Een eigen kerk (1883).
( < Naar deel 1 ) – Behalve de pastorie besloot de kerkenraad – vol van ijver voor de verkregen zelfstandigheid – nu ook een eigen kerk te bouwen. Deze kwam aan het Noorderpad.
Maar de kerkenraad pakte ook de normale ambtelijke werkzaamheden op. Omdat kerkenraadslid Hero Vijn hoofdpijn had begon de eerste kerkenraadsvergadering zonder psalmgezang, en bij hem aan huis. Meteen al in het begin moest de kerkenraad enkele gemeenteleden tot de orde roepen: een broeder had te diep in het glaasje gekeken en had op de varkensmarkt in Medemblik deelgenomen aan een vechtpartij; hij kwam onder de eerste trap van censuur. En een jong meisje, dat graag belijdenis wilde doen, werd de toegang vooralsnog geweigerd, omdat ‘ze had deelgenomen aan wereldse feesten’. Ze beloofde het nooit weer te doen, maar… de eerstvolgende zondag stond ze al weer op de schaats!
Ondertussen had de kerkenraad het beroepingswerk ter hand genomen. Dat viel niet mee! Maar liefst acht beroepen eindigden in een ‘bedankje’, maar gelukkig schreef ds. F.M. ten Hoor (1855-1934) uit Genderen dat hij het beroep aannam.
Ds. F.M. ten Hoor (van 1884 tot 1888).
Ds. Ten Hoor deed op 11 mei 1884 intrede. De eerste eigen dominee van de nu volledig onafhankelijke Christelijke Gereformeerde Gemeente te Opperdoes! De predikant hield van muziek en zang en het was daarom niet verbazingwekkend dat hij een zangvereniging oprichtte, evenals trouwens een Jongelingsvereniging, die aanvankelijk ‘De ware Verlichting’, maar korte tijd later ‘Hebt de Waarheid en den Vrede lief’ heette.
Zijn liefde voor muziek en zang vormde ongetwijfeld ook de aanleiding tot zijn opmerkingen over de kwaliteit van het orgelspel. Hij vond de ‘twee zeer jeugdige knaapjes’, die als orgeltrappers zorgden voor toevoer van wind in het orgel, eigenlijk niet voor hun taak berekend. Hij wilde liever een ouder iemand de tredbalken van de blaasbalg laten trappen. Gerrit Klopper werd benoemd om zich aldus in het zweet te werken (want het was zwaar werk) en als organisten werden Dirk Visser en Cees Vijn aangesteld. Maar orgeltrapper Klopper vond dat hij voor dat zware werk wel een beloning verdiende. In principe had de kerkenraad daartegen geen ernstige bezwaren, maar men wilde eerst dat hij het trappen regelmatiger deed, omdat het orgelspel vaak golfbewegingen vertoonde. Als hij daarvoor zou zorgen, kreeg hij zijn zin, maar anders zou hij worden ontslagen. Het ging kennelijk goed, want hij kreeg korte tijd later fl. 5 salaris per jaar.
De zangvereniging bewees goede diensten bij het evangelisatiewerk. In 1887 begon de kerk van Opperdoes met dit werk, dat werd uitgevoerd in Berkhout, Schellinkhout, Schermer en De Langereis. De zangvereniging ondersteunde de straatprediking met het zingen van evangelisatieliederen en psalmen.
Op 9 april 1888 nam ds. Ten Hoor afscheid van Opperdoes en vertrok hij naar de kerk van Franeker. In 1896 emigreerde hij trouwens naar Amerika, waar hij predikant werd bij de Christian Reformed Church in America. Daar speelde hij een vooraanstaande rol.
Ds. F. Moet (van 1888 tot 1897).
De kerkenraad ging dus op zoek naar een opvolger, die men vond in de persoon van ds. F. Moet (1846-1911) uit het Groningse Siddeburen. De predikant stond ruim tien jaar in Opperdoes. “Ds. Moet was een man die wist wat hij wilde, aangenaam in den omgang met menschen, meelevend en meevoelend met degenen, die in droeve omstandigheden verkeerden; een man met groote gaven voor het herderlijke werk, die in zijn bloeitijd door menige kerk begeerd werd; een man die, waar het de zaak des Heeren betrof, het hoogst ernstig opnam. Zijn prediking wat met macht en liet niet na indruk te maken op zijn hoorders. Hij was een man van groote menschenkennis en rijke levenservaring”.
De Gereformeerde Kerk te Opperdoes (1892).
In de tijd dat ds. Moet in Opperdoes stond ontstonden op tal van plaatsen in het hele land Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende), veroorzaakt door de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk, die we de Doleantie zijn gaan noemen. Al betrekkelijk snel ontstonden contacten tussen de synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en die van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, om te spreken over eenwording. Uiteindelijk kwam die eenheid tot stand op 17 juni 1892 tijdens een gezamenlijke synode in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk. Afgesproken werd dat de nieuwe kerknaam ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ zou zijn. Ook de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Opperdoes sloot zich daarbij aan en heette sindsdien dus De Gereformeerde Kerk te Opperdoes.
Ds. Moet nam op 6 juni 1897 afscheid van Opperdoes, omdat hij het beroep van de kerk van Heerde had aangenomen.
Ds. R.J. Aalberts (van 1898 tot 1904).
Op 25 september 1898 deed kandidaat R.J. Aalberts (1872-1950) intrede in Opperdoes. Het jaartraktement van ds. Aalberts was vastgesteld op fl. 900 met vrijdom van belasting, ‘uitgezonderd vermogensbelasting’.
“Zijn preken werden ‘op een enigszins deftige wijze’ uitgesproken. Een zijner collega’s schreef over hem: In zijn gemeente stond hij bekend als een sympathiek iemand. Zo leerden we hem allen ook kennen op onze classicale vergaderingen, waar wij af en toe genoten van zijn dichterlijke aanleg. We hebben het meegemaakt, dat hij het verslag van zijn visitatiebezoeken in ‘gebonden stijl’ ten beste gaf”.
Een ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente’ in Opperdoes (1902).
De Doleantie was in de jaren ’80 dan wel aan Opperdoes voorbijgegaan, maar niet iedereen was tevreden toen in 1892 de ‘Vereniging’ van de kerken uit Afscheiding en Doleantie plaatsvond. Sommigen vonden dat de plaatselijke gemeenten niet geraadpleegd waren over de op handen zijnde fusie; anderen meenden dat door samengaan met de Dolerenden de Theologische School te Kampen zou worden opgeslokt door de Dolerende Vrije Universiteit in Amsterdam, die in 1880 opgericht was door dr. A. Kuyper (1837-1920) en W. Hovy (1840-1915); weer anderen waren verontwaardigd omdat in de naam van de verenigde kerken (De Gereformeerde Kerken in Nederland) de naam van Christus verdwenen was. En ook bestonden tussen beide kerken verschillen van inzicht over bepaalde zaken aangaande de leer, zoals bijvoorbeeld de visie op doop en Verbond
Daarom had een tweetal predikanten (ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) uit Zetten en ds. J. Wisse Czn. (1843-1921) uit Den Haag) in 1892 op de christelijke gereformeerde synode mede namens anderen een bezwaarschrift ingediend tegen de ineensmelting van beide kerkgenootschappen, met het verzoek dat proces meteen te stoppen. De officiële vaststelling van de ‘Vereniging’ van de Kerken uit Afscheiding en Doleantie ging op 17 juni 1892 in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk echter gewoon door, waardoor De Gereformeerde Kerken in Nederland ontstonden. Daarbij sloot ook de kerkenraad van Opperdoes zich aan.
Tegenstanders van het samengaan van beide kerkgenootschappen onttrokken zich toen aan de Gereformeerde Kerken ‘om te blijven wat wij waren, namelijk Christelijk Gereformeerd’. Ze gingen dus als ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk verder. Dit alles maakte ds. Aalberts als jong predikant mee; ook in Opperdoes verlieten namelijk ‘velen’ de plaatselijke Gereformeerde Kerk en voegden zich bij de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente, die hier op 7 december 1902 geïnstitueerd werd. De Gereformeerde Kerk te Opperdoes telde toen nog ongeveer 220 leden.
Deze kerkscheuring zal ongetwijfeld voor ds. Aalberts een grote teleurstelling zijn geweest. In 1904 kreeg hij een beroep van de kerk van Wolvega, dat hij aannam. Op 29 mei dat jaar nam hij afscheid van Opperdoes.
Ds. J.H. Beumée (1905 tot 1907).
Op 9 juli 1905 deed kandidaat J.H. Beumée (1880-1935) intrede in Opperdoes. Over hem werd geschreven: “Degelijk van karakter, prettig in den omgang, was zin voor humor aan hem niet vreemd, die echter altijd weer gedragen werd door diepen ernst. Nooit drong hij zich naar voren, zoodat op de classisvergaderingen zijn stem niet veel werd gehoord. Met te meer trouw heeft hij zich gegeven aan de ambtelijke werkzaamheden in het midden der gemeente. Zijn preken waren goed verzorgd en gaven blijk van ernstige studie”. De predikant diende de kerk van Opperdoes overigens slechts ruim twee jaar. Omdat hij het beroep naar de kerk van Ureterp had aangenomen, nam hij op 20 oktober 1907 afscheid van Opperdoes.
Ds. K. Oussoren (van 1909 tot 1913).
De uit Baarland afkomstige ds. K. Oussoren (1868-1942) nam het op hem uitgebrachte beroep naar Opperdoes aan en deed daar – op een jaartraktement van fl. 1.000 – op 5 september 1909 intrede. De predikant stond hier ongeveer vier jaar. In die tijd nam hij het initiatief tot de oprichting van de christelijke school, die op 2 mei 1910 geopend werd. In 1913 kreeg hij een beroep van de kerk in het Drentse Borger, zodat hij op 20 april van dat jaar afscheid nam van Opperdoes.
Vacant (1913 tot 1916).
Kort na het vertrek van ds. Oussoren besloot de kerkenraad in september het kerkgebouw een stevige opknapbeurt te geven. De klus werd voor fl. 1.242 geklaard door aannemer C. Wijdenes. Bijzonder was de plaatsing van glas-in-loodramen in de voorgevel van de kerk, terwijl daar ook een gedenksteen werd aangebracht met de tekst: ‘Onze hulpe is in den Naam des Heeren’. Ook werd met goedkeuring van de manslidmaten een nieuw orgel aangeschaft, omdat men niet tevreden was met het toenmalige instrument. Dat orgel bleek namelijk niet draagkrachtig genoeg. Het kon gelukkig worden ingeruild, waarvoor fl. 1.300 ontvangen werd. In 1915 werd het nieuwe orgel uitgebreid met drie registers.
Ds. A.M. van den Berg (van 1916 tot 1921).
Het beroepingswerk werd ondertussen ook ter hand genomen, maar het duurde ruim drie jaar voordat een nieuwe predikant gevonden was. Het was ds. A.M. van den Berg (1877-1963) uit Landsmeer. Hij deed op 16 juli 1916 intrede. Zijn jaartraktement bedroeg fl. 1.300, dat gedurende de ‘Grote Oorlog’ (1914-1918) opliep tot fl. 2.500. Overigens bleek al snel dat de pastorie voor zijn gezin te klein was. Daarom besloot de kerkenraad de predikantswoning te vergroten door er een verdieping bovenop te bouwen.
Er werd nog een andere belangrijke beslissing genomen: in 1920 besloot de kerkenraad om het verhuren van zitplaatsen in de kerk af te schaffen en een systeem van vaste vrijwillige bijdragen in te voeren. Het verhuren van zitplaatsen was jaren lang de gewoonte geweest, want het kerkegeld moest immers ergens vandaan komen. Alle plaatsen waren in het vervolg vrij, behalve de achterste banken: daar mochten geen doopleden (lees: jeugdigen) gaan zitten, in verband met de rust tijdens de dienst.
Ds. Van den Berg had intussen een beroep ontvangen van de kerk van Nieuwerkerk aan den IJssel. Hij nam dat aan en nam op 10 december 1921 afscheid.
Ds. W. Seinen (van 1924 tot 1929).
Toen kandidaat W. Seinen (1894-1964) op 9 november 1924 intrede deed, bleek al snel dat hij ‘op de preekstoel in zijn element was. Hij had een stem die met haar vibratie alle gemoedstoestanden kon weergeven. Al in zijn eerste gemeente Opperdoes had het hem zo grote bekendheid gegeven, dat velen, zelfs vanuit het hele land, hem kwamen horen.
Tijdens zijn ambtsperiode in Opperdoes veranderden verscheidene zaken: allereerst besloot men nog één keer per kerkenraadsvergadering een psalm te zingen. Het was altijd gewoonte geweest er twee te zingen, aan het begin en aan het eind, en vaak werden daartoe psalm 25 vers 2 en psalm 119 vers 3 gekozen. Maar nadat de predikant in 1929 op 27 januari afscheid nam wegens vertrek naar de kerk van IJmuiden, werd het zingen tijdens de kerkenraadsvergaderingen geheel afgeschaft. Na de zomer van 1982 werd de traditie echter weer in ere hersteld: één lied aan het eind van de kerkenraadsvergadering.
In september 1925 werd besloten de kerk in een fris verfje te zetten en het interieur aan te passen. De kerkdiensten werden toen in de christelijke school gehouden. Ook werd de preekstoel weggedaan en veranderd in een platform met meer bewegingsruimte voor gesticulerende predikanten. In 1927 werd het door een bazaar, georganiseerd door de vrouwenvereniging en de ‘jongedochtersvereeniging’, mogelijk gemaakt de oude stoelen (met biesmat zittingen) voorin de kerk te vervangen door nieuwe klapstoelen. Door de grote opbrengst konden ook stoelen voor de consistorie worden aangeschaft.
Ds. J. Vrolijk (van 1931 tot 1936).
Na een vacante periode van ruim, twee jaar nam kandidaat J. Vrolijk (1905-1995) het op hem uitgebrachte beroep aan en deed op 5 juli 1931 intrede met een preek over Matth. 16 vers 15 tot 17: ‘Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?’
Bijna vijf jaar lang was hij aan de kerk van Opperdoes verbonden. “Uit de verhalen die we over hem hoorden komt het beeld op van een predikant die een grote populariteit genoot. Hij was iemand die gemakkelijk, en op een prettige manier, met mensen omging. Zijn preken waren fris en hij had veel gevoel voor humor en een zekere affiniteit tot het cabareteske (hij was een fan van Wim Kan!)”.
“Jan was bepaald geen scherpslijper of ‘Prinzipienreiter’, en dat mag zeker in het kerkelijk milieu van zijn tijd, wel als een grote deugd worden beschouwd”.
De crisisjaren.
De jaren ’30 werden gekenmerkt als de crisisjaren, nadat in oktober 1929 de Beurskrach op Wall Street in New York plaatsvond en de wereld werd ondergedompeld in een grote economische crisis. Er kwamen werkloosheid en armoede, en ook de kerkelijke financiën gaven geen florissant beeld te zien. Het werd zelfs nodig geacht een kerkenraadsdelegatie naar de predikant te sturen met het verzoek zijn traktement te mogen verlagen. De predikant toonde voor het (tactisch gebrachte) verzoek alle begrip en ging akkoord met een verlaging van fl. 200, zodat zijn traktement toen fl. 2.400 bedroeg.
Maar economische crisis of niet, als een van de vrouwelijke gemeenteleden meende op de dag des Heeren een plezierritje met de trein te kunnen maken, dan had ze het mis. Ook zij kreeg een delegatie van de kerkenraad op bezoek die haar vermanend toesprak. Ook gemeenteleden klaagden wel eens, bijvoorbeeld toen vier broeders eind januari 1936 ter kerkenraad verschenen met de klacht dat een classispredikant ‘Gezang 4’ had opgegeven in plaats van de ‘Lofzang van Simeon’. Maar wat was nu de klacht? Want ‘Gezang 4’ uit het flinterdunne bundeltje ‘Eenige Gezangen’ was toch echt ‘De Lofzang van Simeon’.
Wilden de broeders niet dat de predikant het te zingen lied aankondigde als zijnde een gezang? Had hij gewoon alleen de titel van het lied moeten opgeven? Het zingen van gezangen was in de Gereformeerde Kerken immers lange tijd not done geweest.
Het antwoord van de kerkenraad bevredigde de broeders niet. De kerkenraad had vermoedelijk gewoon gezegd hoe het zat: Het bundeltje ‘Eenige Gezangen’ was door de synode goedgekeurd, en dus ook Gezang 4. En als de klagende broeders het daarmee niet eens waren, moesten ze zich maar bij de classis melden. Dat zullen ze wel niet gedaan hebben, want hun klacht maakte geen enkele kans…
Ds. Vrolijk nam op 24 mei 1936 afscheid van Opperdoes en vertrok naar de kerk naar Epe.
© 2021. GereformeerdeKerken.info