De Gereformeerde Kerk te ’s-Gravenzande (1)

De Gereformeerde Kerk in het Zuid-Hollandse ’s-Gravenzande (in het Westland werd op 18 oktober 1867 geïnstitueerd als Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis.

Kaart: Google.

In 1869 ging ze mee met de vereniging van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis en heette sindsdien Christelijke Gereformeerde Gemeente. In 1892 voegde ze zich bij De Gereformeerde Kerken in Nederland.

Enkele van de eerste afscheidingen…

Nadat op 21 april 1837 in het naburige Naaldwijk een Christelijke Afgescheidene Gemeente gesticht werd, sloten enkele Afgescheidenen uit ’s-Gravenzande zich bij die gemeente aan. Maar ook al eerder, in december 1835, waren er enkele hervormde gemeenteleden die zich van hun kerk afscheidden, zoals Teunis van Dijk, die volgens de hervormde kerkenraad ‘geruime tijd blijken van krankzinnigheid heeft gegeven’. Hij verzocht de predikant (ds. J.H. Soli) zijn naam uit het lidmaatschapsboek ‘door te schrappen’, omdat hij ‘den dienst van zonde, wereld en duivel voor eeuwig vaarwel gezegd’ [heeft] en hij gekozen had voor het lidmaatschap van de gemeente ‘daar ongetwijfeld Gods volk vergaard en daar Jezus waarlijk hoofdt van is’.

De hervormde kerk te ‘s-Gravenzande.

Ook bij Abraham Krijger, die zich in december 1847 afscheidde, had de hervormde kerkenraad een opmerking over zijn geestesgesteldheid: “Begrijpende dat tegenredenen op ’s mans zwakke hersenen weinig zullen uitwerken” zou men in zijn vertrek naar de Afgescheidenen berusten. En in 1850 onttrokken zich nog enkelen aan de hervormde kerk, onder wie Frans Boers (1821-1897) en zijn echtgenote Gerritje Vermeer, die in een zeventien pagina’s tellende brief aan de kerkenraad meedeelden wat hen daartoe bracht. Frans Boers hield kennelijk van schrijven, want in 1860 verscheen een door hem samengesteld en ook uitgegeven brochure onder de titel Schibboleth en Sibboleth, of het onderscheid tusschen den waren en in zijn geloovigen belijder (…), één lang gedicht van tweeëndertig pagina’s met in de marge vele verwijzingen naar de bijbel.

Frans Boers (foto: ‘De Afscheiding van 1834’, Zevende deel).

Ook Maarten van Trigt en Pieter Varekamp scheidden zich van de hervormde kerk af in een schrijven van 9 maart 1850. Van Trigt was niet mals aan het adres van ds. Soli: “(…) Het zij UEd. bekend dat ik voor eenige jaren belijdenis bij U gedaan heb, die ik voor God heeft betreurt toen Hij na[ar] Zijn vrijmacht en welbehagen mijne blinde ooge opende door de werkinge des Heiligen Geestes. Zoo gebruikte de duivel U als een middel in zijne hand om mij te doen zuige uit dien adder die uit den afgrond opgekome is, die nu nog zijn venijn uitspuwt”. Pieter Varekamp wenste aan het eind van zijn schrijven ds. Soli toe: ‘De God van alle genade schenke UEd. uit Zijne volheid ontdekkende, ontblootende, maar ook in de wonden van de Heere Jezus, vertroostende genade”.

Oefenaar/ds. Marinus Bruininks (van 1866 tot 1870).

Oefenaar/dominee M. Bruininks (1827-1906).

In ’s-Gravenzande bestond een afdeling van de landelijke vereniging De Vrienden der Waarheid (al wordt in het archief van die landelijke vereniging over een plaatselijke afdeling in ’s-Gravenzande met geen woord gerept). De Vrienden hadden ten doel ‘overal waar het rechte Woord Gods niet meer gehoord wordt’ evangelisten te plaatsen. Nadat hij daar al in 1865 enkele keren was voorgegaan vroegen vroegen de plaatselijke Vrienden in 1866 aan Marinus Bruininks (1827-1906) uit Overschie om daar hun vaste oefenaar te worden. Hij kreeg volgens zijn beroepsbrief als speciale opdracht de catechisaties, ‘het onderwijs der jeugd, daar de leer der verleiders aldaar’ – namelijk die in ’s-Gravenzande – ‘vergift voor de kinderen is’. Hij nam de benoeming aan.

Overal in het land hielden ‘De Vrienden’ vergaderingen en ‘openbare bidstonden’.

De gemeente geïnstitueerd (18 oktober 1867).

Op 18 oktober 1867 kwam ds. W.G. Smitt (1842-1912) uit Den Haag naar ’s-Gravenzande om er een gemeente te institueren. Ds. W.G. Smitt was predikant bij de Gereformeerd Kerk onder ’t Kruis. Dit kleine kerkgenootschap had zich in 1838 afgesplitst van de Christelijke Afgescheidene Kerk vanwege allerlei verschillen van mening. Ze vonden namelijk onder meer dat Afgescheiden Gemeenten geen vrijheidsaanvraag bij de overheid mochten doen (wat nogal wat gemeenten namelijk deden) en bovendien niet zomaar een andere kerkorde mochten aannemen dan de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde, wat ook nogal wat Afgescheiden Gemeenten deden.

Ds. W.G. Smitt (1842-1912).

De classis Noord- en Zuid-Holland van de Kruisgemeenten had ds. Smitt de opdracht gegeven om in ’s-Gravenzande een Kruisgemeente te stichten. Twintig manslidmaten in ’s-Gravenzande hadden de classis namelijk verzocht daarbij behulpzaam ter zijn. Nadat deze twintig manslidmaten in aanwezigheid van ds. Smitt ‘te zamen behoorlijk belijdenis der Waarheid’ hadden afgelegd, werden de inmiddels gekozen ambtsdragers door hem bevestigd. De preek van ds. Smitt ging over Openbaring 4 vers 11: “Houdt, wat gij hebt, opdat niemand uwe kroon neme”.

De ouderlingen waren de tuinders Pieter Boon Gzn. te ’s-Gravenzande, en Jan van de Marel (woonachtig in het naburige Monster). Als diakenen waren gekozen en bevestigd de koopman Dirk van der Hoeven te ’s-Gravenzande en tuinder Nols van der Velden uit Naaldwijk. Ook waren er twee ‘kerkvoogden’ (de titel was een overblijfsel van de verlaten hervormde kerk), namelijk timmerlui Jan Varekamp uit ‘s-Gravenzande en Jan Snijder uit Monster. Een verstandige keuze, dat uit de verschillende bij de gemeente behorende plaatsen ambtsdragers gekozen waren.

De voorganger was natuurlijk met ingang van 18 oktober 1867 benoemde oefenaar Marinus Bruinings. Zijn traktement bedroeg fl. 600 per jaar. Tussen 23 oktober 1867 en 8 april 1868 sloot zich ‘een groot aantal personen’ bij de jonge gemeente aan; in april 1868 telde de gemeente in ieder geval 57 belijdende leden en ongeveer evenveel kinderen.

Ondertussen volgde oefenaar Bruininks in zijn vrije tijd een studie bij ds. Smitt om te kunnen worden aangenomen als predikant op Artikel 8 van de Dordtse Kerkorde (‘singuliere gaven’). Dat deed hij dan ook gedurende ruim een jaar en op 1 december 1868 werd hij door de classis als predikant op Artikel 8 DKO toegelaten. Op 26 december werd hij door consulent ds. Smitt in het ambt bevestigd.

Een eigen kerk (1868).

Ergens aan de Naaldwijkseweg stond het gebouwtje waar aanvankelijk de kerkdiensten gehouden werden.

Toen de gemeente van ’s-Gravenzande geïnstitueerd werd was er meteen al een kerkgebouw waar ze hun diensten konden houden (aan de Naaldwijkseweg 9). Misschien hadden de Vrienden der Waarheid daar hun bijeenkomsten gehouden. Het kerkje werd in de wandeling ’t Mechien’ genoemd. Mogelijk was het voor die tijd een vlasdrogerij geweest.

Het Molenslop met de gereformeerde kerk.

Toch was dat nog niet hun echte eigen kerk. Want in 1867 besloot de kerkenraad zelf een kerk te gaan bouwen. Gemeentelid Hendrik Verheul had voor fl. 600 in het Molenslop een stuk grond gekocht van ongeveer 450 m² en stelde een lening van fl. 7.000 ter beschikking om de kerkbouw te verwezenlijken. In 1868 werden kerk en pastorie in gebruik genomen. In de wandeling werd dit straatje al gauw ‘het fijne slop’ genoemd. Maar tegenwoordig is het de Pieter Heusstraat.

Ds. A.H. van Minnen (1866-1950).

Ds. A.H. van Minnen (1866-1950), die van 1897 tot 1938 in ’s-Gravenzande gereformeerd predikant was, beschreef onder meer het interieur van het kerkje: “Daar stond in het Molenslop die oude kerk. Weinig sierlijk. De gevel van boven in ogiefvorm met een boog er boven afgewerkt. De ramen half romaans, half gotisch, met matglas bezet. In de kerk aan weerszijden de vierpersoons mannenbanken, in het midden de lange vrouwenbanken. In het hekje [om ‘de dooptuin’] aan één zijde de banken voor ouderlingen, diakenen, voorlezer, koster en enkele oud-ouderlingen, aan de andere zijde de domineesbank en een bank voor enkele vooraanstaande gemeenteleden. En boven de hier omschreven banken, hemeltjes met raampjes erin. In ’t midden van het hekje te preekstoel, die meer op een kinderstoel geleek. Het meubilair is veel te licht geschilderd. De muren der zijgevels verweerd wit. De ramen in de zijgevels bezet met matglas, waarvoor groen versleten gordijnen hangen. Langs de lange kerkmuren smalle luifeltjes om de sneeuwende salpetervlokken op te vangen. Al met al weinig sierlijkheid”.

Het kerkje te ‘s-Gravenzande.

“Christelijke Gereformeerde Gemeente te ’s-Gravenzande” (1869).

Zoals opgemerkt behoorde de gemeente van ’s-Gravenzande tot de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis, het al eerder genoemde kleine kerkgenootschap dat in 1838 ontstond na afsplitsing van de hoofdstroom van de Afscheiding, de Christelijke Afgescheidene Kerk. Maar de verschillen van mening over de kerkorde en over het vragen van overheidserkenning waren dertig jaar later nauwelijks nog actueel. In de jaren ’60 van de negentiende eeuw kregen de synodes van beide kerken steeds meer contact met elkaar en kon men uiteindelijk besluiten om in juni 1869 weer samen verder te gaan (al deden enkele Kruisgemeenten niet mee). De naam van de verenigde kerk zou in het vervolg zijn: Christelijke Gereformeerde Kerk. Ook de Kruisgemeente van ’s-Gravenzande sloot zich bij de ineensmelting aan en heette sindsdien dus Christelijke Gereformeerde Gemeente te ’s-Gravenzande.

De Bazuin, 8 april 1870.

Op 3 april 1870 nam ds. Bruininks afscheid van de gemeente van ’s-Gravenzande en vertrok naar de kerk van Amersfoort.

Ds. N.J. Engelberts (van 1870 tot 1873).

Ds. N.J. Engelberts (1831-1918).

Zijn opvolger werd gevonden in ds. N.J. Engelberts (1831-1918) uit Zutphen. Hij deed op 10 juli 1870 intrede in ’s-Gravenzande. Ook ds. Engelberts was oorspronkelijk afkomstig uit de Kruisgemeenten en sloot wat dat betreft goed aan bij zijn nieuwe gemeente. “In ’s-Gravenzande voelde hij zich het meest thuis en steeds dacht hij met weemoed aan haar terug”.

Ds. Engelberts nam het beroep van de gemeente van Hazerswoude  aan en werd daarop 16 november 1873 bevestigd, nadat hij op 9 november afscheid genomen had van ’s-Gravenzande. “En nog gedacht hij in de laatste jaren zijns levens met tranen in d’oogen het uur waarop hij in november 1873 van ‘s-Gravenzande afscheid nam”.

Ds. C.S. Boss (van 1874 tot 1883).

Ds. C.S. Boss (1845-1924).

Op 25 oktober 1874 deed de opvolger van ds. Engelberts, ds. C.S. Boss (1845-1924), intrede in ‘s-Gravenzande. In die tijd werd de Nieuwe Waterweg gegraven. Dat was voor de predikant aanleiding ook de grondwerkers te bezoeken en in hun schaftketen te preken. “In de kracht van zijn leven moet hij een goed en degelijk prediker geweest zijn, die het verkregene in een goeden, verstaanbaren vorm wist te gieten, terwijl men door iets boeiends in zijn voordracht met opgewektheid naar hem kon luisteren. Wars van alle valsche mystiek legde hij den nadruk op den persoonlijken band aan Christus en op echte godsvrucht en godzaligheid”.

“Of ds. Boss dan geen gebreken had? Zeer zeker, hij was zelf de eerste om het te erkennen en hij had er zelf het meeste last van. Krachtige, doortastende naturen zouden hem weleens wat voortvarender hebben gewenscht. Hij kon niet tegen strijd, want hij was een man des vredes”. De predikant nam op 15 juli 1883 afscheid wegens zijn vertrek naar de kerk van Vrijhoeve-Capelle en Sprang.

De kerk zat bij die gelegenheid overvol. Zijn preek ging over Openbaring 4 vers 11: ‘Houdt, wat gij hebt, opdat niemand uwe kroon neme’. Dit was dezelfde tekst als die gebruikt werd toen de kerk van ‘s-Gravenzande gesticht werd. De tijd dat ds. Boss predikant in ‘s-Gravenzande geweest is, was een vredige tijd voor de gemeente: de predikant zei bij zijn afscheid dat er geen redenen voor hem waren de gemeente te verlaten, en dat hij haar hartelijk lief had.

De Bazuin, 20 juli 1883.

Ds. P.J. Baaij (van 1883 tot 1897).

Nog in hetzelfde jaar stond zijn opvolger al op de kansel van gereformeerd ’s-Gravenzande. Het was ds. P.J. Baaij (1849-1926) van Leerdam, die op 25 november 1883 intrede deed met een preek over 2 Thess. 3 vers 1 (“Voorts, broeders, bidt voor ons, opdat het Woord des Heeren zijn loop hebbe, en verheerlijkt worde, gelijk ook bij u“). ’s Morgens was hij door ds. L. Tobi (1832-1888) van Naaldwijk in het ambt bevestigd.

De Bazuin, 30 november 1883.

Ds. Baaij “bezat in hooge mate de gave van het vrije woord. Kanselvrees kende hij niet en zoo doorkneed was hij in Schrift en Catechismus, dat hij ten allen tijde bereid was over welken Zondag ook te preken. Meermalen trad hij onvoorbereid op. Preken was zijn lust en zijn leven. Hij hield nauwkeurig aantekening van alle teksten. Zijn register vermeldde er op het eind van zijn leven 7.900. (…) Overal bracht hij ’t Woord van zijn Zender: in spoor en boot en bus, als ’t pas gaf op zijn wandeling. Vriendelijk opgewekt en spraakzaam had hij voor elk een woord en bijna altijd was zijn woord een prediking. Zijn karakter was open. Zijn hart lag hem op de tong, hij sprak wat hij dacht. Daardoor sprak hij wel eens te veel en verloor hij zijn gezelschap uit het oog. Zijn gezellige, spraakzame natuur en zijn sterke en trouwe geheugen deden hem onwillekeurig het middelpunt van het gezelschap zijn”.

Ds. P.J. Baaij (1849-1926).

De kerk vergroot (1890) en krijgt een orgel (1891).

De gemeente van ’s-Gravenzande was ondertussen gewoon doorgegroeid. Het aantal beschikbare plaatsen in de kerk was te klein geworden. Vandaar dat de kerkenraad in 1889 de mogelijkheid van kerkvergroting besprak en daartoe bovendien besloot. De kosten daarvan bedroegen fl. 2.700. Ook had de kerkenraad besloten een nieuw orgel te laten bouwen door de fa. Van Gelder uit Leiden. Daarvan bedroegen de kosten fl. 1.450, maar dan had je ook wat.

De Bazuin, 3 april 1891.

Het instrument werd op 25 maart 1891 ‘ingewijd’. Ds. Baaij hield bij die gelegenheid een preek over psalm 33 vers 1 tot 3 (“Gij rechtvaardigen, zingt vrolijk in den HEERE; lof betaamt den oprechten. Looft den HEERE met de harp; psalmzingt Hem met de luit en het tiensnarig instrument. Zingt Hem een nieuw lied; speelt wel met vrolijk geschal“). Die psalm zal ongetwijfeld tijdens die dienst ook gezongen zijn.

De Gereformeerde Kerk te ’s-Gravenzande (1892).

Van de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk, die vanaf 1886 plaatsvond en de Doleantie genoemd wordt, hadden ze in ’s-Gravenzande natuurlijk wel gehoord, maar daar ontstond geen zelfstandige Nederduitsche Gereformeerde Kerk, zoals de Dolerenden hun kerken noemden.

Vanaf 1887 ontstonden de eerste contacten tussen de synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk (waartoe de gemeente van ’s-Gravenzande behoorde) en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken van de Dolerenden. Maar pogingen tot toenadering werden aanvankelijk gefrustreerd door onderlinge wrijvingen en meningsverschillen in woord en geschrift. Uiteindelijk kwam men echter toch tot de overtuiging dat beide kerken in feite op dezelfde grondslag en belijdenis rustten en kon men op 17 juni 1892 de eenwording officieel bevestigen.

Dr. A. Kuyper (1837-1920) en ds. S. van Velzen (1809-1896).

Dat gebeurde tijdens een gezamenlijke synodevergadering in de Keizersgrachtkerk te Amsterdam, waar beide voormannen elkaar de broederhand reikten: de hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896) namens de Christelijke Gereformeerde Kerk en dr. A. Kuyper (1837-1920) namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken. De naam van de verenigde kerk luidde De Gereformeerde Kerken in Nederland. Daarbij sloot ook de Christelijke Gereformeerde Gemeente van ’s-Gravenzande zich aan. Ze heette sindsdien dus De Gereformeerde Kerk te ’s-Gravenzande.

Ds. Baaij nam op 10 januari 1897 afscheid van ‘s-Gravenzande en vertrok naar de kerk te Kamperland.

Naar deel 2 >

© 2022. GereformeerdeKerken.info