De Gereformeerde Kerk te Geesteren-Gelselaar-Borculo (1)

De Gereformeerde kerk te Geesteren-Gelselaar-Borculo werd op 27 juni 1839 in combinatie met Lochem geïnstitueerd als Christelijke Afgescheidene Gemeente te Geesteren-Gelselaar. In 1869 heette ze als gevolg van een landelijke kerkenfusie Christelijke Gereformeerde Gemeente (Lochem was toen al een zelfstandige gemeente) en in 1892 voegde ze zich bij De Gereformeerde Kerken in Nederland.

Kaart: Google.

Vanaf 1 juli 1982 voegde zich De Gereformeerde Kerk te Borculo bij de kerk, zodat de naam wijzigde in Gereformeerde Kerk te Geesteren-Gelselaar en Borculo.

De Afscheiding.

Geesteren en Gelselaar waren en bleven kleine dorpen, in de Afscheidingstijd respectievelijk door 430 en 610 mensen bewoond, de buurtschappen in de omgeving niet meegerekend. In Geesteren waren anderhalf jaar voordat in 1834 de Afscheiding onder leiding van ds. H. de Cock (1801-1842) te Ulrum begon, al drie gezinnen die niet meer naar de hervormde kerk gingen, maar besloten hadden onderling samen te komen in een van hun particuliere woningen. In Geesteren kwamen hoofdonderwijzer Philippus Zalsman en zijn vrouw, Derk Meengs en zijn echtgenote met hun zoon Jan, en Jan Lenssink en zijn vrouw meestal bijeen in de woning van de familie Meengs.

Ph. Zalsman (1800-1875), schoolmeester van Geesteren en een van de eerste Afgescheidenen in het dorp (foto: ‘Van Strijd en Zegen’).

In Gelselaar waren het Egbert Kolkman, de familie Welmers met drie broers, en Reint Beuker, die het huis ‘Witman’ bewoonde aan De Brink. In die woning werden de huisgodsdienstoefeningen, gezelschappen c.q. de conventikels gehouden. En ook na de instituering van de gemeente was die woning lange tijd het centrale punt. In Lochem tenslotte waren het onder meer Gerrit Hietland en zijn zoon Jan, Jan Willem Veldmaat, Gerrit Jan Henselaar en Johan Gerard Hendrik Hoffman.

Een brief aan de hervormde kerkenraad (1839).

De hervormde kerk te Geesteren.

Op 1 januari 1839 schreven zeven hervormde gemeenteleden uit Geesteren een brief aan hun kerkenraad waarin ze meedeelden dat zij zich van de hervormde kerk hadden afgescheiden en dat zij zich wilden voegen bij “die gemeente. welke door leer en wandel de bewijzen geeft dat zij de van ouds in het land bestaan hebbende gereformeerde gemeente is”. De ondertekenaars waren Derk Meengs, Waander Kulsdom, Barend Karssenberg, Christina te Raa, Dina Scheperije, Reintje Soetenhorst en Gerritje van Waveren.

De gemeente geïnstitueerd (1839).

Intussen hadden de Afgescheidenen in de drie plaatsen elkaar leren kennen en zo werden begin 1839 D. Meengs (uit Geesteren), en J.G.H. Hboffman (uit Lochem) verkozen tot ouderlingen, en E. Kolkman uit Gelselaar als diaken. Op 3 juni 1839 reisden ze naar Arnhem om daar op de classis te vragen hen behulpzaam te zijn bij het stichten van de Christelijke Afgescheidene Gemeente. De classis ‘examineerde’ hen, dat wil zeggen onderzocht hen of ze geschikt waren om de Afgescheiden Gemeente te leiden, en vervolgens werd aan ds. A. Brummelkamp (1811-1888) opdracht gegeven hun de gevraagde hulp te verlenen.

Ds. A. Brummelkamp (1811-1888) uit Hattem had de leiding bij de instituering van de gemeente te Geesteren-Gelselaar.

Ds. Brummelkamp voldeed aan die opdracht door op donderdag 27 juni 1839 in de woning van Hoffman, Huize Java, de verkozen ambtsdragers in het ambt te bevestigen. Afgesproken werd dat vooralsnog op drie plaatsen kerkdiensten zouden worden gehouden: in Geesteren in de woning van Meengs, in Gelselaar bij Reint Beuker in huize ‘Witman’, en in Lochem bij Hoffman in Huize Java.

Vooral het huis ‘Witman”, dat op de Brink stond, was het centrum van hun bijeenkomsten en later ook vele jaren het middelpunt van de geïnstitueerde gemeente.

Huize ‘Java’te Lochem, waar de gemeente geinstitueerd werd (foto: Rijksdienst Cultureel Erfgoed).

De eerste paar jaar.

Op 4 oktober 1839 werd de eerste kerkenraadsvergadering gehouden, die in het notulenboek ‘kerkeraad met manslidmaten’ genoemd wordt. De manslidmaten waren altijd bij de kerkenraadsvergaderingen aanwezig. Daaruit sprak ontegenzeggelijk de invloed van ds. Brummelkamp, die vond dat de kerkregering in handen van de gemeenteleden diende te zijn. Meengs was preses en Hoffman scriba. Ook werd besloten dat in elk van de drie plaatsen een ouderling en een diaken zouden zijn. In Geesteren waren dat respectievelijk D. Meengs en diens zoon Jan Meengs; in Gelselaar R. Breuker en E. Kolkman en in Lochem J.G.H. Hoffman en Gerrit Jan Henselaar.

Vooral in de ruime woning van Hoffman werden kerkdiensten gehouden die nogal eens de door de overheid toegestane twintig toehoorders overschreden. Dat bleef bij de autoriteiten niet onopgemerkt en die maakten er dan ook graag werk van om Hoffman en de voorgangers te vervolgen. Toen oefenaar Klaas Wildeboer (1809-1842) op 17 mei 1840 voorging waren er in ieder geval ruimschoots meer dan de toegestane twintig aanwezigen. Er werd proces verbaal opgemaakt en Hoffman en Wildeboer moesten voor de rechter verschijnen. Hoffman verklaarde dat ‘toen ds. Wildeboer te mijnen huize kwam er ook veele andere personen zijn binnengekomen’. En Wildeboer erkende dat hij een predicatie had gehouden en gebeden had. Ook had hij psalmen opgegeven om samen te zingen en een kind gedoopt. Wildeboer kreeg een boete van fl. 50, Hoffman moest fl. 8 neertellen.

Een tekening van Geesteren, lang geleden…

Erkenning gevraagd en verkregen (1841).

Het kerken in drie verschillende woonplaatsen beviel kennelijk niet. Men wilde voor de gemeente een eigen kerkgebouw stichten. Maar daarvoor had men koninklijke erkenning van de gemeente nodig om rechtspersoonlijkheid te verkrijgen, omdat men anders het in gebruik nemen van een eigen kerk wel kon vergeten.  Bovendien had de rechtszaak hun de noodzaak van overheidserkenning doen inzien,  wat begin november 1840 dan ook gebeurde. Meegedeeld werd dat de gemeente de Utrechtse Kerkorde van ds. H.P. Scholte (1805-1868) had aangenomen als reglement en dat men van plan was een eigen kerk in gebruik te nemen. De koning, Willem II, erkende de gemeente op 21 januari 1841.

Ds. K. Wildeboer (1841-1842).

We hebben geen foto van ds. K. Wildeboer (189-01842)  maar wel zijn handtekening!

Klaas Wildeboer was in 1840 en 1841 enige maanden als predikant in de gemeente werkzaam; hij werkte in die tijd trouwens ook in Varsseveld en Winterswijk. De kerkenraad van Geesteren-Gelselaar gaf hem bij zijn afscheid in 1842 een gunstig attest mee: de raad verklaarde ‘dat hun herder en Leeraar K. Wildeboer in hun midden heeft werkzaam geweest, en [dat de kerkenraad] niet de minste aanmerking [heeft] gemaakt op Zijn Eerw. Leer en wandel, maar dat zij integendeel met veel vrucht en zegen hem het woord der Waarheid hebben horen voorstellen, alsmede de teekenen en zegelen des Verbonds hebben ontvangen’. Wildeboer vond zijn werkterrein te uitgestrekt en had ‘de wettige beroeping’’  van ’t Zandt (Gr.) aangenomen, waarheen hij dan ook vertrok.

Vervolgens ontstonden moeilijkheden met scriba Hoffman. Hij had min of meer op eigen initiatief een pastorie laten bouwen maar de bereidheid van de verschillende medewerkende gemeenten (behalve Geesteren-Gelselaar onder meer ook Lochem en Varsseveld) om mee te betalen aan de bouw was zo klein dat de kerkenraad van Geesteren-Gelselaar besloot zich los te maken van de groep Afgescheidenen in Lochem.

Lochem zelfstandig en verdwenen (1842-1848).

De Afgescheiden predikant ds. A.C. van Raalte (1811-1876) emigreerde met vele volgelingen naar Amerika.  Dat bracht ouderling Hoffman op het idee dat ook te doen.

De pas geïnstitueerde Christelijke Afgescheidene Gemeente te Geesteren en Gelselaar werd niet voor niets in combinatie met Lochem gesticht. Daar woonden namelijk, op enkele uitzonderingen na, de leden. Maar al snel na de instituering van de gemeente van Geesteren-Gelselaar besloten de leden in Lochem in 1842 een zelfstandige gemeente te stichten. Dat gebeurde nog dat zelfde jaar, maar de gemeente stond vervolgens zo’n beetje onder curatele van de enige ouderling J.G.H. Hoffman. En toen deze in 1848 naar Amerika emigreerde, in navolging van de Afgescheiden predikanten ds. A.C. van Raalte (1811-1876) van Arnhem en Velp en ds. H.P. Scholte van Utrecht, ging de Lochemse gemeente teniet. De leden gingen over naar de gemeente van Geesteren en Gelselaar.

Een eigen kerkje (1844).

Als centrum van het gemeentelijk leven werd besloten een eigen kerkje te stichten. Dit bedehuis werd gebouwd naast het huis van Meengs, aan de noordkant van het dorp Geesteren op de Huurne. Op 11 april 1844 kreeg men officieel toestemming met de bouw te beginnen. Tijdens de bouw bleef men echter gewoon kerken in het Witmanhuis van Meengs.

Het huis ‘Witman’ van Meengs.

Ds. A. Everts (van 1846 tot 1848).

De kerkenraad van Geesteren-Gelselaar besloot na korte tijd over te gaan tot het beroepen van een eigen predikant. Nadat ds. Brummelkamp voor een beroep had bedankt, ontving men van ds. Van Raalte een schrijven waarin deze een van zijn leerlingen aanbeval: student A. Everts (1819-1849). In 1844 werd hij beroepen. Het nadeel was echter dat hij zijn studie nog moest afmaken, eerst in Ommen en daarna in Arnhem. en dus nog niet direct beschikbaar was. Pas in 1846 kon hij met zijn werkzaamheden in Geesteren-Gelselaar beginnen. Dat werd tijd ook, want het kerkverzuim begon toe te slaan. ‘Leesdiensten’ door ouderlingen waren niet in trek.

De pastorie was bij de predikant in eider geval niet in trek. Hij klaagde daarover als ‘zijnde dezelve zeer beperkt en onvrij zoo in studie als huiselijk leven’. Of daaraan iets gebeurde is onbekend, maar het lijkt er niet op.

In oktober 1848 klaagde ds. Everts bovendien dat zijn inkomsten te gering waren om zijn uitgaven te dekken. “Deze mededeeling verwekt vele beklemde harten, naardien de lasten reeds al zeer drukkend waren en er met geen mogelijkheid kon worden gedagt aan vermeerdering der giften”, maar de leraar in nooddruft te zien verkeren was ook geen aangename gedachte.

De predikant deelde op de kerkenraad zelf mee “hoe hij reeds menigmaal den Heere dringend had gebeden zoo het Hem behaagde zijn werkkring te veranderen, wegens deszelfs moeilijkheid, die op den duur zelfs ondoenlijk werd”. De predikant beschouwde het dan ook als een gebedsverhoring toen de gemeente van Kockengen hem beriep en hij in december 1848 afscheid kon nemen.

Zeventien jaar vacant (van 1848 tot 1865).

Dankzij de werkzaamheid van Jan Meengs – in 1850 naast zijn vader ouderling geworden – werd de vacaturetijd geen tijd van achteruitgang. Jan Meengs werd behalve ouderling ook catechiseermeester, zodat de catechisaties gewoon konden doorgaan. In feite leidde hij de gemeente en daardoor werd de noodzaak van een eigen predikant niet heel sterk gevoeld.

Jan Welmers was van 1856 tot 1908 kerkenraadslid (foto: ‘Herleefd verleden’).

Toch leek het alsof Jan Meengs er niet zeker van was dat zijn leiding door de gemeente gewenst werd. Want in december 1858 boden Jan Meengs en de overige kerkenraadsleden hun ontslag aan met het argument dat de gemeente zozeer gegroeid was (hij noemde het ‘een groote schare’), dat er noodzakelijk een nieuwe kerkenraad gekozen moest worden. Dat argument overtuigt echter niet: het aantal leden van de Afgescheiden Gemeente te Geesteren en Gelselaar  bedroeg in 1849 ongeveer 68 en tot 1869 groeide het weliswaar, maar het ledental kwam in die jaren niet boven de 160 uit.

Hoe dan ook, er kwam een ‘vrije stemming’ (de manslidmaten mochten kandidaten kiezen zonder dat de kerkenraad een ’tal’ stelde) en daaruit kwam naar voren dat Jan Meengs (ondanks zijn eigen twijfels) opnieuw gekozen werd, evenals ook Jan Welmers als ouderling en Waander Kulsdom als diaken herkozen werden. Ook binnen de kerkenraad had Meengs het volle vertrouwen. Zo werd hij telkens naar provinciale en landelijke kerkelijke vergaderingen afgevaardigd.

Meengs trok zich vanaf 1860 echter langzamerhand meer en meer terug omdat het werk in de gemeente hem zwaar viel. De financiële toestand van de gemeente was bovendien nog niet toereikend om een eigen predikant te beroepen terwijl er bovendien geen geschikte pastorie was. Geen wonder dat de kerkenraad probeerde de kerkelijke bijdragen op te vijzelen. Gelukkig kwam in 1864 een legaat binnen van maar liefst fl. 1.000 voor de kerk en fl. 100 voor de diaconie.

Jan Harmen Kolkman was van 1859 tot 1914 kerkenraadslid (foto: ‘Herleefd verleden’).

Een eigen kerk (1865).

Dat gaf ruimte. Een huis aan de Dorpsstraat – eigendom van Gerrit Esselink – werd gekocht, op de plaats waar de latere kerk kwam te staan. Het woongedeelte ervan werd bestemd voor pastorie, terwijl de schuur van de woning werd ingericht als kerkzaal; het kleine kerkje uit 1844 beviel kennelijk niet meer. Aan de gemeenteraad werd toestemming gevraagd er kerkdiensten te houden. Maar de hervormde gemeente tekende daartegen bezwaar aan; dat was de reden dat de gemeenteraad het verzoek van de Afgescheiden kerkenraad afwees. Maar Gedeputeerde Staten – waar de kerkenraad in beroep ging – schoten te hulp en vernietigden het besluit van de gemeenteraad op 7 maart 1865. Op 12 november 1865 werd de kerk in gebruik genomen, op dezelfde dag dat de nieuwe predikant in het ambt bevestigd werd!

Ds. E.S. Postma (van 1865 tot 1867).

De Bazuin, 17 november 1865.

Het was kandidaat E.S. Postma (1843-1916). Aanvankelijk woonde hij bij ouderling Jan Meengs  in, maar na het gereedkomen van de nieuwe pastorie nam hij daar met zijn vrouw intrek. De predikantswoning viel echter erg tegen. “Dit huis is namelijk wél naar het oordeel der gemeente, maar níet naar het oordeel van de dominee en zijn vrouw in voldoende toestand geacht”. In de kerkenraad zei hij daarover: “Wat door den eene rein wordt genoemd kan het voor een ander zelfs niet zijn”. Mede door de pastoriekwestie ontstond verwijdering tussen kerkenraad en predikant.

Het gevolg was dat hij niet lang meer bleef, maar al op 24 november 1867 afscheid nam. Hij vertrok, net als zijn voorganger ds. Everts, naar de kerk van Kockengen. Op de eerste gemeentevergadering daarna ‘vielen harde woorden’, vooral naar aanleiding van hetgeen de predikant in zijn afscheidspreek gezegd had. Twee diakenen traden er om af.

Van ds. Postma is geen foto bekend, wel zijn handtekening.

Jan Meengs had na het vertrek van de predikant opnieuw de vertrouwenskwestie gesteld. Hij vroeg ontheffing als ouderling, maar werd met meerderheid van stemmen opnieuw verkozen. Deze gang van zaken veroorzaakte echter spanningen in de gemeente. Mogelijk dat persoonlijke wrijvingen tussen hem en de nieuwe kerkenraadsleden daarvan mede de oorzaak waren.

Oefenaar/predikant C. de Best (van 1869 tot 1875).

In mei 1869 kwam oud-zendeling C. de Best (1837-1919) naar Geesteren en werd daar aangesteld als evangelist en oefenaar. Dat duurde tot 1872, toen de generale synode toestemming gaf hem als predikant te beroepen. Als zodanig deed hij op 24 november 1872 intrede en werkte sindsdien ongeveer drie jaar in Geesteren en Gelselaar. In 1875 ontving hij een beroep van de kerk van Tilburg, waarheen hij in 1875 vertrok; hij werd reizend (evangelisatie-) predikant voor de provincie Noord-Brabant.

De Christelijke Gereformeerde Gemeente te Geesteren-Gelselaar (juni 1869).

Ongeveer een maand na de komst van evangelist De Best vond In juni 1869 de landelijke kerkenfusie plaats van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de zgn. Gereformeerde Kerk (onder ’t Kruis), die zich rond 1838 van de Afgescheiden Kerk had afgesplitst. Meningsverschillen over het bij de overheid aanvragen van erkenning en vrijheid van godsdienstoefening én over het aannemen van een andere kerkorde dan de aloude Dordtse Kerkorde, waren daarvoor de aanleiding. Maar dertig jaar later waren de bezwaren grotendeels niet meer actueel, zodat beide synodes in juni 1869 overeenkwamen opnieuw samen te gaan, maar nu als Christelijke Gereformeerde Kerk. De kerkenraad van Geesteren en Gelselaar sloot zich daarbij aan, zodat de naam van de gemeente veranderde in Christelijke Gereformeerde Gemeente te Geesteren-Gelselaar.

Jan Meengs was in 1871 ondertussen naar de Verenigde Staten geëmigreerd. Al eerder, en ook ná zijn vertrek, waren andere gemeenteleden ook de Grote Plas overgevaren om zich vooral in de staat Michigan te vestigen, waar inmiddels in voorgaande jaren al vele Afgescheidenen hun toevlucht gevonden hadden. De economische toestand in ons land  was daartoe meestal de aanleiding. Door de emigratie verloor de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Geesteren-Gelselaar uiteraard financiële kracht…

En verder…

Vanaf november 1869 zijn geen notulen bewaard gebleven. Scriba Kolkman had de op verloren gegane kladjes geschreven verslagen van die vergaderingen niet in het notulenboek bijgeschreven en ‘de kladjes’ zijn verloren gegaan. In ieder geval bleef ds. De Best nog tot 1875, maar “hij bleek toch niet de rechte man te zijn” voor de gemeente van Geesteren-Gelselaar. Zoals al opgemerkt vertrok hij in 1875 naar Tilburg als reizend evangelisatiepredikant voor Noord-Brabant. Daarna “ging hij naar de Belgische Zendingskerk en vervolgens naar trok hij Amerika, werd predikant te Kalamazoo in de Christian Reformed Church, scheidde zich daarvan in 1879 met een deel der gemeente af en moet in armoede gestorven zijn Chicago.”

Ds. J.W. te Bokkel (van 1877 tot 1882).

Ds. J.W. te Bokkel (1815-1888).

Om geld te besparen maar om tegelijk toch een krachtig predikant te kunnen krijgen werd een beroep uitgebracht op een emeritus-predikant: ds. J.W. te Bokkel (1815-1888) uit Ommen. Op 10 december 1877 deed hij intrede. “Een man van de oude stempel, ernstig en eerwaardig in zijn optreden, met groote werkkracht en sterke beslistheid in zijn ambtelijke arbeid. Zijn eerwaardig optreden verwekte zelfs bij de menschen buiten de gemeente eerbied”. Dankzij zijn inzet herkreeg én bewaarde de gemeente van Geesteren-Gelselaar haar eenheid.

‘De Bazuin’, 5 mei 1882.

In de laatste jaren dat ds. Te Bokkel in Geesteren-Gelselaar werkte werd gesproken over de bouw van een nieuwe kerk en een dito pastorie. Dat de pastorie niet uitblonk in geschiktheid als predikantswoning was inmiddels bekend, maar ook het kerkgebouw kon de schare toehoorders soms niet meer bevatten. Een ‘centenvereniging’ werd opgericht, die elk jaar een collecte hield. En ook na het vertrek van ds. Te Bokkel (op 23 april 1882) bleef men werken aan de bouwplannen.

Een nieuwe kerk (1884).

De nieuwe kerk met pastorie te Geesteren (foto: ‘Herleefd verleden’).

Voor dat doel droegen de gemeenteleden gul bij. Ruim fl. 5.800 werd bijeengebracht, terwijl de bouw iets meer dan fl. 7.000 ging kosten. Tijdens de bouw (op dezelfde plaats als het oude kerkje) werd gekerkt in de woning van Wissink of van Rosbach in Geesteren, en in de woning van Witman in Gelselaar.

Ds. J.F. Bulens (1820-1889) van Varsseveld had de leiding bij de ingebruikneming van de nieuwe kerk.

In december 1884 kon het nieuwe kerkje in gebruik genomen worden. Ds. J.F. Bulens (1820-1889) van Varsseveld had de leiding bij die plechtige gebeurtenis. Ongetwijfeld werd de bouw van de nieuwe kerk financieel een stuk makkelijker gemaakt vanwege het feit dat in die tijd de vacature van ds. Te Bokkel nog niet vervuld was en dus geen traktement betaald behoefde te worden…

Ds. A. den Hartogh (van 1885 tot 1891).

Ds. A. den Hartogh (1862-1919).

Kort daarop werd een beroep uitgebracht op kandidaat A. den Hartogh (1862-1919). Deze deed op 13 december 1885 intrede.

Juist in die tijd werd ook in de omgeving van Geesteren en Gelselaar de onrust in de hervormde kerk duidelijk voelbaar, die landelijk in 1886 uiteindelijk uitliep op de Doleantie, de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk, die vooral onder leiding stond van dr. A. Kuyper (1837-1920) te Amsterdam. Vooral ook in Gelselaar onttrok zich een aantal hervormden aan hun kerk en voegden zich bij de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Geesteren-Gelselaar. Mede daardoor groeide de gemeente zozeer dat in het tot de gemeente behorende dorp Neede op 12 juni 1890 ook een zelfstandige Christelijke Gereformeerde Gemeente geïnstitueerd kon worden.

“Vooral ook in Gelselaar onttrok zich een aantal hervormden aan hun kerk en voegden zich bij de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Geesteren-Gelselaar”.

Ook in Eibergen en Rekken woonden veel gemeenteleden, die aanvankelijk overgingen naar de gemeente van Neede, maar op 12 maart 1902 kon ook in Eibergen een zelfstandige Gereformeerde Kerk geïnstitueerd worden.

Veel heeft in die tijd Arend Jan Negberink voor de gemeente betekend. Hij woonde in Gelselaar en zette zich in voor het kerkenwerk, de christelijke politiek en de christelijke school. Toen hij in 1893 in de kerkenraad kwam werd hij al snel scriba. Veertig jaar lang deed hij dat werk.

Zendingsdagen.

Aankondiging van de Zendingsdag op 17 juni 1897 (foto: ‘Herleefd verleden’).

Vanaf de tijd dat ds. Den Hartogh in Geesteren-Gelselaar predikant was werd geregeld elk jaar in de maand juni een Zendingsdag gehouden. Die werd georganiseerd in samenwerking met de hervormde gemeente. Sprekers uit beide kerkelijke richtingen hielden toespraken ‘in de bosschen van de Gebr. Berendsen’. Een groot aantal mensen toonde jaarlijks belangstelling voor de bijeenkomst. “Veelal kwamen ze met zeilwagens en karretjes. In een grote schuur werden de uitgespannen paarden aan slieten gebonden, terwijl de wagens en karretjes op het erf geparkeerd stonden”.

‘De Bazuin’, 24 april 1891.

Op 19 april 1891 nam ds. Den Hartogh afscheid en vertrok naar de kerk van Heerjansdam.

Naar deel 2 >

© 2022. GereformeerdeKerken.info.