complied.

In mid-June 1886, the ‘Hervormde’ church council received a letter from several ‘Doleerenden’ in Zaandam planning to establish a ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (Doleerende)’ there. They wished to consult with the Putten church council about this. However, the council saw no reason to do so and deemed it unnecessary.

Finally, on September 11, 1888, the Putten church council discussed a letter from some of their members, P. Koopman and H. Loedeman. They asked the council – entirely according to the Model Booklets published by the ‘Gereformeerde’ Church Congress – to “undertake the reformation of the church” (they had requested this a year earlier as well). The council, however, did not comply again, viewing them as “reformation agents asking the obvious.” While the council sympathized with the goals of the Doleerenden, they did not want a church split.

The Nederduitsche Gereformeerde Kerk (Doleerende) in Putten (1891).

It took some time before the decisive step was taken in Putten. But in March 1891, the Doleerende male members elected church council members without objections. G. van Duinerd and H. Loedeman were chosen as elders, and H. van Hel and A. van Loenen as deacons.

On March 15, they were ordained by Rev. W. Mulder Jr. (1851-1916) from Harderwijk, making the Nederduitsche Gereformeerde Kerk (Doleerende) in Putten a reality. The classis appointed him as counselor (Rev. Mulder co-authored a brochure in 1912 describing the Doleantie in Harderwijk).

In the first church council meeting, immediately after the ordination, the council, led by Rev. Mulder, made its first important decision, namely “to break with the organization forcibly imposed on the church in 1816 and to fully accept the never legally abolished church order of 1619 for the entire congregation.”

Of course, following the advice in the Model Booklets of the Gereformeerde Church Congress, letters were sent to the College of Church Guardians, the mayor, and the king, informing them of the council’s decision. The church guardians were asked to continue providing the (‘Hervormde’) church building to the Doleerende church council. This council considered itself the legitimate council of the former ‘Hervormde’ congregation, which, before the imposition of the General Regulation in 1816, was also called the “Nederduitsche Gereformeerde Kerk”

Moving Forward Together (1891).

The relationship between the Christian ‘Gereformeerde’ Congregation (Rev. Weijenberg) and the Nederduitsche Gereformeerde Kerk (Doleerende) in Putten was friendly. They recognized that they shared the same confession. Therefore, it was not difficult to agree that both ‘Gereformeerde’ Churches in Putten – still independent churches – would worship together in the Christian Reformed Church on Dorpsstraat from October 5, 1891. On Sunday, December 13, 1891, a new organ, made by organ builder J. Proper from Kampen, was inaugurated in the church on Dorpsstraat.

Worshiping together was possible because (soon after the Doleantie broke through), national consultations between the two synods took place to discuss the merger of the two churches. Although negotiations were not always smooth, they eventually proclaimed the merger of the two churches at a joint synod meeting in the Doleerende Keizersgracht Church in Amsterdam on June 17, 1892. It was agreed that the united churches would henceforth be called the ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’.

The Gereformeerde Church in Putten (1892).

In Putten, too, they joined the ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’. For just over a month after the national union date, both Putten churches still existed as independent congregations. The synod had agreed that in places where the churches could not immediately merge, they would both be called the “Gereformeerde Church” from June 17, 1892. The oldest of the two (usually the Christian Reformed Congregation) would add an “A” to the church name (Gereformeerde Church in Putten A), and the youngest (usually the Nederduitsche Gereformeerde Kerk) a “B” (Gereformeerde Kerk te Putten B).

As mentioned, that took only a short time in Putten: already on July 27, 1892, both churches definitively united to form the one Gereformeerde Kerk in Putten.

There was also only one church building and one minister: Rev. G.J. Weijenberg, who had been the minister of the Christian Reformed Congregation since 1884 and was also accepted by the Doleantie members as their minister.

However, it was not all peace and harmony…

There were ministers and congregation members in the Christian Reformed Church who disagreed with merging with the Doleantie members. They wondered why the local congregations were not involved in the unification negotiations. And why was the name of Christ removed from the church name? What would happen to the Theological School in Kampen (called ’the work of God’)? Would it perhaps be overshadowed and eventually destroyed by Dr. Kuyper’s ‘Free University’ of the Doleantie? Furthermore, they disagreed with some Doleantie doctrines, such as those concerning the meaning of Baptism and the Covenant.

These dissenters, led by Rev. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) from Zetten and Rev. J. Wisse Czn. (1843-1921) from The Hague, could not accept the merger and had already asked the Christian Reformed synod in 1891, in a petition, to stop the negotiations with the Doleantie members and to remain ‘what we were, namely Christian Reformed.’ However, the synod did not comply.

Therefore, the dissenters decided not to join the ‘Union’ and continued as the ‘continued’ Christian Reformed Church. This led to a church split in several villages and cities, including Putten! There was also a group of ‘gereformeerde’ members there who could not reconcile themselves with the ‘Union of 1892’!

A church on Achterstraat (1903).

In Arnhem, Rev. A. van der Zanden (1852-1918) retired on July 15, 1901, ‘due to nervous illness.’ During his ministry in Arnhem, he had been ‘in the midst of the Doleantie struggle’ as a declared opponent of the ‘Union’ with the Doleantie members. After his retirement, he settled in Putten, where he was called by the group of congregation members who had separated from the Gereformeerde Church in Putten and had established a ‘continued’ Christian Reformed Congregation.

This congregation then extended a call to Rev. Van der Zanden, who accepted it and was confirmed in office on February 22, 1903. As an opponent of the ‘Union’ with the Doleantie members, the congregation decided to build their own church on Achterstraat. Architect E. Knevel from Ermelo was asked to design it. The design was approved by the male members, and contractor C.J. Gaasbeek from Putten built the church. The construction costs amounted to fl. 10,267. On October 18, 1903, the church was inaugurated under the leadership of Rev. Van der Zanden.

Meanwhile, the remaining Reformed members continued to worship in their much smaller church on Dorpsstraat.

Back to Reformed…. (1908).

Rev. Van der Zanden ‘never felt right’ about leaving the Gereformeerde Churches and establishing a ‘continued’ Christian Reformed Congregation. ‘He soon felt that he was on the wrong path and returned to the fellowship of the Gereformeerde Churches in 1908, bringing almost his entire congregation back with him,’ who also regretted the step they had taken five years earlier.

A church swap…

So, this large majority returned to the Gereformeerde Church. It was decided to offer the large church on Achterstraat to the Gereformeerde Church so that gereformeerde services could be held there in the future. The church council of the Gereformeerde Church agreed to this. The gereformeerde church council offered the church on Dorpsstraat to the ‘continued’ Christian Reformed Congregation. This small congregation apparently did not last long, as it was soon dissolved. Their church on Dorpsstraat was demolished within ten years. Only much later, in the 1950s, would a ‘continued’ Christian Reformed Congregation reemerge in Putten.

And furthermore…

Now that we have described the formation of the Gereformeerde Church in Putten as completely as possible, we also point out the list of ministers of the Gereformeerde Church in Putten and the fact that the gereformeerde Church on Achterstraat is still in use by the Gereformeerde Church of Putten. As of July 2024, the church had over 1,050 members.

(The End)