De Gereformeerde Kerk te Schipluiden (1)

De Gereformeerde Kerk in het Zuid-Hollandse Schipluiden (bij Delft) werd op 8 april 1892 als (late) ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ geïnstitueerd.

Kaart: Google.

Een late Doleantie (1892).

De tweede landelijke orthodoxe uittocht uit de Nederlandsche Hervormde Kerk, die we de Doleantie zijn gaan noemen, was in 1886 in Kootwijk begonnen en werd met kracht in onder meer Amsterdam voortgezet (daar onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920)). In de daarop volgende jaren ontstonden op vele plaatsen in ons land Nederduitsche Gereformeerde Kerken (dolereende). Maar al snel traden de landelijke synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk – ontstaan vanuit de Afscheiding van 1834 – en van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken met elkaar in overleg om tot eenheid te komen. Toen de moeilijke besprekingen al bijna tot een goed einde gebracht waren, ontstond in april 1892 als late Doleantie ook in Schipluiden alsnog de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende).

De Vlaardingsedijk met de woning van A. Zoutendijk (foto: ‘100 jaar Geref. Kerk Schipluiden’).

Ook in Schipluiden waren namelijk hervormde gemeenteleden die zich in hun gemeente niet meer thuis voelden en op zondag koers zetten naar godsdienstoefeningen van Dolerende broeders in Delft en Maasland. In Delft was men op 12 juni 1887 in Doleantie gegaan, en in Maasland op 8 april 1888. Maar ook in Schipluiden werden na verloop van tijd bijeenkomsten van verontruste hervormden gehouden, namelijk in de woning van A. Zoutendijk aan de Vlaardingsekade. Op zaterdag werd zijn werkplaats omgetoverd in een kerkzaal, waar Jac. Lock vaak in de dienst voorging. Later kon men de schuur van metselaar E. Pleysier voor dat doel gebruiken; hij woonde aan de Dorpsstraat.

De schuur van E. Pleysier, getekend door Octavio DeConinck (foto: ‘100 jaar Geref. Kerk Schipluiden’).

Het voorspel van de Doleantie te Schipluiden.

Op 10 oktober 1891 ondertekende een zesendertigtal belijdende gemeenteleden een schrijven aan de hervormde kerkenraad van Schipluiden. In de brief wezen zij op het ‘droef verval’ van de hervormde kerk in het begin van de negentiende eeuw. En toen bovendien in 1816 het Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk door de overheid werd ingevoerd en de aloude Dordtse Kerkorde werd afgeschaft, waarmee een complete reorganisatie van de Hervormde Kerk haar beslag kreeg, kwam de gereformeerde kerkregering volgens hen tot een einde. De kerkelijke tucht werd niet meer gehandhaafd en ‘het ambt der ouderlingen werd door de reglementaire overmacht der hoogere besturen tot een belaching gemaakt’. En ‘hand in hand met het bederf der kerkregering ging de ondermijning der belijdenis’. (…) ’De Belijders van (…) Christus (…) moesten met de bestrijders samenwonen (…), terwijl de ongelovigen in hun overmoed werden gestijfd’.

De briefschrijvers vroegen de kerkenraad daarom het ‘Algemeen Reglement’ en daarmee de ‘synodale hiërarchie’ af te werpen en de aloude Dordtse Kerkorde ‘wederom kracht en geldigheid te verlenen’. De broeders en zusters vroegen hun kerkenraad vriendelijk om binnen drie dagen te willen antwoorden. De kerkenraad besloot met meerderheid van stemmen echter op de brief in het geheel niet te antwoorden.

De Gereformeerde Vereeniging opgericht (1891).

Ds. C.W.J. van Lummel (1856-1940).

Nog geen week later, op 16 oktober 1891,  besloot een aantal van de ondertekenaars de ‘Gereformeerde Vereeniging’ op te richten. De vereniging had – nu de kerkenraad het er bij liet zitten – ten doel ‘de belangen te bevorderen van hen die hier naar den eisch van Gods Woord wilden leven’. De oprichting vond plaats in aanwezigheid van twee Dolerende predikanten en van een aantal personen die zich wilden opgeven als lid van de vereniging. De predikanten waren ds. C.W.J. van Lummel (1856-1940) uit Delft en ds. J.D. van der Velden (1859-1947) uit Maasland.

Omdat geen antwoord ontvangen was op de brief van de zesendertig gemeenteleden schreef ook het bestuur van de Gereformeerde Vereeniging in februari 1892 een brief aan de kerkenraad van de hervormde gemeente. Het bestuur bestond toen uit J. van der Kooij (voorzitter), A. Zoutendijk (secretaris), J. de Ridder, E. Pleijsier en A. Eikelenboom.

Ds. J.D. van der Velden (1859-1947).

Het bestuur betreurde het dat de zesendertig gemeenteleden helemaal geen antwoord ontvangen hadden op hun schrijven van 10 oktober van het voorgaande jaar. Kennelijk vond de kerkenraad de zaak geen aandacht waard, maar het bestuur wilde zich niet bij het kerkenraadsbesluit om niet te antwoorden neerleggen. “Wij moeten Gode meer gehoorzaam zijn dan menschen”, schreven ze. ”Een enkel woord van Uwentwege waarin ons bleek dat Gij deze zaak ernstig ter harte neemt, zou ons voldoende aanleiding geven om nog af te wachten”. Het bestuur verzocht de kerkenraad voor de eerste maart 1892 te willen antwoorden. De kerkenraad besloot echter ook deze brief onbeantwoord te laten.

De Doleantie te Schipluiden (1892).

Op 8 april 1892 werd de Gereformeerde Kerk te Schipluiden geïnstitueerd. De manslidmaten van ‘de vereniging’ hadden intussen als kerkenraadsleden gekozen de ouderlingen Johannes van der Kooy (voorzitter) Anthonie Zoutendijk (secretaris) en Martinus Poot. Als diakenen waren gekozen Johannes Rijstenberg en Jacob van der Kooy. De bevestiging vond plaats door ds. C.W.J. van Lummel. Direct na de dienst werd de eerste kerkenraadsvergadering gehouden, waarin de gehoorzaamheid aan het Algemeen Reglement werd opgezegd en aan de Dordtse Kerkorde ‘wederom kracht en geldigheid werd verleend’. Uiteraard werd van het besluit mededeling gedaan aan H.M. de Koningin, aan de Burgemeester en aan het College van Kerkvoogden van de hervormde gemeente.

De Gereformeerde Kerk te Schipluiden (1892).

Enkele maanden nadat in Schipluiden de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) was geïnstitueerd werd in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk het landelijk samengaan geproclameerd van de Christelijke Gereformeerde  Kerk uit de Afscheiding van 1834 en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken uit de Doleantie. De naam van de verenigde kerken was: De Gereformeerde Kerken in Nederland. Ook de Dolerende kerk van Schipluiden sloot zich daarbij aan en heette sindsdien dus De Gereformeerde Kerk te Schipluiden.

Een eigen kerkgebouw (1893).

De gereformeerde kerk te Schipluiden.

De plannen voor een eigen kerkgebouw hadden ondertussen al vaste vorm aangenomen. In de eerder genoemde kerkenraadsvergadering  van 8 april 1892 werd op een stuk grond aan De Singel de bouw van een kerk aanbesteed. De laagste inschrijvers waren metselaar E. Pleysier en timmerman J. de Ridder. De bouwkosten zouden fl. 5.650 bedragen. Omdat de bouw vlot en probleemloos verliep kon de nieuwe kerk op zondag 8 januari 1893 in gebruik genomen worden, onder leiding van VU-hoogleraar prof. dr. G.H.J.W.J. Geesink (1854-1929), de vroegere hervormde predikant van Schipluiden! Zijn preek hield hij naar aanleiding van Jesaja 14 vers 32: “Wat zal men dan antwoorden den boden des volks? Dat de HEERE Sion gegrond heeft, opdat de bedrukten Zijns volks een toevlucht daarin hebben zouden“.

Uit vrijwillige bijdragen van de gemeenteleden kon men een eenvoudig orgel aanschaffen (vermoedelijk een harmonium), waarop J.J. Pleysier op zondag zou spelen.

Ds. G.H.J.W.J. Geesink (1854-1929) leidde de dienst waarin de kerk in gebruik genomen werd.

Een pastorie (1894).

Kerkenraadslid Van der Kooy werd door de kerkenraad gevraagd of hij misschien een stuk grond gelegen aan de Veenweg ter beschikking wilde stellen voor de bouw van een pastorie, want uiteindelijk moest er natuurlijk ook een predikant komen. Van der Kooy stemde er mee in, zodat de kerkenraad naar een notaris in Delft trok om de papieren te tekenen. Intussen had aannemer E. Pleysier ten bedrage van fl. 1.842 ingetekend voor het metsel-, steenhouwers- en stukadoorswerk, terwijl aannemer J. Ridder voor fl. 2.015 het binnenwerk en het smids-, lood- en zinkwerk in orde zou maken en schilder W. van den Burgh het schilder-, glas- en behangwerk op zich nam voor een bedrag van fl. 290. De kerkenraad nam een hypotheek van fl. 4.000, waarvan elk jaar fl. 50 zou worden afbetaald. De pastorie werd in oktober 1894 opgeleverd.

De pastorie (foto: ‘100 jaar Geref. Kerk Schipluiden’).

De koster moest natuurlijk ook nog een woning hebben. Men besloot – op voorstel van het bestuur van de Gereformeerde Vereeniging – om bovenop de kerkenraadskamer (de consistorie) voor fl. 350 een kosterswoning te bouwen. Dat plan werd ook gerealiseerd.

Waarom de Gereformeerde Vereeniging zich daarmee bemoeide? Wel, het kerkgebouw was nog steeds eigendom van de vereniging. Begin 1897 droeg het verenigingsbestuur het kerkgebouw, de pastorie en het beheer daarvan over aan de kerkenraad. Voor het beheer werd de ‘Commissie van Administratie’ ingesteld, die zich diende te houden aan de regelingen die daarvoor in de Dordtse Kerkorde te vinden waren.

Ds. G. Elshove (van 1895 tot 1899).

De kerkenraad was intussen bezig gegaan met het beroepingswerk. Op 8 december 1895 werd de eerste predikant in het ambt bevestigd. Het was kandidaat G. Elshove (1870-1946). Hij nam de catechisaties over van evangelist Lock, die al die jaren steeds de kinderen in de gereformeerde leer wegwijs gemaakt had. Gelukkig kon enkele jaren later ‘met blijdschap’ geconstateerd worden ‘dat het onderwijs, ook in godsdienstigen zin, geen reden tot bedenking, maar wel tot dankbaarheid geeft’.

Ds. G. Elshove (1870-1946) op latere leeftijd.

De kerkenraad bleef zich inlaten met het ‘gewone’ onderwijs aan de kinderen. Toen de gereformeerde school in Schipluiden op 31 augustus 1896 geopend werd riep de kerkenraad de ouders op hun kroost naar deze school te sturen in plaats van naar de openbare school, overeenkomstig de afgelegde doopbelofte. Er waren echter enkelen die aan het dringende verzoek niet voldeden; zij ontvingen bezoek van een afvaardiging van de kerkenraad die hen op hun verantwoordelijkheid wees.

Tweemaal per zondag werd een kerkdienst gehouden, ’s ochtends en in het begin van de avond. In 1898 werd voorgesteld de avonddienst in de wintertijd te verplaatsen naar de middag. Maar iemand merkte op dat de mensen tijdens de middagdienst ‘alleszins neiging hebben te gaan slapen’, zodat men besloot daarin geen verandering te brengen.

Op 6 juni 1899 nam ds. Elshove afscheid en vertrok naar de kerk van Breukelen.

Ds. J.G. Kunst (van 1900 tot 1903).

Ds. J.G. Kunst  (1873-1928).

Nog geen jaar later stond de opvolger van ds. Elshove op de preekstoel in Schipluiden. Het was ds. J.G. Kunst (1873-1928), die als kandidaat op 8 april 1900 intrede deed, na door zijn leermeester dr. G.H.J.W.J. Geesink (1854-1929) in het ambt bevestigd te zijn (Geesink was van 1879 tot 1882 hervormd predikant in Schipluiden geweest!).

“Men herinnert zich de [door ds. Kunst gegeven] duidelijke uitleg der Goddelijke waarheden en zijn gulheid en hartelijkheid in den omgang. Ook zijn zin voor het verenigingsleven en zijn begeerte om de schoonheid van het leven naar Geref. belijdenis op ’t brede terrein des levens te zien doorbreken”.

De predikant gaf behalve aan de kerkdiensten ook leiding aan de Bijbellezingen die hij op een avond  in de week hield. Als de predikant zelf verhinderd was om in de kerkdiensten voor te gaan las een ouderling een (gereformeerde!) preek voor.

Opzicht en tucht.

Natuurlijk werd door de kerkenraad ook toezicht gehouden op leer en leven van de gemeenteleden.  Zo vroegen vijf doopleden belijdenis van het geloof te mogen afleggen. Gewoontegetrouw werden ze daartoe door de kerkenraad ‘onderzocht’ op kennis en beweegredenen. Twee van hen moesten ‘bijzonder ernstig worden vermaand’ om zich meer in de bijbel te verdiepen, omdat hun kennis daarvan gering was. Toch werden ze tot het avondmaal toegelaten.

Zo werden ook een jongeman en een jonge vrouw in 1902 opgeroepen voor de kerkenraad te verschijnen, omdat geconstateerd was dat zij ‘vooruitgegrepen hadden op het huwelijk’ door overtreding van het zevende gebod. Ze toonden berouw en deden voor de kerkenraad ‘belijdenis van hun zonde’.

Ds. L. Netelenbos (1876-1955) op latere leeftijd.

Het zendingswerk.

Het zendingswerk kwam steeds meer in de aandacht te staan. Pogingen werden aangewend een ‘Centsvereniging’ op te richten, waarin de gemeenteleden een gave konden afzonderen voor de missionaire arbeid. Toen in 1903 door de kerkenraad van Delft en de Zendingsdeputaten van de classis Delft werd meegedeeld dat een predikant gevonden was voor de zendingsarbeid in Wonosobo op Java, ds. L. Netelenbos (1876-1955), was ook de kerkenraad van Schipluiden uiteraard aanwezig bij zijn bevestiging als predikant te Delft en zijn uitzending naar de Gordel van Smaragd, op 28 september 1903.

Ds. Kunst nam op 8 november 1903 afscheid van Schipluiden en vertrok naar de kerk van Nijkerk. Ds. Van Lummel uit Delft verzorgde in de vacante periode de catechisaties.

Ds. R. de Jager (van 1904 tot 1907).

In 1904 deed opnieuw een kandidaat intrede in Schipluiden. Het was de afgestudeerde theologisch student R. de Jager (1873-1943), die op 20 maart intrede deed. “Hij laat zich kennen als een man, die alles voor de gemeente over heeft, de rust in de kerkeraad weet te bewaren. Hij was rustig in doen en laten, kwam overal en kon goed opschieten met zijn catechisanten. Ds. De Jager had echter veel last van hoogtevrees. De preekstoel in de kerk aan de Singel was nogal hoog. Het  gevolg was dan ook dat de kansel met maar liefst dertig centimeter verlaagd werd”.

Ds. R. de Jager (1873-1943).

In 1906 werd het jaartraktement van de predikant van fl. 900 op fl. 950 gebracht. Misschien hielp daaraan ook mee de verblijdende mededeling van het schoolbestuur, dat de kerkcollecten voor de school ‘niet meer zoo nodig’ waren, ‘vanwege de veranderde tijdsomstandigheden’.

Op 4 augustus 1907 nam de predikant afscheid van Schipluiden en vertrok naar de kerk van Baambrugge en Abcoude.

Dr. F.W. Grosheide (van 1907 tot 1912).

Nog hetzelfde jaar deed zijn opvolger op 22 december 1907 intrede in de persoon van dr. F.W. Grosheide (1881-1972). De toestand van de Gereformeerde Kerk van Schipluiden werd in 1908 als goed beoordeeld. De kerkvisitatoren ‘spreken hun blijdschap uit over de goede orde van zaken en de broederlijke geest die heerscht bij den kerkeraad en wenschen den Dienaar des Woords Gods beste zegen toe’.

De kerkenraad was zelf níet overal tevreden over: sommige ouders stuurden hun kinderen nog steeds naar de openbare avondschool ondanks de doopbelofte, die ook zij hadden afgelegd, waarbij zij ‘voor God en Zijn gemeente’ hadden beloofd dat zij hun kinderen zouden ‘onderwijzen en doen onderwijzen in de Waarheid Gods, zoals die in het Oude en Nieuwe Testament geopenbaard en in de Christelijke Kerk alhier geleerd’ werd. De kerkenraad vond dat hij dat niet op zijn beloop kon laten en spoorde het schoolbestuur aan ook zelf avondonderwijs te gaan geven.

Dr. F.W. Grosheide (1881-1972).

Voor wat betreft de gewone lagere school zag de kerkenraad zich voor een obstakel geplaatst. Het schoolbestuur had een nieuw reglement opgesteld, waarin niet meer voorkwam de zinsnede dat de kerkenraad altijd toegang had tot de godsdienstlessen. Hij wilde immers kunnen beoordelen of de school zich wat dat betreft nog in het rechte gereformeerde spoor bewoog. “Als eenige weg blijft over het verzoeken om toelating in de school tot het houden van toezicht op het onderwijs, gegeven aan het gedoopte zaad der gemeente”. Gelukkig vroeg het oudere zaad der gemeente, de leden van de Gereformeerde Jongelingsvereeniging, uit zichzelf aan de kerkenraad om meer dan tot dusver hun vergaderingen geregeld  te bezoeken.

Had de kerkenraad misschien iets gehoord over het feit dat de Vrije Universiteit te Amsterdam belangstelling had om de predikant tot hoogleraar te benoemen? Want tijdens een van de kerkenraadsvergaderingen vroeg de voorzitter of de predikant zich even wilde verwijderen, omdat hij enige zaken met betrekking tot de Dienaar des Woords wilde bespreken. Nadat ds. Grosheide zich op de gang had afgevraagd wat er aan de hand was, werd hij teruggeroepen. Hem werd meegedeeld dat de kerkenraad met algemene stemmen besloten had zijn jaartraktement met fl. 150 op te krikken.

Helaas; hoe dankbaar de predikant daarvoor ook zal zijn geweest, kort daarop werd zijn benoeming tot hoogleraar bekend, zodat dr. Grosheide op 17 november 1912 afscheid nam van Schipluiden.

Ds. W. Faber (van 1914 tot 1920).

Ds. W. Faber (1885-1974) op latere leeftijd.

Prof. F.W. Grosheide van de Vrije Universiteit te Amsterdam bevestigde zijn opvolger op 29 maart 1914 in het ambt: kandidaat W. Faber (1885-1974). Hij was ongeveer zes jaar aan de kerk van Schipluiden verbonden. Overigens hadden twee kerkenraadsleden bezwaar aangetekend tegen zijn beroeping. Zij vonden dat ‘in de predicatie de raad des vredes veel te weinig uit kwam’ en (2) dat hij ‘te schilderachtig’ was in zijn preken. Maar de andere 29 aanwezige manslidmaten stemden zonder meer voor.

De Grote Oorlog (1914-1918).

Ondertussen was de ‘Grote Oorlog’ in 1914 begonnen. De classis schreef een bededag uit met het oog op de nood der wereld en ds. Faber werd onder de wapenen geroepen. Weliswaar bleef Nederland in de oorlogsstrijd neutraal, maar de grenzen dienden bewaakt te worden om die neutraliteit te handhaven! De predikant werd echter in Schipluiden node gemist, reden waarom de kerkenraad op audiëntie ging bij de Minister van Oorlog om te pleiten voor het vrijstellen van actieve militaire dienst. Maar de minister ging daarmee niet akkoord.

Ds. Faber was intussen een jaar van zijn gemeente gescheiden en was ervan overtuigd dat hij beter ontheffing uit het ambt kon vragen, omdat de oorlog nog lang niet afgelopen leek te zijn. De kerkenraad kon het daarover niet eens worden en legde het aan de classis voor, die – merkwaardig – een commissie benoemde ‘om de zaak te onderzoeken omdat er enig wantrouwen bestaat tegenover de kerkenraad’. Uiteindelijk werd het verzoek van ds. Faber ook door de classis afgewezen.

De Singel met rechts de gereformeerde kerk.

De kerkenraad kreeg in 1917 van negenentwintig manslidmaten het verzoek een vergadering te beleggen om te spreken over de geestelijke toestand van de gemeente, omdat deze zo lang verstoken was de het pastoraat van de predikant. De classis had echter geen vrijmoedigheid om de predikant van de gemeente los te maken – waar kennelijk om gevraagd was. Pas in maart 1918 – toen de oorlogsdreiging voorbij was – kon ds. Faber weer naar Schipluiden terugkeren. Tijdens de huisbezoeken had de kerkenraad gehoord dat de mensen best tevreden waren over de prediking, ‘hoewel in ’t algemeen weinig overtuigend geestelijk leven te bespeuren is’.

En verder…

Hoe duister de wereld ook was, in de kerk was in 1914 intussen elektrisch licht aangelegd: een licht boven de hoofdingang aan de buitenkant, in iedere hoek van het kerkgebouw een lamp, en een kroon in het midden van de kerkzaal. Verder lampen boven de preekstoel, in het orgel, in de consistorie en in de keuken en ook in de kosterswoning. Pas in 1917 kreeg ook de pastorie elektrisch licht, onder voorwaarde dat ‘de lampen worden bekostigd door de gebruiker [dominee] en de kosten niet al te hoog zijn’.

De Zending.

Nog tijdens de oorlog werd besloten een zendingsactie te houden omdat de oorlog ook in Azië grote schade aan het zendingswerk had toegebracht. Ds. L. Netelenbos van Delft, die namens de kerken van de classis Delft (waartoe ook Schipluiden behoorde) missionair predikant in Wonosobo was, had daarop aangedrongen. De nationalistische beweging in Indië – met kritiek op de wijze waarop Insulinde door Nederland behandeld werd, had door de oorlog een sterke impuls gekregen. Dat was de reden dat uit Nederland soldaten naar Oost-indië werden verscheept om de orde te handhaven. De kerkenraad van Batavia zou hen onder zijn hoede nemen, en verzocht de kerken dan ook hem attestaties te doen toekomen waarop het juiste adres en de datum van aankomst in Indië waren aangegeven.

Een orgel?

Kort nadat ds. Faber in maart 1918 weer in Schipluiden terug was, vroeg een aantal gemeenteleden toestemming een comité op te richten dat geld zou inzamelen voor een nieuw orgel. Daarmee ging de kerkenraad weliswaar akkoord, maar pas in 1924 kon de aanschaf van een ander instrument verwezenlijkt worden.

De Jongelingsvereniging ‘De Heere is onze banier’ (1939). Foto: ‘100 jaar Geref. Kerk Schipluiden’).

Nog een paar dingen zijn belangrijk genoeg om even te vermelden: het jaartraktement van de predikant werd in 1919 opgeschroefd naar fl. 2.000, excl. kindergeld en met vrijstelling van belasting. Nu we het toch over de financiën hebben: in 1920 werd getracht de kerkcollecte af te schaffen en te vervangen door een vaste bijdrage. Die proef mislukte, want de opbrengst ervan was te gering om het kerkelijk leven draaiende te houden.

Intussen nam ds. Faber op 14 maart 1920 afscheid van Schipluiden wegens vertrek naar de kerk van Serooskerke. Er ging trouwens nog iemand weg: de koster. Deze werd door de kerkenraad met algemene stemmen ontslagen wegens ‘ongehoorde brutaliteit en buitengewone onvriendelijkheid tegenover de Commissie van Administratie’.

Jeugdwerk.

Het jeugdwerk trad in de jaren daarna extra op de voorgrond: de Jongelingsvereniging vierde in 1922 haar dertigjarig bestaan ‘om te gedenken hoe God Zijne genade wederom een jaar tot hare jaren heeft willen toedoen’. De vereniging telde toen 28 leden en 36 donateurs. Veel onderwerpen waren in de voorgaande jaren tijdens de bijeenkomsten in de vorm van ‘inleidingen’ behandeld: zowel over vaderlandse geschiedenis, kerkgeschiedenis, zending, christelijke vakorganisaties, en vele andere.

In 1922 werd ook een Knapenvereniging (voor jongens van 12 tot 15 jaar) opgericht met de naam ‘Obadja’. Omstreeks het 16de levensjaar stapten ze over naar de JV. De leiders van Obadja vroegen de kerkenraad om kerkelijk toezicht en kerkenraadsbezoek van de knapenvergaderingen. Dat bracht de meisjesvereniging ‘Schibbolet’ (later bekend onder de naam ‘Onderzoekt de Schriften’) op een idee. Zij verzochten de kerkenraad hetzelfde.

Een nieuwe pastorie.

De burgemeesterswoning die pastorie werd.

In de drieënhalf jaar durende vacante periode werd besloten een meer aanvaardbare predikantswoning te verkrijgen. De kerkenraad kocht daarvoor de burgemeesterswoning aan de Dorpsstraat, voorzien van ‘veel ruimte en van vele gerieflijkheden’. Het gebouw kostte de kerk fl. 10.000, waarvoor een hypotheek van fl. 5.000 werd afgesloten. De oude pastorie werd te koop gezet.

Dr. D.J. van Katwijk (van 1923 tot 1927).

Dr. D.J. van Katwijk (1878-1943).

Op 7 oktober 1923 deed dr. D.J. van Katwijk (1878-1943) van Zwammerdam intrede in Schipluiden. Hij was ongeveer vier jaar aan de kerk verbonden. De huisbezoeken werden in het vervolg van de preekstoel afgekondigd, zodat iedereen precies op de hoogte was van het tijdstip waarop de predikant en een ouderling op bezoek kwamen.

Bouwen aan de kerk en een nieuw orgel (1924).

In 1924 werden verschillende activiteiten ondernomen die de kerk een ander aanzien gaven. Allereerst vond een vrij grote verbouwing plaats. De kosterswoning (boven de consistorie) werd bij de kerk getrokken en dus werd een nieuwe kerkenraadskamer gebouwd. Ook kwam er een galerij in de kerk, waar het orgel op geplaatst werd. De verbouwing leverde een winst van 53 nieuwe zitplaatsen op. De totale verbouwingskosten bedroegen bijna fl. 5.200.

Dit orgel werd in 1924 op de nieuw gebouwde orgelgalerij geplaatst (foto: ‘100 jaar Gereformeerde Kerk Schipluiden’).

In hetzelfde jaar werd – gesteund door een opbrengst van fl. 275 van een bazaar van de meisjesvereniging – bij de fa. Dekker te Goes voor fl. 1.500 (exclusief plaatsing) een ander orgel gekocht, afkomstig uit de Gereformeerde Kerk te Doornspijk. Het instrument was 11 jaar oud en werd in september 1924 in gebruik genomen. P. Drop werd orgeltrapper. Hij moest zorgen dat er voldoende lucht in de blaasbalg getrapt werd, zodat de organist zonder problemen de kerkzang kon begeleiden. Het orgel was in 1926 volledig afbetaald.

Ds. Van Katwijk nam op 9 oktober 1927 afscheid en vertrok naar de kerk van Oegstgeest.

Naar deel 2.

© 2021. GereformeerdeKerken.info