De Gereformeerde Kerk te Breukelen (2)

Twee kerken samen op weg.

( < Naar deel 1 – Back to Part 1 ) In Breukelen bestonden sinds 1893 dus twee Gereformeerde Kerken: de Christelijke Gereformeerde Gemeente en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (respectievelijk afkomstig uit Afscheiding en Doleantie. De Dolerende Kerk had vooralsnog geen predikant en ook de Christelijke Gereformeerde Gemeente was sinds het vertrek van ds. Zantinge, in 1884, herderloos.

Ds. H. de Cock (1801-1842) en dr. A. Kuyper (1837-1920), voormannen van resp. de Afscheiding van 1834 en de Doleantie van 1886.

De kerkenraden van de twee kerken kwamen op 28 september 1891 voor het eerst bij elkaar, om met elkaar te overleggen over de komende kerkenfusie, al was de landelijke vereniging pas ongeveer negen maanden later. Maar al sinds 1887 waren er tussen beide plaatselijke gemeenten goede contacten. De eerste officiële vergadering was natuurlijk van groot belang, ook al omdat men toen al afsprak op gezamenlijke kosten een predikant te beroepen! De classis adviseerde weliswaar dat men beter nog even kon wachten met de daadwerkelijke beroeping, maar toch! Het tekent de goede verhoudingen.

Het christelijke gereformeerde kerkje dat in 1869 in gebruik genomen werd.

Ook kwam er een christelijke school, al vond de Christelijke Gereformeerde Gemeente dat de stichting van een christelijke school ‘niet altijd gerechtvaardigd’ kon worden. De Dolerenden hadden echter al een christelijke school ‘met drie lokalen en een kerkruimte’, waar meer mensen konden zitten dan in de christelijke gereformeerde kerk. De school kon dan t.z.t. ook mooi voor gezamenlijke diensten gebruikt worden, als de christelijke gereformeerde kerk te klein mocht blijken.

De Dolerenden hielden van janauri 1888 tot augustus 1891 hun kerkdiensten in het rechter gedeelte van het rechter huis. Daarna werden de diensten gehouden in de kerkruimte  in de christelijke school (foto: ‘Geschiedenis van de Geref. Kerk van Breukelen’).

“De Gereformeerde Kerken in Nederland” (1892).

Landelijk was de kerkenfusie op 17 juni 1892 officieel tot stand gekomen met als naam “De Gereformeerde Kerken in Nederland”. Afgesproken was dat de plaatselijke gemeenten ook meteen ‘De Gereformeerde Kerk’ genoemd zouden worden, maar dat op plaatsen waar beide gemeenten door omstandigheden nog niet direct konden fuseren de oudste gemeente (in het geval van Breukelen de Christelijke Gereformeerde Gemeente) ter onderscheiding van de andere kerk een ‘A’ achter de kerknaam zou plaatsen, en de jongste (meestal de Dolerende Kerk) een ‘B’. Die toevoegingen zouden uiteraard verdwijnen zodra de plaatselijke ineensmelting achter de rug was. In Breukelen bestonden sinds 17 juni 1892 dus twee Gereformeerde Kerken.

Men ging daar ijverig aan de slag met het treffen van voorbereidingen om er één kerkelijke gemeente van te maken. Daartoe werd een commissie benoemd. In september 1892 deed de commissie tien voorstellen aan beide kerkenraden. Het eerste voorstel was de beide gemeenten samen te voegen; er werden immers al gezamenlijke diensten gehouden. Een ander voorstel was het gebouw van ‘Kerk B’ (de school) met vijf meter te verlengen. De kerk en de kosterswoning van Kerk A zouden dan kunnen worden ingeruild voor een pastorie.

Uiteindelijk werd na veel besprekingen besloten het gebouw van Kerk B inderdaad te verlengen, de kerk van Kerk A af te stoten (dat moest door de kerkenraad natuurlijk wel even goed uitgelegd worden aan de gemeenteleden!) en eventueel later samen een nieuwe kerk te bouwen.

“De Gereformeerde Kerk te Breukelen” (1893).

Ds. P.M. Ochtman (1835-1902).

In een gezamenlijke vergadering van de Breukelse kerkenraden A en B op 30 maart 1893 werd onder leiding van consulent ds. P.M. Ochtman (1835-1902) uit Tienhoven besloten beide kerken te verenigen tot De Gereformeerde Kerk te Breukelen. Ook werd afgesproken dat een nieuwe kerkenraad gekozen zou worden. Dat gebeurde na de kerkdienst van 2 april 1893 door de achtentwintig aanwezige manslidmaten. Gekozen werden als ouderlingen M. Oussoren en D.J. Fokker (beiden waren voorzitter van hun oude kerkenraden) en V. Zuiddam. Als diakenen werden gekozen N. Karsemeijer, P. Balk en G. Ockerse.

De eerste officiële kerkenraadsvergadering van de verenigde kerkelijke gemeente werd op 11 mei 1893 gehouden. Daar werd onder meer besloten een Commissie van Beheer te benoemen, die de gelden en de onroerende goederen van de kerk namens de kerkenraad zou beheren (de vroegere ‘Vereniging De Kerkelijke Kas’ van de Dolerenden (met dezelfde opdracht voor de Dolerende Kerk) werd kort daarop opgeheven.

Ook werd de uitbreiding van Kerk B ‘voor maximaal fl. 3.000’ aanbesteed en bovendien werden kerk en pastorie van Kerk A voor fl. 2.500 verkocht. Ook werden de grenzen met de aanpalende kerkelijke gemeenten geregeld.

De kerk verbouwd.

De verbouwde kerk (foto: ‘Geschiedenis van de Geref. kerk Breukelen’, rond1960).

De bouwvergunning voor de uitbreiding van het kerkgedeelte van de school werd op 12 juli 1893 verleend. De ‘nieuwe’ kerk had afmetingen van 12 meter bij 6,3 meter, en het portaal was 8,6 meter breed. Acht ijzeren ramen zorgden voor de toevoer van daglicht en een tweetal ronde tuimelramen voor de frisse lucht. In de kerk bevond zich ook een galerij, waar de jeugd graag zat. Een schriftelijke waarschuwing op de toegangsdeur naar de galerij wees er op dat de jeugd zich op de galerij behoorlijk diende te gedragen. De verbouwde kerk werd in het najaar van 1893 in gebruik genomen.

Het houten kerkje en de kosterswoning werden in 1893 verkocht aan wagenmaker Johannes Wensveen.

Ds. W.H. Gispen jr. (van 1895 tot 1899).

‘De Bazuin’, 6 december 1895.

Nu de beide kerken verenigd waren en het kerkgebouw vergroot was nam de kerkenraad in november 1893 het beroepingswerk ter hand. Aanvankelijk verliep dit niet vlot (pas het zestiende beroep was succesvol), al had men het jaartraktement ook op fl. 1.000 gesteld (waarvoor wekelijks gecollecteerd werd). Uiteindelijk besloot de kerkenraad het traktement op fl. 1.250 te stellen (dat later weer werd teruggebracht naar fl. 1.100). En na verloop van tijd werd aan beroepen predikanten ook beloofd dat de beide voorkamers gestoffeerd zouden worden en dat op de slaapkamers ledikanten geplaatst zouden worden. Ook zou jaarlijks fl. 50 aan schoolgeld vergoed worden. Op 24 november 1895 deed de nieuwe predikant, kandidaat W.H. Gispen jr. (1871-1934), intrede, na door zijn vader te zijn bevestigd.

Eén ouderling viel op. Eerst al omdat hij in januari 1896 een buitenechtelijk kind van een gemeentelid, dat gedoopt zou moeten worden, een ‘hoerenkind’ noemde (waarover hij door de predikant aangesproken werd), en later omdat hij zijn ambt neerlegde daar zijns inziens de predikant ‘een nieuwe leer verkondigt met betrekking tot de doop’. Vervolgens waren hij en een andere ouderling in de kerkenraadsvergaderingen ‘wegens ongeval afwezig’. Maar in de volgende vergadering waren ze er weer, de kerkenraad dankend voor de blijken van belangstelling ‘waardoor hij zich weer aan de broederen verbonden‘ voelde. Hij kon dus gewoon doorgaan met zijn ambtelijke werkzaamheden.

Ds. W.H. Gispen jr. (1871-1934).

De diaconie.

Ondertussen bleek de bodem van de kas van de diaconie duidelijk zichtbaar. Ondanks dat de predikant er vanaf de kansel bij de gemeenteleden op aandrong de bijdragen voor de diaconie te verhogen, veranderde daar weinig aan. Vandaar dat besloten werd de diakenen te laten rondgaan door de inmiddels 425 leden tellende gemeente. Daarmee dienden ze de leden ‘door woord en voorbeeld in het rechte spoor te brengen’.

Er bleek in die tijd trouwens ook een volgens de kerkenraad onhoudbare klacht te zijn dat de diaconie aan een bepaald gezin teveel geld zou uitgeven (de vraag is hoe dat lid aan die kennis kwam). Gemeenteleden die het schoolgeld voor hun kind(eren) niet konden betalen konden daarvoor van de diaconie ondersteuning krijgen. Wel werd in 1895 afgesproken dat de diakenen meer met elkander zouden overleggen, wanneer aan een bepaald lid ondersteuning moest worden gegeven. Er kwam ook een trommel met twee sloten en de administratie van de diaconie werd bovendien verbeterd.

Een van de ondersteunden klaagde bij de kerkenraad dat de diaconie hem geen boter en koffie meer verstrekte, waarop de kerkenraad antwoordde dat de diakenen de meest noodzakelijke nood lenigden. ‘Voor die dure boter en koffie kan men zooveel nodige levensbehoeften kopen’.

De afscheidspreek van ds. Gispen.

Een nieuw orgel (1895).

Het oude orgel kon ‘niet langer met stichting gebruikt worden’. Vandaar dat in 1895 besloten werd een nieuw orgel te kopen. Uiteindelijk werd een orgel gekocht voor fl. 400, terwijl de plaatsing ervan bovendien fl. 350 kostte. Het orgel kwam op de galerij te staan, aan de noordkant van de kerk. Bij de ingang werden offerbussen geplaatst en het oude orgel werd in december 1897 publiek verkocht. Alleen kerkleden mochten bieden.

Ds. Gispen nam overigens op 28 mei 1899 afscheid.

Ds. G. Elshove (van 1899 tot 1907).

Nog hetzelfde jaar stond zijn opvolger al op de gereformeerde kansel in Breukelen. Het was de 29 jarige ds. G. Elshove (1870-1946) uit Schipluiden. Hij deed op 25 juni 1899 intrede. De kerkenraad had zijn jaartraktement vastgesteld op fl. 1.200 plus maximaal fl. 275 als vergoeding voor de huishuur. Op 25 juni 1899 deed hij intrede.

Ds. G. Elshove (1870-1946) op latere leeftijd.

Het zevende gebod…

Toen een gemeentelid steeds maar geen aanvraag indiende voor de kerkelijke bevestiging van zijn huwelijk, bleek de gedachte van de kerkenraad juist te zijn dat hij en zijn aanstaande echtgenote hadden gezondigd tegen het zevende gebod ‘waardoor een huwelijk noodzakelijk werd’. Tijdens het bezoek dat een kerkenraadsdelegatie aan hem bracht deelde hij mee bereid te zijn schuldbelijdenis te doen. De predikant heeft toen trouwens een eind gemaakt aan de (overigens in Breukelen weinig toegepaste) gewoonte die schuldbelijdenis in een kerkdienst te laten afleggen. ‘Dat is meer kastijding dan terecht brenging’, vond de predikant.

Zending…

Op de zendingskaart van Nederlands Oost-Indië zijn de gereformeerde zendingsvelden van ‘Midden Java ten Zuiden’ en Soemba met een pijl aangeduid.

In 1900 stelde de predikant voor een Kinderzendingsvereniging op te richten. Deze kreeg de naam ‘Het Mosterdzaad’. De gemeenteleden P. Mobach en B. Dunsbergen kregen de leiding. Gespaard werd onder meer voor de komst van de zendingspredikant ds. A. Pos (1888-1971) om over het zendingswerk vertellen. Twee jaar later werd Het Mosterdzaad opgeheven en gaf ds. Elshove in het vervolg zendingsonderwijs op de catechisatie. Maar in januari 1902 werd een Zendingscommissie opgericht die belangstelling moest wekken voor het werk op de gereformeerde zendingsvelden en voor dat werk geld moest inzamelen.

Zendingspredikant ds. A. Pos (1888-1971). Foto: ‘Centraal Weekblad’.

Kerkelijk toezicht…

Zowel de Jongelingsvereniging als de school kregen af en toe een paar kerkenraadsleden op bezoek. Ze gingen bij de JV langs om de gang van zaken te peilen en op school luisterden ze naar de Bijbelvertelling. Over beide bezoeken werd dan verslag uitgebracht op de kerkenraad. De JV was in 1889 opgericht onder de naam ‘Spreuken 23 vers 23a’. De meisjes bezochten de Meisjesvereniging ‘Dorcas’. Later ontstond de meisjesvereniging ‘Onze taak en onze roeping’, waar, net als op de JV, studie werd gemaakt van en gediscussieerd werd over Bijbelverhalen, de zendings- en kerkgeschiedenis en over andere onderwerpen waarbij de gereformeerde identiteit een belangrijke rol speelde.

Het logo van de landelijke ‘Bond van Jongelings Verenigingen op Gereformeerde Grondslag’, waarbij ook de JV van Breukelen was aangesloten.

Een andere vorm van toezicht was het in de gaten houden van leer en leven van de gemeenteleden. De zondagsheiliging kwam geregeld ter sprake: gemeenteleden die op zondag reisden, een winkelier die op zondag naar Amsterdam was gereisd om zaken te doen, een gemeentelid die op zondag zijn winkel open hield; ze werden allemaal vermaand en bij volhardende ongehoorzaamheid onder censuur geplaatst.

Tegen één van de in januari 1901 verkozen ambtsdragers kwamen tegen die verkiezing bezwaren binnen. Hij verkocht sterke drank, zei de klager. Maar de kerkenraad was het met die bezwaren niet eens, omdat hij zich binnen de grenzen van de wet bewoog en geen drank verkocht aan cafés. Maar de vroegere predikant Gispen was oprichter van de Vereniging voor Drankbestrijding, zodat in de gemeente behoorlijk wat ‘blauwe-knoop-aanhangers’ rondliepen die hun bezwaren bleven houden. In 1899 kreeg een ander gemeentelid, caféhouder van beroep, het advies een andere handel te kiezen; ‘Kroeg houden’ kon niet samengaan met een christelijke levenswandel. Uiteindelijk werd hij door te weigeren aan dat advies te voldoen onder censuur geplaatst, zodat zijn kind niet gedoopt kon worden. In 1902 liet hij zijn café voor wat het was, ging een ander beroep uitoefenen en zo kon hij zijn kind toch laten dopen…

De loswal aan de Vecht in Breukelen, lang geleden….

De Diaconie….

De diaconie verrichtte haar werkzaamheden naar behoren, al kon men met toekenning van ondersteuning niet al te royaal omgaan. Toen dokter J. Keyzer dan ook aan diaken P. Balk had voorgesteld de armen der gemeente te willen verzorgen, ging de diaconie er graag op in. Later vroeg hij echter de patiënten buiten het dorp voor fl. 25 per jaar van medicijnen te willen voorzien; daarop kon men echter niet ingaan.

Een nieuwe pastorie (1906).

De kerkenraad overwoog in februari 1905 dat de bouw van een nieuwe pastorie geen overbodige luxe was. Men besloot daartoe voor een bedrag van maximaal fl. 6.000. Aan de zuidkant van het Korenpad bleek een stuk grond te koop te zijn. Dit werd gekocht en de laagste inschrijver voor de pastoriebouw was J. Vonk uit Zeist, die fl. 5.640 vroeg. Tijdens het werk, zo werd besloten, mocht door de arbeiders geen sterke drank genuttigd worden. In mei 1906 betrok de predikant de nieuwe woning.

De eerste kerkbouwplannen.

De kerk van Breukelen telde in 1906 al 523 leden. De kerk werd te klein! Weliswaar werden twaalf stoelen gekocht, maar daarmee waren de problemen niet opgelost. Toen zich een belangstellende voor de aankoop van de kerk meldde, besloot de kerkenraad de grond naast de pastorie te kopen voor de bouw van een nieuwe kerk. Nadat de grond betaald was kon met de bouw van de kerk begonnen worden, dus werden de gemeenteleden aangespoord financieel over de brug te komen. De grond op de hoek van het Korenpad werd gekocht en men wachtte de inkomsten van de gemeenteleden af.

Ds. W. Veder (van 1907 tot 1911).

‘De Bazuin’, 27 september 1907.

Ds. Elshove nam op 24 februari 1907 afscheid wegens vertrek naar de kerk van Bodegraven. Zijn opvolger stond al hetzelfde jaar op de kansel: het was kandidaat W. Veder (1882-1954). Hij deed op 22 september 1907 intrede.

De kerkbouw.

Tijdens het predikantschap van ds. Veder werd de kerkbouw ter hand genomen. De eerste plannen (van architect Griffioen) werden verworpen omdat ze te duur bleken. Een nieuw plan voor een kerk aan het Korenpad werd goedgekeurd. De kosten werden begroot op ruim fl. 20.000. Nadat in 1908 de financiën geregeld waren kon de bouw beginnen. 32 aannemers hadden in juli 1908 ingetekend voor de aanbesteding. Het werk werd voor een bedrag van bijna fl. 20.000 gegund aan aannemer R. Varenkamp te ‘s-Gravenzande.

De kerkenraad moest de aannemer tijdens de bouw echter wel aanmanen een beetje voort te maken. De predikant had in een kerkdienst al opgemerkt dat er ‘een vloek op de kerkbouw leek te rusten’, wat de Commissie van Beheer in het verkeerde keelgat schoot. Ondanks het voorstel om de voortgang van de bouw in verband met guur weer of vorst tot het voorjaar uit te stellen, ging men gewoon door. Om het hout op de kap te beveiligen tegen regen werd een en ander voor fl. 70 met ‘asfaltpapier’ afgedekt.

De nieuwe gereformeerde kerk.

Het was de bedoeling centrale verwarming en gasverlichting in de kerk te hebben. Er kwam ook een ‘bankenplan’ (c.q. hoe de banken in de kerk geplaatst moesten worden om de ruimte zo voordelig en efficiënt mogelijk te gebruiken); de banken werden geschilderd door schilder Vervat en bovendien werd in januari 1909 aan orgelbouwer J. Proper te Kampen opgedragen het oude orgel te restaureren voor een bedrag van fl. 1.690. Daarvoor moest dat instrument dus worden afgebroken en werd het tijdelijk vervangen door een ander orgel van Proper.

Hoewel de kerkenraad aanvankelijk besloot achter de kerk een stal te bouwen (er kwamen meerdere gemeenteleden met paard en wagen naar de kerk) ging dat plan niet door, omdat door enkele gemeenteleden bezwaren werden ingebracht. Zelfs ontstond er een conflict over, waardoor de broeders Scherpenzeel en Oussoren hun ambt niet langer wilden uitvoeren, omdat ze vonden in die kwestie onheus behandeld te zijn. Uiteindelijk werd in oktober 1909 vrede gesloten.

De kerk in gebruik genomen (1909).

‘De Bazuin’, 17 september 1909.

De nieuwe kerk werd op 1 september 1909 in gebruik genomen. De eerste psalm die gezongen werd was psalm 26 de verzen 8  en 7. Ds. Veder preekte over psalm 27 vers 4: “Over het wonen in des Heeren huis, het aanschouwen van Zijne liefelijkheden en het onderzoeken in Zijnen Tempel”. Ook ds. Gispen en ds. Elshove hielden een toespraak, respectievelijk over Matth. 21 vers 13 (“Mijn Huis zal een Huis des gebeds genaamd worden“) en over Openbaring 21 vers 22 (“En ik zag geenen Tempel in dezelve, want de Heere, de almachtige God is haar Tempel en het Lam”). Ook het gemeentebestuur was aanwezig, evenals verscheidene afgevaardigden van andere kerken en van de classis.

‘De Bazuin’, 4 augustus 1911.

Ds. R. van de Kamp (van 1912 tot 1919).

Ds. Veder nam op 6 augustus 1911 afscheid en vertrok naar de kerk van Zwolle. Zijn opvolger, ds. R. van de Kamp (1868-1926) uit Sliedrecht, deed op 4 augustus 1912 intrede. Het beroepingswerk was vrij vlot verlopen, al duurde het een jaar voordat de kansel weer bezet was. Veel predikanten werden ‘gehoord’, maar er waren vijf predikanten die voor het beroep bedankten, waaronder ook ds. R. van de Kamp uit Sliedrecht, die het tweede op hem uitgebrachte beroep echter aannam.

‘De Bazuin’, 16 augustus 1912.

De predikant achtte – zo maakte hij in een preek duidelijk – de Gereformeerde Kerk ‘de enige ware kerk’, waaraan enkele hervormde kerkbezoekers zich stoorden en in het vervolg wegbleven. De hervormde kerk, vond men, werd ‘teveel afgekeurd’. De kerkenraad ging in 1912 akkoord met een regelmatig bezoek van kerkenraadsleden aan de Bijbelse geschiedenislessen op school. Het schoolbestuur had zelf om dat toezicht gevraagd. Ook de jongedochtersvereniging ‘Dorcas’ verzocht onder kerkelijk toezicht te komen. In samenwerking met de diakenen maakten de meisjes kledingstukken die door de diaconie werden uitgedeeld aan behoeftige gemeenteleden.

Problemen…

Problemen ontstonden toen gemeenteleden ontdekten dat ds. Van de Kamp vrijwel dagelijks in huis kwam bij het hoofd van de school, soms zelfs wel driemaal per dag. Dat wekte wantrouwen. En toen bleek dat de predikant de vrouw van het schoolhoofd ook nog fietsles gaf fronste men de wenkbrauwen nog steviger. Had dominee  misschien een liefdesverhouding met haar? Volgens sommige gemeenteleden, die tegenover het schoolhuis woonden, vast wel! Uiteindelijk was een gezamenlijke vergadering van de kerkenraden van Breukelen en Maarssen (als genabuurde kerk) nodig om over de zaak te spreken.

Prof. dr. A.A. van Schelven (1880-1954).

Dr. A.A. Van Schelven (1880-1954) van Maarssen stelde een uitvoerig rapport samen dat besproken werd op de kerkenraadsvergadering in juni 1913. Ds. Van de Kamp begon de vergadering met het lezen van Zacharia 3, waarin verhaald wordt dat de hogepriester Jozua door satan werd aangeklaagd.

Ds. R. van de Kamp (1868-1926).

Het ‘onvoorzichtige gedrag’ van de predikant leidde in de gemeente tot allerlei moeilijkheden. Gemeenteleden die de predikant verontwaardigd toespraken, beschuldigden en geruchten verspreidden; in september 1913 bedankten twee ouderlingen voor hun ambt; het avondmaal moest worden uitgesteld om zo te kunnen bewerkstelligen dat voor de viering de onenigheid zou kunnen worden bijgelegd. Maar dat viel tegen. Sommige gemeenteleden bleven zelfs weg uit de kerk en bezochten elders de diensten. Pas in september 1914 kon het avondmaal weer worden gevierd. Langzamerhand keerde de rust weer.

De Eerste Wereldoorlog (1914-1918).

In 1914 was de Grote Oorlog uitgebroken, die de wereld ook in een economisch zware tijd stortte. Ter gelegenheid daarvan werd in Breukelen in juli 1915 een zgn. ‘tijdrede’ gehouden, waarin het Evangelie verkondigd werd met het oog op de ellende die veroorzaakt werd door de wereldkrijg.

De predikant stelde enige tijd later voor dat ouderlingen en diakenen apart zouden gaan vergaderen om de eigen zaken zo goed mogelijk te kunnen bespreken. Dat gescheiden vergaderen heeft men vele jaren volgehouden.

De kerkenraad organiseerde vijf kerkwijken met elk een ouderling die zo gerichter ziekenbezoek konden doen. De goederen werden ondertussen schaarser. Er was bijvoorbeeld te weinig brandstof om de kerk nog te kunnen verwarmen; omdat de gaslevering al een tijdje was stilgelegd moest de kerk verlicht worden met de oude olielampen. Maar ook de olie werd schaars, zodat de kerkenraad besloot de namiddagdienst te vervroegen.

Kerk en pastorie rond 1920.

De diensten duurden anderhalf tot twee uur. De organist had nog wel eens de neiging lange voorspelen te houden, zodat de predikant voorstelde zich daarin te beperken. Ook het preeklezen door de ouderlingen – bij afwezigheid van de predikant – viel niet bij iedereen in de smaak. Sommigen liepen zelfs tijdens de preek weg. Het gebeurde volgens de critici niet eerbiedig genoeg.

De synode drong er in februari 1917 bij de kerkenraden op aan de traktementen van de predikanten iets te verhogen bij wijze van ‘duurtetoeslag’. In 1917 kreeg de predikant voor dat doel fl. 200 extra.

Van alles wat…

In 1910 had de Commissie van Beheer al voorgesteld een urinoir bij de kerk te plaatsen. De kerkenraad ging daar aanvankelijk niet op in, maar deed dat later toch; in november 1917, namelijk toen de veearts klaagde dat kerkgangers de laan voor zijn woning als waterplaats gebruikten. Het aangelegde urinoir was overigens alleen rond de kerkdiensten geopend. —֍— Op 1 april 1918 werd in een dankstond herdacht dat een kwart eeuw eerder de Gereformeerde Kerken A en B te Breukelen zich hadden verenigd tot De Gereformeerde Kerk te Breukelen. —֍— In 1918 kregen de pastorie en de kosterswoning elektrisch licht. Het jaar daarop werd ook de kerk aangesloten op het elektriciteitsnet. Gemeenteleden klaagden er echter over dat de lichtsterkte tegenviel. Maar daaraan kon de Commissie van Beheer natuurlijk niets veranderen, want die regelde de toewijzing van gas niet.  —֍— Halverwege 1919 ontving de kerkenraad een brief van de classis, waarin geoordeeld werd dat de kerkenraad op schromelijke wijze haar financiële verplichtingen verwaarloosde. De predikant wees er ter verduidelijking op dat deze opmerking vooral veroorzaakt was door het feit dat het traktement van de predikant onvoldoende verhoogd was. —֍— Ds. Van de Kamp had intussen een beroep van de kerk van Barendrecht ontvangen en had dat aangenomen. Hij preekte afscheid op 23 november 1919.

Het interieur van de gereformeerde kerk zoals dit tot 1953 was (foto: ‘Geschiedenis van de Geref. Kerk van Breukelen’).

Ondertussen…

Na het vertrek van de predikant duurde de vacature tot en met augustus 1921, bijna twee jaar dus. Toch gebeurde er van alles: de Zendingscommissie werd opgeschud, de bijdrage voor het zendingswerk werd verhoogd tot fl. 460 per jaar, waarvan fl. 85 bestemd was voor het zendingshospitaal in Semarang. Ook werd jaarlijks een zgn. Kerstcollecte gehouden voor de ‘Zending onder de Joden‘. Na de oorlog bleek het nodig de kerkelijke inkomsten op te krikken. De kerkenraad riep de gemeenteleden daarom op de bijdragen ‘naar vermogen te verhogen’.

Naar deel 3 >

© 2025. GereformeerdeKerken.info

Translation into English:

The ‘Gereformeerde’ Church in Breukelen (2).

Two churches merging…

( < Back to Part 1 ) – Since 1893, two ‘Gereformeerde’ Churches existed in Breukelen: the Christian Reformed Congregation and the Dutch ‘Gereformeerde’ Churches (respectively originating from the Secession and the Doleantie). The Doleantie church initially had no pastor, and the Christian Reformed Congregation had also been without a pastor since the departure of Rev. Zantinge in 1884.

The church councils of the two churches met for the first time on September 28, 1891, to discuss the upcoming church merger, even though the national unification would only officially occur about nine months later. However, good relations between the two local congregations had already existed since 1887. This first official meeting was of great significance, especially because they decided to call a pastor together, at joint expense! The classis advised waiting a little longer before actually proceeding with a call, but still! It illustrates the good relationship.

A Christian school was also established, although the Christian Reformed Congregation felt that founding such a school “could not always be justified.” However, the Doleantie congregation already had a Christian school “with three classrooms and a church space,” which could accommodate more people than the Christian Reformed Church. Therefore, the school could nicely be used for joint services if the Christian Reformed church proved too small.

“The ‘Gereformeerde’ Churches in the Netherlands” (1892).

Nationally, the church merger was officially finalized on June 17, 1892, under the name “The ‘Gereformeerde’ Churches in the Netherlands”. It was agreed that the local congregations would also immediately be called “The ‘Gereformeerde’ Church”, but in locations where the two congregations could not yet merge due to circumstances, the oldest congregation (in Breukelen’s case, the Christian Reformed Congregation) would add an ‘A’ after the church name to distinguish it, and the younger one (usually the Doleantie church) a ‘B’. These additions would of course disappear once the local merger was complete. From June 17, 1892, Breukelen thus had two ‘Gereformeerde’ Churches.

Preparations to merge into a single church community began in earnest. A committee was appointed for this purpose. In September 1892, the committee made ten proposals to both church councils. The first proposal was to merge the two congregations, as joint services were already being held. Another proposal was to extend the building of “Church B” (the school) by five meters. The church and sexton’s house of Church A could then be exchanged for a parsonage.

After many discussions, it was eventually decided to extend Church B’s building, to decommission Church A’s church (which, of course, had to be properly explained to the members!), and possibly build a new church together later on.

“The ‘Gereformeerde’ Church in Breukelen” (1893).

In a joint meeting of the Breukelen church councils A and B on March 30, 1893, under the leadership of consulent Rev. P.M. Ochtman (1835–1902) from Tienhoven, it was decided to unite the two churches into The ‘Gereformeerde’ Church in Breukelen. A new church council was also to be elected. This happened after the service on April 2, 1893, by the twenty-eight male members present. Elected as elders were M. Oussoren and D.J. Fokker (both former chairmen of their respective councils) and V. Zuiddam. As deacons, N. Karsemeijer, P. Balk, and G. Ockerse were chosen.

The first official church council meeting of the united congregation was held on May 11, 1893. A Management Committee was appointed to oversee church funds and real estate on behalf of the council (the former “Church Fund Association” of the Doleantie congregation with a similar role was soon dissolved).

The extension of the Church B building was contracted for a maximum of ƒ3,000, and the church and parsonage of Church A were sold for ƒ2,500. Boundaries with neighboring church communities were also settled.

The Church Renovated.

The building permit for expanding the church section of the school was granted on July 12, 1893. The new church had dimensions of 12 by 6.3 meters, with a porch 8.6 meters wide. Eight iron windows provided daylight, and two round tilting windows allowed fresh air in. There was also a gallery in the church, a favorite spot for the youth. A written warning on the gallery entrance door reminded the youth to behave properly. The renovated church was put into use in autumn 1893.

The wooden church and sexton’s house were sold in 1893 to wagon maker Johannes Wensveen.

Rev. W.H. Gispen Jr. (1895–1899).

Now that the churches were united and the building enlarged, the council began seeking a pastor in November 1893. This initially proved difficult: only the sixteenth call was successful, even though the annual salary was set at ƒ1,000 (with weekly collections). Eventually, it was raised to ƒ1,250 (later reduced to ƒ1,100). Over time, called pastors were also promised that the two front rooms would be furnished and bedsteads added in the bedrooms. A yearly school fee of ƒ50 would also be reimbursed. On November 24, 1895, candidate Rev. W.H. Gispen Jr. (1871–1934) began his ministry, installed by his father.

One elder stood out — first for calling an out-of-wedlock child of a member due for baptism a “whore’s child” (for which the pastor admonished him), and later for resigning, claiming the pastor was “preaching a new doctrine about baptism.” Subsequently, he and another elder were “absent due to accident” at council meetings. But they returned at the next meeting, thanking the council for the concern shown and saying they felt connected again. He resumed his duties.

The Diaconate.

The deacon’s treasury was nearly empty. Despite the pastor urging members from the pulpit to increase their giving, little changed. So it was decided that the deacons would visit the (now 425-member) congregation to encourage support “by word and example.”

There was also a complaint deemed unsustainable by the council: that too much money was being given to a certain family (the question was, how did the member know?). Parents unable to pay school fees for their children could receive support from the diaconate. In 1895, it was agreed that deacons should consult each other more when deciding on aid. A donation box with two locks was introduced, and the bookkeeping improved.

One supported individual complained that the deacons no longer gave him butter or coffee. The council responded that the deacons alleviated only the most urgent needs: “With the cost of that expensive butter and coffee, many basic necessities can be bought.”

A New Organ (1895).

The old organ could “no longer be used with edification.” So in 1895, a new one was purchased for ƒ400; installation cost an additional ƒ350. It was placed on the gallery on the church’s north side. Offering boxes were installed at the entrance, and the old organ was sold publicly in December 1897 (only church members could bid).

Rev. Gispen departed on May 28, 1899.

Rev. G. Elshove (1899–1907).

His successor was Rev. G. Elshove (1870–1946) from Schipluiden, who was 29 years old and began on June 25, 1899. His salary was set at ƒ1,200 plus up to ƒ275 for rent.

The Seventh Commandment…

When a member repeatedly failed to request church blessing for his marriage, the council suspected he and his fiancée had broken the seventh commandment — hence the marriage necessity. During a visit by a council delegation, he expressed willingness to confess his guilt. The pastor then ended the (rarely-used in Breukelen) practice of public confession during a service, calling it “more punishment than restoration.”

Missions…

In 1900, the pastor proposed a children’s mission society, named “The Mustard Seed”, led by P. Mobach and B. Dunsbergen. Funds were raised to invite missionary Rev. A. Pos (1888–1971). Two years later, The Mustard Seed was dissolved, and Rev. Elshove continued teaching mission topics during catechism. In January 1902, a Mission Committee was established to raise awareness and funds for mission fields.

Church Supervision…

Church council members occasionally visited the Young Men’s Association (founded in 1889 as “Proverbs 23:23a”) and the school, listening to Bible lessons and reporting back. Girls attended the association “Dorcas”, later renamed “Our Task and Our Calling”, where Bible stories, missions, church history, and related topics were studied.

Another form of supervision involved monitoring members’ conduct and doctrine. Sunday observance often came up: members who traveled, ran shops, or did business on Sundays were admonished and, if disobedient, placed under discipline.

In 1901, objections arose against a newly elected office bearer — he sold alcohol. The council dismissed the complaint since he stayed within the law and didn’t sell to pubs. However, many “Blue Ribbon” temperance supporters objected. In 1899, a café owner was advised to change professions; he refused and was censured, meaning his child couldn’t be baptized. In 1902, he quit the pub trade and was permitted to baptize his child.

The Diaconate (cont.)

Though the diaconate worked properly, support couldn’t be too generous. When Dr. J. Keyzer offered to care for the poor, the deacons accepted. Later he requested ƒ25 yearly to supply medicine for out-of-town patients — a request they declined.

A New Parsonage (1906).

In February 1905, the council deemed a new parsonage necessary, budgeting up to ƒ6,000. Land was bought on the south side of Korenpad. The lowest bid came from J. Vonk of Zeist (ƒ5,640). Workers were prohibited from drinking alcohol during construction. The pastor moved in by May 1906.

First Plans for a New Church.

By 1906, the church had 523 members — it was too small! Twelve chairs were bought, but that wasn’t enough. A buyer expressed interest in the church building, prompting the council to purchase land next to the parsonage to build a new church. Members were encouraged to contribute financially.

Rev. W. Veder (1907–1911).

Rev. Elshove departed on February 24, 1907, to Bodegraven. Candidate Rev. W. Veder (1882–1954) succeeded him on September 22, 1907.

Church Construction.

Under Rev. Veder, church construction began. Architect Griffioen’s original plans were rejected as too expensive. A revised plan for a church on Korenpad was approved at over ƒ20,000. In July 1908, 32 contractors submitted bids. R. Varenkamp from ’s-Gravenzande won the bid at nearly ƒ20,000.

The council urged the builder to speed up. The pastor had remarked in a sermon that the project seemed “cursed,” angering the Management Committee. Despite winter weather, work continued. To protect roof timber, it was covered with asphalt paper for ƒ70.

Plans included central heating and gas lighting. A “pew layout” was created, and the pews were painted by Vervat. In January 1909, organ builder J. Proper of Kampen was hired to restore the old organ for ƒ1,690. A temporary organ was used in the meantime.

A plan to build a stable behind the church (for horse-drawn churchgoers) was dropped after protests. This led to conflict; brothers Scherpenzeel and Oussoren resigned their offices, feeling mistreated. Peace was restored in October 1909.

Church Inaugurated (1909).

The new church was inaugurated on September 1, 1909. The first psalm sung was Psalm 26:8 and 7. Rev. Veder preached on Psalm 27:4 — “To dwell in the house of the Lord…”. Rev. Gispen and Rev. Elshove also spoke on Matthew 21:13 and Revelation 21:22, respectively. Local officials and various church representatives were present.

Rev. R. van de Kamp (1912–1919).

Rev. Veder left on August 6, 1911, for Zwolle. Rev. R. van de Kamp (1868–1926) of Sliedrecht began on August 4, 1912. The calling process was relatively quick, though it still took a year to fill the pulpit. Five ministers declined, including van de Kamp the first time; he accepted the second call.

He considered the ‘Gereformeerde’ Church the “only true church,” which some visitors from the ‘Hervormde’ Church resented, causing them to stop attending. In 1912, the council agreed to regular visits to Bible lessons at the school — requested by the school board.

The young girls’ association ‘Dorcas’ also requested to come under church oversight. In cooperation with the deacons, the girls made garments that were distributed by the diaconate to needy members of the congregation.

Problems…

Problems arose when members of the congregation discovered that Rev. Van de Kamp visited the home of the school principal almost daily — sometimes even three times a day. That raised suspicion. And when it became known that the minister was also giving the school principal’s wife bicycle lessons, eyebrows were raised even higher. Was the minister perhaps having a love affair with her? According to some church members, who lived across from the schoolhouse, certainly yes! Eventually, a joint meeting of the church councils of Breukelen and Maarssen (as neighboring church) became necessary to discuss the matter. Dr. A.A. Van Schelven (1880–1954) from Maarssen compiled a detailed report, which was discussed at the church council meeting in June 1913. Rev. Van de Kamp began the meeting by reading Zechariah 3, which recounts how the high priest Joshua was accused by Satan.

The minister’s “careless behavior” led to various difficulties within the congregation. Church members indignantly confronted and accused the minister and spread rumors; in September 1913, two elders resigned from their office; the celebration of the Lord’s Supper had to be postponed in the hope that the discord could be resolved beforehand. But that proved difficult. Some church members stayed away from the church and attended services elsewhere. Only in September 1914 could the Lord’s Supper be celebrated again. Gradually, peace returned.

The First World War (1914–1918).

In 1914, the Great War broke out, plunging the world into an economically difficult time. On that occasion, a so-called tijdrede (“special occasion sermon”) was held in Breukelen in July 1915, in which the Gospel was preached with a view to the misery caused by the world war.

The minister later proposed that elders and deacons should meet separately so that their respective matters could be discussed more effectively. This separate meeting structure continued for many years.

The church council organized five church districts, each with one elder, to enable more targeted pastoral visits to the sick. In the meantime, resources became increasingly scarce. For example, there was not enough fuel to heat the church; since gas supply had already been halted for some time, the church had to be lit with old oil lamps. But even oil became scarce, leading the church council to decide to move the afternoon service to an earlier time.

Services lasted one and a half to two hours. The organist tended to play lengthy preludes, so the minister proposed limiting that. Also, the reading of sermons by elders — in the minister’s absence — was not well received by everyone. Some even walked out during the sermon. According to critics, it was not done reverently enough.

In February 1917, the synod urged the church councils to slightly increase the ministers’ stipends as a kind of “cost-of-living allowance.” In 1917, the minister received an extra 200 guilders for that purpose.

A bit of everything…

In 1910, the Committee of Administration had already proposed installing a urinal near the church. Initially, the church council did not agree, but later it did; in November 1917, namely when the veterinarian complained that churchgoers were using the lane in front of his house as a public urinal. The installed urinal was, by the way, only open around church services. —֍— On April 1, 1918, a thanksgiving service was held to commemorate that twenty-five years earlier the ‘Gereformeerde’ Churches A and B in Breukelen had united to become “The ‘Gereformeerde’ Church“). —֍— In 1918, the parsonage and the sexton’s house were fitted with electric lighting. The following year, the church itself was connected to the electricity grid. However, members complained that the light intensity was disappointing. But of course, the Committee of Administration could do nothing about that, as it was not responsible for the allocation of gas. —֍— In mid-1919, the church council received a letter from the classis stating that the council was grossly neglecting its financial obligations. The minister pointed out by way of clarification that this comment was primarily due to the fact that the minister’s stipend had not been sufficiently increased. —֍— Meanwhile, Rev. Van de Kamp had received a call from the church in Barendrecht and had accepted it. He preached his farewell sermon on November 23, 1919.

In the meantime…

After the minister’s departure, the vacancy lasted until August 1921 — nearly two years. Still, much happened: the Missions Committee was revitalized, the contribution to mission work was increased to 460 guilders per year, of which 85 guilders were designated for the mission hospital in Semarang. An annual so-called Christmas collection was also held for the “Mission among the Jews.”

After the war, it became necessary to boost church income. The church council therefore called on the congregation to “increase their contributions according to their means.”

To Part 3 >