De Gereformeerde Kerk in het Noord-Hollandse Nieuwendam heeft een lange voorgeschiedenis.
Het begin lag in Landsmeer.
De oorsprong van De Gereformeerde Kerk te Nieuwendam vinden we in de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Landsmeer, die op 20 augustus 1860 geïnstitueerd werd door ds. A.S. Entingh (1820-1898) van Amsterdam. De kerk had een groot gebied te bewerken: niet minder dan dertien dorpen behoorden tot haar ressort, dat zich noordwaarts uitstrekte tot Edam, oostwaarts tot de Zuiderzee, zuidwaarts tot het IJ en westwaarts tot Zaandam. Niet minder dan dertien dorpen behoorden tot haar ressort, onder meer Purmerend, Oostzaan, Nieuwendam, Buiksloot, enz.
Op 3 maart 1861 werd in Landsmeer de eerste Afgescheiden kerk gebouwd. Inmiddels was ds. Entingh consulent van de jonge gemeente geworden, en hij was het dan ook die het nieuwe bedehuis in gebruik nam. Drie maanden later kwam de eerste predikant in de persoon van ds. F.M. Penning (1818-1869). Op 2 juni 1861 deed hij intrede, maar hij bleef slechts tot april 1862.
Ds. J. Westerhuis van 1874 tot 1881 predikant te Landsmeer.
We hebben de voortgang van de kerk te Landsmeer elders op deze website uitvoerig beschreven. Daarom maken we nu een grote sprong naar de tijd dat ds. J. Westerhuis (1851-1910) predikant in Landsmeer was. In die periode werd Nieuwendam namelijk een zendingsstation van Landsmeer. Eén stapje op weg naar zelfstandigheid.
In 1873 was Jacob Jong – oorspronkelijk afkomstig uit Oostzaan – in de directe omgeving van Nieuwendam komen wonen, zélf dus behorende tot de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Landsmeer. Jong begon in Nieuwendam met evangelisatiewerk aan huis, in de vorm van huiskamerbijeenkomsten, Bijbelstudie en een zondagsschool. Hij en anderen kerkten gewoon in Landsmeer, ook al was dat een lange en vaak modderige tocht, waarvoor men bij winterdag of slecht weer soms twee uur onderweg was.
Nieuwendam Zendingsstation van Landsmeer (1876).
Het aantal gereformeerden in Nieuwendam groeide rond 1874 en 1875 enigszins. De kerkgang van Jong naar Landsmeer trok de aandacht van dorpsgenoten en zo nu en dan gingen op zijn uitnodiging anderen met hem mee naar de kerk in Landsmeer, waar ds. Westerhuis preekte. Door de groei van het groepje gereformeerden kwam men in 1876 op het idee een evangelisatielokaal in het dorp te stichten. De kerkenraad van Landsmeer stemde er mee in en men ging aan het werk. Op 6 april kon de koopakte getekend worden van de aankoop van een ‘huis met erf’, dat voor fl. 2.000 gekocht werd.
Op 8 juni 1876 werd het evangelisatiegebouw in gebruik genomen door niemand minder dan prof. Helenius de Cock (1824-1894), zoon van de eerste Afgescheiden predikant in ons land, ds. H. de Cock (1801-1842). Prof. de Cock “had welwillend het aan hem gedaan verzoek, om in dat aan het modernisme overgegeven dorp het Evangelie te verkondigen, ingewilligd, en sprak des morgens overeenkomstig het feest van den dag over Handelingen 2 vers 16”, luidende: ‘Maar dit is het, wat gesproken is door den profeet Joël’, en waar het verder handelt over de ‘uitstorting van de Heilige Geest in het laatste der dagen’.
Ds. B.B. van den Hoorn (van 1877 tot 1881).
Er moest ook een predikant komen in het omvangrijke evangelisatiegebied van Oostzaan en Nieuwendam. Vandaar dat Oostzaan en Nieuwendam gingen samenwerken bij het beroepen van een predikant. De (Amsterdamse) Classicale Commissie voor Evangelisatie te Oostzaan besloot dan ook op 3 september 1877 in samenwerking met de (Landsmeerse) Commissie voor Evangelisatie te Nieuwendam een predikant te beroepen.
De keus viel op kandidaat B.B. van den Hoorn (1853-1942). De kerkenraad van Landsmeer deelde echter mee dat zij niet betrokken kon en wilde worden in de financiële gevolgen van het beroep. De kosten werden echter betaald door de beide samenwerkende commissies, dus haar hoefde de kerkenraad zich niet druk over te maken. Hoe dan ook, ds. Van den Hoorn werd op 31 oktober 1877 in het ambt bevestigd.
De predikant bediende op 18 november 1877 voor het eerst de doop aan twee kinderen (in aanwezigheid van ouderling T. Zijp uit Landsmeer), terwijl in december dat jaar voor het eerst het avondmaal onder zijn leiding gevierd werd. Intussen was Jacob Jong in 1876 al tot diaken in de kerkenraad van Landsmeer gekozen en bevestigd. De belangen van Nieuwendam waren bij hem in goede handen. De predikant woonde in Buiksloot, zodat hij keurig tussen Oostzaan en Nieuwendam in woonde. Op zondag preekte hij ’s morgens en ’s avonds beurtelings in een van beide plaatsen. Ook werden – zoals in die tijd gewoonte was – door de week diensten gehouden (‘weekdiensten’). Natuurlijk gaf hij ook catechisaties in beide dorpen. Zijn benenwagen had het dus zwaar te verduren!
Een nieuwe houten kerk (1879).
De groep gereformeerden in Nieuwendam groeide! De kerkenraad van Landsmeer besloot toen de classis te vragen voor een collecte ten behoeve van de kerkbouw in Nieuwendam. Ook werden renteloze aandelen verspreid. Gemeentelid Grüne kwam in februari 1878 met een ontwerptekening op de kerkenraad; zijn plan zou voor fl. 5.200 verwezenlijkt kunnen worden, meende hij. Dat achtte de kerkenraad echter te duur. De aandelenactie verliep namelijk minder goed dan verwacht. Vermoedelijk opnieuw Grüne kwam vervolgens met een ontwerptekening voor de bouw van een houten kerk, die voor fl. 2.700 gerealiseerd zou kunnen worden. Daarmee was de kerkenraad van Landsmeer het van harte eens.
In september bleek tijdens de kerkenraad dat men haast wilde maken om nog voor Kerst 1878 met de diensten te kunnen beginnen. Het geld zou er wel komen: intussen was al fl. 1.000 aan renteloze aandelen en giften binnengekomen en bovendien zouden de classiskerken nog collecteren. Bovendien waren er zes kerkenraadsleden (ds. Westerhuis, T. Zijp, W. Jong, J. Jong, J. Koel en S.D. Goede) en twee Nieuwendamse leden van de evangelisatiecommissie (ds. Van den Hoorn en gemeentelid Grüne) bereid samen fl. 1.500 te geven. Dat wilde de kerkenraad in Landsmeer eerst wel even zwart op wit hebben, maar toen was het ook gauw besloten: Grüne zou het kerkje bouwen. Deze zou het ‘als een zaak des Heeren te beschouwen’ om voor zo weinig mogelijk geld zo goed mogelijk te bouwen.
Op 11 oktober 1878 vond de eerstesteenlegging plaats door commissielid C. Goede uit Landsmeer. Helaas waren door het slechte weer slechts weinig mensen aanwezig; ook ds. Van den Hoorn was op reis, zodat ds. Westerhuis de toespraak hield.
De locatie van de kerk was de plaats waar het evangelisatielokaal had gestaan. Dat was vermoedelijk intussen afgebroken; de evangelisatiesamenkomsten werden tot het gereedkomen van de kerk vermoedelijk gehouden zijn in de woning van de familie Proper op de Nieuwendammerdijk 465. De wens dat de kerk voor Kerstmis 1878 gereed zou zijn werd niet vervuld. In 1879 – wanneer weten we niet precies – kon de kerk in gebruik genomen worden. In september 1879 moest de kerk opnieuw geschilderd worden, dus vermoedelijk zal het bedehuis begin dat jaar gereed gekomen zijn.
Ds. Van den Hoorn nam op 16 oktober 1881 afscheid van zijn werkterrein in Noord-Holland en vertrok naar de kerk van Domburg.
Ds. M. van der Mast (van 1883 tot 1888).
Op 1 juli 1883 werd in Oostzaan een zelfstandige Gereformeerde Kerk geïnstitueerd; Nieuwendam bleef vooralsnog zendingsstation van de kerk van Landsmeer, zodat de opvolger van ds. Van den Hoorn op 24 oktober 1883 intrede deed in de kerk van Nieuwendam. Het was ds. M. van der Mast (1843-1932) van Zutphen. De predikant was “zachtmoedig en bescheiden en achtte de ander uitnemender dan zichzelf. Het ging hem in al zijn doen en laten om het welzijn van zijn schapen”.
Ds. Van der Mast zal ongetwijfeld last gehad hebben van het feit dat gedurende enige tijd ds. C. Leffef in de plaatselijke hervormde gemeente te Nieuwendam stond. Deze trok namelijk veel toehoorders, waardoor de kerkgang bij ds. Van der Mast van honderd naar veertig daalde. Na het vertrek van ds. Leffef (hij stond nog geen jaar in Nieuwendam, van december 1885 tot oktober 1886) steeg het aantal kerkgangers bij ds. Van der Mast weer. Aan de andere kant had de hervormde predikant van Ransdorp – waar ds. Van der Mast catechisaties gaf en maar liefst veertien (ook hervormde) catechisanten rond zich verzamelde – last van de zgn. ‘schapendief’ uit Nieuwendam.
De christelijke school (1887).
Tijdens de ambtsperiode van ds. Van der Mast kwam het tot de oprichting van een christelijke school in Nieuwendam. De plannen daartoe waren al in 1882 ontstaan, in de vacaturetijd na het vertrek van ds. Van den Hoorn. Het idee kwam van de Mannenvereniging van de kerk. Bij de oprichting van de Schoolvereniging werd eensgezind samengewerkt tussen de christelijke gereformeerde broeders van Nieuwendam en de hervormde broeders van Buiksloot. Door de Doleantie, de tweede orthodoxe uittocht uit de Hervormde Kerk onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920) te Amsterdam, ontstond echter verwijdering tussen hervormden en christelijke gereformeerden, wat ook nadelig was voor de christelijke school.
Een zelfstandige kerk in Nieuwendam?
Door het werk van ds. Van der Mast werd in 1887 opnieuw gesproken over de vraag of in Nieuwendam zo langzamerhand niet een zelfstandige gemeente geïnstitueerd kon worden in plaats van het zendingsstation dat Nieuwendam nog steeds was. De kerkenraad van Landsmeer zag er wel wat in dat Nieuwendam op termijn een zelfstandige kerk moest worden, maar vooralsnog achtte de kerkenraad de gang naar de classis om toestemming te vragen, prematuur.
Ds. Van der Mast nam op 9 september 1888 afscheid van Nieuwendam en vertrok naar de kerk van Edam, ‘vanwaar hij nog enige tijd een wakend oog hield op de kleine kudde in Nieuwendam. Algemeen werd zijn vertrek betreurd’.
Ds. F. Zantinge (van 1889 tot 1893).
De opvolger van ds. Van der Mast was ds. F. Zantinge (1861-1955) van Makkum, die op 6 januari 1889 intrede deed in Nieuwendam, uiteraard benoemd door de kerkenraad van Landsmeer, na toestemming van de classis. Nog geen maand na zijn intrede deelde ds. Zantinge op de Landsmeerse kerkenraad mee dat hij het wilde hebben over de kerkinstituering in Nieuwendam. De kerkenraad ging akkoord en beloofde Nieuwendam bij het oprichten van een zelfstandige gemeente – ‘zoolang zij dit nodig zal hebben’ – fl. 100 per jaar te geven; bovendien zouden de Nieuwendamse schulden voor rekening van Landsmeer blijven, tot Nieuwendam deze zou kunnen overnemen.
De Christelijke Gereformeerde Gemeente te Nieuwendam (1890).
In Nieuwendam werd de kerkinstituering natuurlijk ook met de leden besproken, van wie niemand zich tegen verklaarde. De classis lag echter nog dwars, want men wilde afwachten hoe het in de toekomst in Nieuwendam zou gaan. De voorzichtigheid was wel te begrijpen, want als de kerk van Nieuwendam financiële steun van de classis bleek nodig te hebben, zouden de overige kleine classiskerken daarvoor opdraaien. Een paar maanden later was de opinie van de classis nog niet veranderd, maar toen in februari 1890 een derde poging werd gewaagd, stemden de broeders er mee in. De Landsmeerse kerkenraad benoemde een commissie die de zaken moest regelen, waarin natuurlijk ook ds. Van der Mast zitting had.
Op 20 maart 1890 was het zover. Ds. Van der Mast van Edam en ds. A. Dekkers (1855-1943) van Landsmeer, alsmede ouderling W. Jong van Oostzaan waren in de gemeentevergadering aanwezig. Allereerst werden – na Bijbellezing, psalmgezang en gebed – kerkenraadsleden gekozen. R. de Waart werd aangewezen als ouderling (andere verkozenen bedankten telkens, zodat het voorlopig hierbij bleef) en als diakenen werden J. Kok en D. Vermeulen verkozen. Ds. Zantinge – die al ruim een jaar als predikant in Nieuwendam werkzaam was – nam het intussen op hem uitgebrachte beroep van Nieuwendam aan.
De bevestiging vond plaats op dezelfde dag in een na de gemeentevergadering gehouden kerkdienst. Ds. Van der Mast van Edam hield een preek over Handelingen 16 vers 5 (“De gemeenten dan werden bevestigd in het geloof, en werden dagelijks overvloediger in getal“), waarna ds. Dekkers de kerkenraad en de predikant in hun ambt bevestigde. Ds. Zantinge besloot de bijeenkomst met een ‘kernachtig en schoon slotwoord’ naar aanleiding van 1 Timotheüs 6 vers 20: “(…) Bewaar het pand u toebetrouwd (…)“.
In kerkenraad en gemeente ontstond trouwens al gauw verdeeldheid over de verkiezing van ambtsdragers. Twee meningen stonden tegenover elkaar: de ene groep was voorstander van het door de kerkenraad nomineren van een aantal personen, waaruit de gemeenteleden vervolgens konden kiezen; de manier die door de Dordtse Kerkorde was voorgeschreven. Maar anderen meenden dat de gemeenteleden het recht hadden zélf – zonder voordracht door de kerkenraad – te kiezen wie men voor het ambt geschikt achtte. Dat leverde een aantal stevige botsingen op. Het gevolg was ook dat de gemeentevergadering waar ambtsdragers gekozen zouden worden enige tijd door weinig gemeenteleden bezocht werd.
De Doleantie (1886).
In de hervormde kerk was al jaren lang onrust over de – kort gezegd – toenemende vrijzinnigheid in de kerk en de macht van de algemene synode, door velen ‘synodale hiërarchie’ genoemd. Die strijd werd in ons land en ook in Amsterdam vooral geleid door dr. A. Kuyper, die voorstander van de Dordtse Kerkorde was, in plaats van het in de Hervormde Kerk geldende Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk (in 1816 door de overheid aan de hervormde kerk opgelegd). De Dordtse Kerkorde gaf de plaatselijke gemeenten veel meer zelfstandigheid dan onder het Algemeen Reglement het geval was.
Op 16 december 1886 leidde dat in Amsterdam tot de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk, die overigens al in februari in Kootwijk begonnen was en zich de maanden daarna ook naar talloze andere plaatsen in ons land uitbreidde. Maar de gebeurtenissen in Amsterdam overschaduwden die in de rest van het land. Hoe dan ook, op vele plaatsen vormden zich Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende), die samen een kerkverband vormden. Ook in Waterland waren enkele Dolerende kerken geïnstitueerd, namelijk in 1887 in Holysloot, in 1888 in Buiksloot, Purmerend en op Marken, en in 1889 in Monnickendam. In 1893 volgde Zunderdorp nog.
De Gereformeerde Kerk te Nieuwendam (1892).
Al snel namen de generale synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken contact met elkaar op om te spreken over eenwording. Weliswaar verliepen die onderhandelingen niet erg soepel, maar uiteindelijk werd op 16 juni 1892 tijdens een synodevergadering in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk het samengaan van beide kerkgenootschappen geproclameerd. De naam van de verenigde kerken zou in het vervolg zijn: De Gereformeerde Kerken in Nederland.
Die kerkenfusie maakte het nodig dat de kerkelijke ressorten van de kerken en de classes opnieuw moest worden ingedeeld. Vooral Buiksloot, Nieuwendam en Zunderdorp hadden problemen met de herindeling, ‘die tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw voortduurden’. We gaan op die ingewikkelde geschiedenis hier verder niet in. Hoe dan ook, de naam van de christelijke gereformeerde gemeente van Nieuwendam veranderde in De Gereformeerde Kerk te Nieuwendam.
Een ander gevolg van de vereniging van 1982 was dat ouderling R. de Waart en diaken J. Jong hun ambt neerlegden. Ze hadden bezwaren tegen de vereniging met de Nederduitsche Gereformeerde Kerken. Ze waren overigens de eersten en de enigen niet, want in 1892 hadden de predikanten ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) van Zetten en ds. J. Wisse Czn. (1843-1921) van Den Haag een bezwaarschrift bij de synode ingediend, waarin ze opriepen de vereniging met de Dolerenden af te blazen. Ze wilden “blijven wat we waren, namelijk Christelijk Gereformeerd“. Dat zeiden ook Jong en De Waart.
Een scheuring…
De bezwaarden waren het onder meer oneens met de visie van de Dolerenden op de doop en het Verbond; ze vroegen bovendien zich af waarom de naam van Christus uit de nieuwe kerknaam verwijderd was; ze klaagden dat de plaatselijke gemeenten niet zouden zijn gehoord over de vereniging met de Dolerenden; en ze waren bang dat de (Dolerende, door onder meer dr. Kuyper opgerichte) Vrije Universiteit de Theologische School te Kampen – ‘Het werk Gods’ – zou overvleugelen. Hoe dan ook, sommige gemeenteleden volgden De Waart en Jong; en om een lang verhaal kort te maken, op 23 mei 1904 ontstond in Nieuwendam dan ook een (voortgezette) Christelijke Gereformeerde Gemeente.
Ds. Zantinge vertrekt (1893).
Ds. Zantinge ontving in die tijd verscheidene beroepen. Dat van Hoorn werd door hem aangenomen en zo nam hij op 9 april 1893 afscheid van de kerk van Nieuwendam.
© 2021. GereformeerdeKerken.info