De Doleantie te Midlum (1890).
( < Naar deel 2 ) – Niet algemeen bekend is dat ook in het nabijgelegen dorp Midlum op 20 januari 1890 de Doleantie plaatsvond, door hervormde gemeenteleden die de Hervormde Kerk vaarwel zegden.
De Doleantie te Midlum vond plaats tijdens de meer dan twintig jaar durende vacante periode in de plaatselijke hervormde gemeente (van 1885 tot 1906), na het vertrek van dr. J.A. Binneweg, die overigens slechts twee jaar aan de hervormde gemeente van Midlum verbonden was. Nadat drie maal een beroepen predikant bedankt had en de kerkenraad in 1887 – overal in het land werden toen Dolerende gemeenten gesticht! – een godsdienstonderwijzer wilde aanstellen in de persoon van A.C. Klugkist, werd dit door de Algemeene Synode tegengehouden. De hele kerkenraad – uitgezonderd enkele diakenen – trad toen af. In de tijd daarna werd op 20 januari 1890 de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd, waarover verder eigenlijk geen gegevens bekend zijn (in 1892 werd Klugkist alsnog benoemd, maar toen was ‘het kwaad’ al geschied).
In 1892 sloot ook de kerkenraad van de kleine Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Midlum zich bij De Gereformeerde Kerken in Nederland aan. De kerk telde toen 52 zielen en had geen predikant. Ze was echter te klein om levensvatbaar te zijn en werd daarom in 1899 samengevoegd met de Gereformeerde Kerk te Harlingen. Officieel heette dat: “Bij classicaal besluit is de grens van de Gereformeerde Kerk te Harlingen over het dorp Midlum uitgebreid”.
Ds. J.K. van Goor (van 1889 tot 1903).
De Gereformeerde Kerk te Harlingen had na de plaatselijke ‘Vereniging’ in 1899 dus de beschikking over twee predikanten en twee kerkgebouwen: ds. J.K. van Goor (1840-1903), sinds 17 februari 1889 predikant bij de vroegere christelijke gereformeerde kerk aan de Zoutsloot (in het vervolg Oosterkerk genoemd) en ds. H.J. Allaart (1864-1923), die sinds 21 april 1895 als wijkpredikant de kansel in de kerk aan de Zuiderhaven bezette; die kerk werd in het vervolg Westerkerk genoemd. Maar ze preekten in beide kerken.
Over ds. Van Goor het volgende: “Meermalen heeft hij zelf verklaard, nergens anders geschikt voor te zijn dan voor prediken. Op den kansel was hij in zijn kracht. Een krachtige stem, een levendige verbeelding, een vurig karakter, een aangeboren welsprekendheid, een helder inzicht in de Waarheden en bovenal een vast geloof, dit alles werkte samen dat hij als prediker geliefd en gezocht werd. Daarbij had de evangelisatie de liefde van zijn hart [de notulen van de Particuliere Synode Friesland geven daarvan ruimschoots getuigenis, ook gedurende zijn vroegere ambtsperiodes in Boksum, Murmerwoude, Oudega (bij Drachten) en Hallum]. Als herder had hij een bijzondere voorliefde voor ziekenbezoek. Niet alleen in de gemeente heeft hij gewerkt, maar ook voor de christelijke school, vooral voor de Unie “Een School met den Bijbel” en voor de Christelijke Jongelingsverenigingen”.
Ds. Van Goor preekte op 21 januari 1903 voor het laatst. ‘Na drie maanden van bitter lijden overleed hij’.
Ds. H.J. Allaart (van 1895 tot 1923).
Bijna dertig jaar was ds. H.J. Allaart (afkomstig uit Deventer) aan de Gereformeerde Kerk van Harlingen verbonden (van hem is geen foto bekend). “Als dienaar des Woords bezat hij uitnemende kanselgaven. Niet dat hij beschikte over bijzonder oratorische gaven, maar de ernst, waarmede hij het Woord bediende, maakte hem welsprekend. Zijn taal en stijl waren altijd keurig verzorgd. Was zijn ’ligging’ misschien niet sterk dogmatisch, dit neemt niet weg, dat hij steeds met allen ernst op zelfonderzoek aandrong. Het leerend of onderwijzend element stond bij hem op den voorgrond”.
“Maar nog meer dan op den kansel kwamen zijn gaven en talenten uit in het midden der gemeente. Zijn kracht kwam uit, en werd algemeen erkend en gewaardeerd, bij huis- en ziekenbezoek. Daarbij was het charisma des gebeds in ruime mate geschonken. Niet altijd is hij begrepen en recht gewaardeerd, en dat bezorgde hem menige onaangenaamheid. Sterk wilsleven als hem eigen was, scheen hij dikwijls onverzettelijk en stroef, wat toch bij juister inzicht slechts uiting was van diepgewortelde overtuiging. Hij kon en mocht dan niet anders handelen volgens zijn consciëntie. Wie hem dan van ‘koppigheid’ zou willen beschuldigen, deed hem onrecht.”
“Hij was goed op de hoogte met het gereformeerd kerkrecht, Meerdere malen was hij afgevaardigde naar de particuliere synode. Als consulent van de beide zwakke kerken op Terschelling heeft hij menige storm getrotseerd. Bijna vijfentwintig jaren vertegenwoordigde hij de Friese Kerken als deputaat voor de Zending. Van de plaatselijke A.R.-kiesvereniging was hij voorzitter, die hij geregeld vertegenwoordigde bij het provinciaal comité”.
Hij waarschuwde zijn gemeenteleden voor ‘het gevaar aan de overkant van de Zuiderhaven’: daar (aan de Noorderhaven) was de Gemeente van Gedoopte Christenen gevestigd. “Maar zij konden bijene niet komen, want het water was veel te diep”. Ds. Allaart overleed op 27 mei 1923.
Twee predikanten (van 1906 tot 1923).
Terwijl ds. Allaart tot zijn overlijden in 1923 aan de kerk van Harlingen verbonden was werd (als opvolger van de in 1903 overleden ds. J.K. van Goor) ds. B. van der Werff (1872-1947) van Grootegast beroepen, die het beroep aannam en op 7 januari 1906 intrede deed. Hij bleef tot 1914 aan de kerk van Harlingen verbonden.
In zijn tijd telde de kerk van Harlingen 1.244 gereformeerden (op 1 januari 1910), waarvan er 933 te Harlingen woonden, te Midlum 216 en te Almenum 95. In Harlingen stond natuurlijk de christelijke school die van de kerk uitging, was ook een Zondagsschool actief die onder toezicht van de kerkenraad stond, werd door de kerk de Evangelisatiebode uitgegeven om de gemeenteleden te interesseren voor het evangelisatiewerk, terwijl er ook een Vereeniging voor Zendingsarbeid te Harlingen e.o. werkte, ook onder toezicht van de kerkenraad. Verder werd regelmatig voor Christelijke inrichtingen gecollecteerd.
“Man van stijl, nauwkeurig, ernstig, beheerst, wist hij ook hier het hoofd te bieden aan moeilijkheden in de gemeente en haar te leiden met vaste hand” [die moeilijkheden hadden onder meer nog steeds te maken met het samengaan van de beide kerkengroepen in 1899. Er waren altijd verschillen geweest tussen de Christelijke Gereformeerde Gereformeerden en de Dolerenden en de naweeën daarvan bleven nog jaren lang in Harlingen rondzingen]. “Hij was een man van karakter, eerlijk, recht door zee en tegelijk een eenvoudig, beminnelijk mens”. Op 24 mei 1914 nam hij afscheid en vertrok naar de kerk van Dokkum.
De opvolger van ds. Van der Werff werd gevonden in ds. C.J. Hakman (1885-1956) van Hollum. Hij antwoordde positief op het op hem uitgebrachte beroep en hij deed op 6 juni 1915 intrede. Tijdens de ‘Grote Oorlog’ (1914-19180 stond hij samen met ds. Allaart in Harlingen. In januari 1920 nam hij afscheid en vertrok naar de kerk van Drachten.
Ds. Hakman “was een man van singuliere gaven, een type, in al zijn optreden. Geestig, snijdend scherp kon hij de dingen zeggen, dat je dacht of zei: nou, Hakman, een beetje anders, maar mocht je al neiging hebben boos op hem te worden, boos blijven kon je niet. Want met een kwinkslag maakte hij ’t weer goed. Een blijmoedig, opgewekt en tegelijk diep ernstig man. Origineel ook in zijn preken. Preken was zijn lievelingswerk, en hij zei ons: ‘Als ik niet meer preken kan, kan ik niet meer leven’. Pittig, tot luisteren dwingend, niets of niemand ontziende, kon hij de dingen zeggen”.
Van twee naar één predikant (1923).
De opvolger van ds. Hakman werd al snel gevonden. Het was ds. R.W. Huizing (1877-1941) van IJmuiden, die daar in 1917 buiten bediening was komen staan. Hij deed op 9 januari 1921 intrede in Harlingen en hij bleef tot 1929 aan de kerk van Harlingen verbonden. Tot 1923 – toen ds. Allaart overleed – waren twee predikanten aan de kerk van Harlingen verbonden. Daarna werd geen opvolger van ds. Allaart meer benoemd, zodat in het vervolg één predikant aan de kerk van Harlingen verbonden was.
“De trouw des Heeren leidt Huizings weg in het begin van 1921 naar Harlingen, waar hij, op de middaghoogte van zijn kracht, zijn gaven en talenten ten volle kan ontplooien. In Harlingen ligt wel het zwaartepunt van zijn arbeid. Na het overlijden van zijn collega, ds. H.J. Allaart, blijft hij alleen als predikant voor deze groote gemeente. De beide oude gebouwen van samenkomst werden verwisseld voor een nieuw kerkgebouw, wat het kerkelijk leven daar ten goede komt, wijl de samensmelting [in 1899] daar wel reeds had plaats gehad, maar de deining nochtans was gebleven. Met onverflauwden ijver weet hij zoodoende de gemeente om te zetten tot één”.
Een nieuwe kerk (1926).
Al eerder, maar vooral ook tijdens het predikantschap van ds. Huizing, bleken de twee dienstdoende kerkgebouwen toe aan uitbreiding en/of groot onderhoud. Het kerkje in de Zoutsloot dateerde immers al van 1844, terwijl ook de kerk aan de Zuiderhaven aan verbouwing toe was. De kerkenraad besloot toen de twee genoemde kerken af te stoten en over te gaan tot de bouw van een nieuwe, ruimere kerk aan de Noorderkade. Dit zou ook de eenwording bevorderen van de nog steeds door de ‘bloedgroepen’ verdeelde gemeente. De architect van de nieuwe kerk was J. Jonge uit Rotterdam, in samenwerking met architect Kouwen uit Tolbert.
In 1929 nam ds. Huizing afscheid. ”Het werk in Harlingen vraagt veel van zijn krachten en als de pas geïnstitueerde kerk van IJsselmuiden-Grafhorst een beroep op hem uitbrengt, wordt dit door hem aanvaard”. Op 18 augustus 1929 preekte hij afscheid.
Ds. I.K. Wessels (van 1931 tot 1939).
Op 12 juli 1931 deed ds. I.K. Wessels (1896-1939) van Burum intrede in Harlingen. In oktober 1929 had in New York de Beurskrach op Wall Street plaatsgevonden, waardoor de wereld in een grote economische crisis gestort werd, die aan Nederland niet voorbij ging. Er ontstond werkloosheid en armoede, waardoor ook de diaconie de handen vol had.
Ds. Wessels “kwam hier in een gemeente, waar scherpe tegenstellingen bestonden [nog steeds tussen de beide ‘bloedgroepen’ van de in 1899 verenigde kerk]. Maar hij was een vriendelijke verschijning en een vredelievend man, wiens leiding en liefde op vrede was gericht. En hij heeft als een ware vredemaker het genoegen mogen smaken dat onder invloed van zijn samenbindend beleid de tegenstellingen werden verzacht. Ds. Wessels kenmerkte zich door liefde tot het ambt en grote ijver in de vervulling van zijn ambtelijke roeping. Hij was getrouw en punctueel in de betrachting van zijn plicht”.
“In het bijzonder voelde hij zich aangetrokken tot de jeugd. In Harlingen gaf hij de stoot tot de oprichting van de Gereformeerde Jeugdcentrale [die het jeugdwerk coördineerde], waarvan hij voorzitter werd. Ook was hij voorzitter van de Zendingscommissie, waardoor hij gelegenheid had de zendingsliefde bij de lidmaten aan te wakkeren. De afdeling Harlingen van het Nederlands Bijbelgenootschap diende hij als penningmeester, terwijl hij eveneens zich gaf aan de Ruslandarbeid en de Tentzending”.
Op 5 maart 1939 overleed ds. Wessels.
De Tweede Wereldoorlog.
Op 10 mei 1940 brak de Tweede Wereldoorlog uit; donkere wolken pakten zich al enkele jaren ook boven ons land samen, én boven de kerken. In ons land was onder leiding van Anton Mussert de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) ontstaan met soortgelijke ideeën als Hitler en consorten. De NSB was in 1931 ontstaan en de denkbeelden en doelstellingen werden al snel duidelijk. Het bracht de generale synode van 1936 er toe te besluiten dat het lidmaatschap van de NSB en dat van De Gereformeerde Kerken in Nederland onverenigbaar waren. De kerkenraden werden verzocht eventuele NSB-leden daarop attent te maken, hen bij onbekeerlijkheid onder de kerkelijke tucht te plaatsen en hen desnoods het kerklidmaatschap te ontnemen. In 1941 herhaalde de synode dat besluit.
Ds. A. Bos (van 1941 tot 1944).
In dat jaar werd de opvolger van ds. Wessels beroepen in de persoon van ds. A. Bos (1911-1965) van Hoogersmilde. Op 22 juni 1941 deed hij intrede in Harlingen. Op 1 oktober 1942 kwam kandidaat G. Haaksma (1914-2008) als hulppredikant gedurende ongeveer tweeëneenhalf jaar lang de arbeid van de predikant ondersteunen, namelijk tot 30 april 1945.
De Vrijmaking (1944).
Tijdens het predikantschap van ds. Bos vond ook in Harlingen in 1944 de Vrijmaking plaats. Al jaren lang bestond in de Gereformeerde Kerken onenigheid over verscheidene onderdelen van de gereformeerde leer. Onderwerpen van de discussie waren onder meer de pluriformiteit van de kerk (bestaat naast en buiten de Gereformeerde Kerken nog een ware kerk?), hoe men dacht over doop en Verbond, over de ‘algemene genade’, de onsterfelijkheid van de ziel en de nvereniging van de beide naturen (‘God en mensch’) in Christus.
Voor- en tegenstanders bestookten elkaar daarover in de kerkelijke pers en door middel van een oneindige reeks van brochures, waarbij het er lang niet altijd zachtjes aan toe ging. Door een aantal kerken en ook de de synode werd gewaarschuwd tegen die felle polemiek. De generale synode benoemde in 1936 deputaten met de opdracht om de opvattingen waarover onzekerheid was ontstaan ‘naar hun zakelijke betekenis te onderzoeken en te toetsen aan Schrift en Belijdenis’.
Eén leergeschil was meteen al na de Vereniging van 1892 dominant aan de orde geweest: de betekenis van doop en Verbond. De bezwaren richtten zich vooral tegen de zienswijze van prof. dr. A. Kuyper (1837-1920), over de zogenaamde ‘veronderstelde wedergeboorte’. Kuyper leerde dat je er bij de doop van een kind vanuit moest gaan, dat God het geloof in hen had ingeplant. Dat ze het ‘nieuwe leven’ al in zich hadden. Ze waren geboren en ‘wedergeboren’. Je moest ze dus voor wedergeboren houden totdat bleek dat het niet waar kon zijn. ‘Het Verbond is dus uitsluitend voor de uitverkorenen opgericht’.
De andere zienswijze – die van de latere vrijgemaakten – was, dat alle kinderen van gelovigen bij Gods Verbond horen. Maar ze worden wel opgeroepen ook zelf te geloven en op Gods beloften te vertrouwen. Sloegen ze die bij het opgroeien in de wind, ‘gooiden ze die achteloos weg’, dan kwam over hen Gods toorn. Het waren Verbondsbrekers. ‘Het zal voor hen erger worden dan voor de heidenen. De Here haat ze’, zo schreef een vrijgemaakte broeder. De vrijgemaakten vonden dat de synode de ‘veronderstelde wedergeboorte’ dwingend hadden opgelegd, terwijl de synode van 1905 juist voor beide zienswijzen ruimte had gelaten; dat besluit van 1905 zou door de besluiten van 1942/1943 volgens de bezwaarden ongedaan zijn gemaakt.
Hoe het zij, ook de kerkenraad van Harlingen besprak de kerkelijke kwestie naar aanleiding van de besluiten van de synode. Onder leiding van ds. Bos schaarde de Harlinger kerkenraad (uitgezonderd ouderling Tjerk Westerhuis en alle diakenen) zich achter de bezwaarden, die zich op 11 augustus 1944 onder leiding van prof. dr. K. Schilder (1890-1952) van ‘Kampen’ tijdens de zgn. ‘Vrijmakingsvergadering’ in Den Haag hadden vrijgemaakt van ‘de zondige synodebesluiten’.
In Harlingen vond de Vrijmaking op 11 oktober 1944 plaats. Ds. Bos deelde dit kort daarop aan de leden van de Harlinger Gereformeerde Kerk mede in een gedrukt schrijven, waarin hij ook de redenen van het kerkenraadsbesluit aangaf.
Dr. J. Ridderbos (1879-1960) – hoogleraar in Kampen – kreeg het geschrift van ds. Bos ook onder ogen en schreef daarop een reactie onder de titel: ‘Bouwen of Breken? Een woord tot de leden van de Geref. Kerk van Harlingen’, dat meerdere malen herdrukt werd. Daarin merkte hij onder meer op: “Ds. Bos zegt dat in 1905 ruimte gelaten voor twee verbondsbeschouwingen; de eene noemt hij die van dr. Kuyper en de andere die van de Afgescheidenen. Maar nu vraag ik: indien de uitspraak van 1905 daarvoor ruimte heeft gelaten, waarom zou de uitspraak van 1942, die daaraan woordelijk gelijk is, dat dan niet doen?”
“Ja, zegt ds. Bos, maar toen is in 1942 de Toelichting [op de synodebesluiten] gekomen en daardoor was de zaak anders geworden. Ik merk echter op: die Toelichting is maar een toelichting; men is alleen aan de uitspraak gebonden”.
De predikanten na ds. Bos tot heden.
Na ds. Bos waren meerdere predikanten achtereenvolgens aan de Gereformeerde Kerk te Harlingen verbonden. Als eerste was het ds. G. Brouwer (1904-1997) van Minnertsga, die op 5 augustus 1945 intrede deed en tot februari 1950 aan de kerk van Harlingen verbonden was en toen afscheid nam. Na hem werd ds. R.J. de Jong (1920-1991) uit Indonesië beroepen, die het beroep aannam en op 1 mei 1950 intrede deed. Tijdens zijn predikantschap werden de plannen voor de bouw van een nieuwe kerk gerealiseerd.
Een nieuwe kerk: de Midlumerlaankerk (1951).
Omdat alle ouderlingen op één na achter hun predikant stonden bleef het kerkgebouw aan de Noorderkade in handen van de vrijgemaakten. Dat gebeurde na een juridisch geding voor de rechtbank. Dat hield in dat de resterende leden van Gereformeerde Kerk de handen uit de mouwen moesten steken voor de bouw van een nieuwe kerk. Op 1 november 1951 werd de kerk aan de Midlumerlaan, overeenkomstig de tekeningen van architect H. Eldering in gebruik genomen.
Dat vond plaats door een tweetal officiële gebeurtenissen: ’s middags de onthulling van twee gedenkstenen en ’s avonds een feestelijke kerkdienst. Ter gelegenheid van de onthulling van de gedenkstenen was het Christelijk Muziekkorps ‘Hosanna’ uitgenodigd koraalmuziek te spelen. Gespeeld werd ‘Beveel gerust uw wegen’, ‘Ruwe stormen mogen woeden’ en ‘Looft God, looft Zijn Naam alom’, alle drie met in het achterhoofd de gebeurtenissen rond de Vrijmaking. De enige ouderling, die de Gereformeerde Kerk in de tijd van de Vrijmaking trouw bleef, was Tjerk Westerhuis, die de eervolle taak te beurt viel de stenen te onthullen; de een met de tekst ‘Gebouwd in het jaar onzes Heeren 1951’ en de tweede met de ingebeitelde woorden ‘Wij prediken Christus de Gekruisigde’.
Ouderling Westerhuis had nog een boodschap, die door de scriba werd opgetekend: “In bange oorlogsdagen, toen voor de buitenlandse vijand het eindspel begon, beleefden wij het scheuringsdrama. De smalle kerkeraad brak het kerkverband – diakenen mochten zich alleen conformeren – maar in verband met oorlogsellende moesten de meesten zich schuil houden. Gelukkig kon ouderling Westerhuis na enige dagen enkele diakenen rondom zich verzamelen en kon zelfs op zondag de dienst gewoon plaats hebben. Ouderling Westerhuis gedenkt hen die ons toen zo hebben geholpen en herinnert zich de bewuste keuze der gemeente, die trouw bleef. Hoe blijmoedig heeft men de moeilijkheden gedragen, en met een dankbaar hart zien wij op naar de steen die spreekt van Jezus de Gekruisigde. Die belijdenis wijst naar boven. Het is de kern van het evangelie, glans van eeuwigheidslicht in een duistere wereld.”
En verder…
We berichtten al eerder hoe het met de Midlumerlaankerk afliep. In 2021 werd de kerk buiten gebruik gesteld vanwege de teruglopende ledentallen van de Protestantse Gemeente te Harlingen.
Op 7 maart 2021 werd de laatste dienst gehouden en over de Midlumerlaankerk werd bovendien een mooi gedenkboek gepubliceerd. Zodat ook voor de toekomst de herinnering aan de levende gemeente in de Harlinger Midlumerlaan bewaard blijft!
De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Harlingen.
Bronnen onder meer:
Archief Particuliere Synode van de Gereformeerde Kerken in Friesland (Noord). Tresoar, Leeuwarden.
T.W. Dekker en C. Nielsen, Kastelen, Kerken en Kloosters. Kerkgeschiedenis van Harlingen en Midlum. Harlingen, 1984
Gemeenten en predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992
C. Glashouwer en B. Nijendijk (samenstellers), Plakboek vol herinneringen in en om de Gereformeerde Kerk van Harlingen. 1951-2020. Harlingen, 2021
Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.
‘De Heraut voor de Gereformeerde Kerken in Nederland’. Amsterdam, jrg. 1887
G.H. van Kasteel, Voor vijf-en-twintig jaren. Bladzijden uit de geschiedenis der Doleantie in Friesland. Sneek, g.j.
G.J. Kok, ‘Om te blijven wat wij waren’. Leven en werk van ds. J.W. Draijer (1851-1894). Groningen, 1994
J. Ridderbos, Bouwen of Breken? Een woord tot de leden van de Geref. Kerk van Harlingen. Kampen, 1944
H. Veldman, De Vrijmaking van 1944. Hoe de start in Den Haag doorwerkte in Noord-Nederland. Zuidhorn/Grijpskerk, 2019
J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Friesland, deel III, De classes Sexbierum (Franeker), Sneek en Tjalleberd (Heerenveen) van de Afgescheiden Kerken. Groningen, 1983
© 2021. GereformeerdeKerken.info