Ds. F. Staal Pzn. (van 1891-1895).
( < Naar deel 1 ) – Op 29 november 1891 deed de opvolger van ds. Den Hartogh intrede in Geesteren en Gelselaar. Het was kandidaat F. Staal Pzn. (1860-1923).
De Gereformeerde Kerk te Geesteren-Gelselaar (1892).
Kort na zijn komst veranderde de naam van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Geesteren en Gelselaar. Dat kwam door de landelijke kerkenfusie van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken uit de Doleantie. Beide synodes besloten per 17 juni 1892 verder te gaan als De Gereformeerde Kerken in Nederland. Omdat in Geesteren en Gelselaar geen ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ bestond, had die fusie in Geesteren en Gelselaar als enige gevolg dat de naam van de kerk veranderde in De Gereformeerde Kerk te Geesteren en Gelselaar, tot grote blijdschap van de predikant, die verheugd was dat de oude naam van de Gereformeerde Kerk weer terug was.
Lochem zelfstandig (1895).
Ds. Staal heeft zich erg ingespannen om in Lochem, waar het aantal gereformeerden behoorlijk groeide, een zelfstandige Gereformeerde Kerk te vestigen. In 1839 was er weliswaar een Afgescheiden Gemeente geïnstitueerd geweest, maar die gemeente hield het slechts een paar jaar vol. In 1847 werd Lochem dan ook weer samengevoegd met de gemeente van Geesteren-Gelselaar.
Maar op 23 mei 1895 werd De Gereformeerde Kerkt te Lochem opnieuw geïnstitueerd onder leiding van ds. Staal.
Een maand later nam de predikant op 23 juni 1895 afscheid van Geesteren en Gelselaar omdat hij het beroep van de kerk te Colijnsplaat had aangenomen.
Ds. J. Visser (van 1895 tot 1900).
Zijn opvolger was kandidaat J. Visser (1871-1956), die op 22 december 1895 intrede deed. Hij was de stuwende kracht achter de stichting van deSchool met den Bijbel en bovendien was hij zeer actief in de politiek, en dan natuurlijk in het kader van de gereformeerde ARP (de Anti-Revolutionaire Partij, veel later opgegaan in het CDA). Dit alles deed hij ‘met bescheidenheid, wijsheid en goed beleid’.
In de tijd van ds. Visser was het nog steeds gewoonte dat gemeenteleden die het zevende gebod hadden overtreden weliswaar voor de kerkenraad schuldbelijdenis moesten afleggen, maar dat ook voor de hele gemeente moesten doen, tijdens de zondagse dienst. Alleen onder die voorwaarde kon hun ‘noodzakelijk geworden huwelijk’ dan kerkelijk worden ingezegend.
Aan de tucht werd in die tijd dus stevig de hand gehouden. Toen van een ouderling bleek dat hij “in de loop van deze week volop de wereld heeft gediend, en zoo den Naam des Heeren heeft doen lasteren”, werden twee collega-kerkenraadsleden benoemd die hem moesten vermanen en hem bovendien moesten meedelen dat hij niet aan het avondmaal mocht deelnemen. Op de volgende kerkenraadsvergadering bekende de broeder schuld en werd hij weer in genade aangenomen.
Ds. Visser vertrok op 9 december 1900 naar de kerk van Sprang, nadat hij die dag afscheid genomen had van Geesteren en Gelselaar.
Ds. J. Lugtigheid (van 1901 tot 1913).
Op 15 september 1901 deed ds. J. Lugtigheid (1870-1943) van Hendrik Ido Ambacht intrede in Geesteren en Gelselaar. De predikant ontving jaarlijks fl. 900 traktement.
Een orgel (1903).
In 1902 sprak de kerkenraad over de wenselijkheid van de aanschaf van een orgel, dat ongeveer fl. 650 zou gaan kosten, inclusief plaatsing. De predikant zou Orgelfirma Proper in Kampen vragen om een ’pijppenorgel’ van fl. 500 met vijf jaar garantie. Kennelijk ging de heer Proper op het verzoek in, want in 1903 besloot de manslidmatenvergadering tot de aanschaf van het orgel over te gaan. Het was het eerste orgel dat de kerk van Geesteren-Gelselaar had. Al die jaren had men het gesteld zonder orgelbegeleiding. Een voorzanger had in de diensten de toon aangegeven en moeilijke psalmen voorgezongen. Dat was nu niet meer nodig!
Meer uitgaven.
Er waren meer financiële uitgaven: in 1906 werd de pastorie uitgebreid, omdat het gezin van dominee Lugtigheid inmiddels zeven kinderen telde. Gelukkig nam een ouderling de bouwkosten voor zijn rekening. Overigens vroeg de predikant ook f. 35 voor de aankoop van theologische boeken; dit ‘om vris te kunnen blijven preken’. Er waren ook onkosten in verband met de ziekte van ds. Lugtigheid. Hij moest in 1909 gedurende ongeveer vier maanden in een sanatorium opgenomen worden wegens tuberculose. In januari 1904 was hij weer terug.
Jeugdwerk.
Op 9 april 1911 werd door de kerkenraad de Knapenvereniging Samuel opgericht, bestemd voor jongens tot plm. 16 jaar. Deze was ontstaan vanuit de JV, de Jongelingsvereniging, die bestemd was voor de jongens van 17 jaar en ouder. De knapen bespraken onderwerpen uit de Bijbelse-, Vaderlandse- en Kerkgeschiedenis, spraken samen over de inhoud van het Knapenblad, uitgegeven door de landelijke Bond van Knapenverenigingen en hielden voordrachten.
Het handhaven van de orde bij de knapen was een probleem. Dat zal vermoedelijk de oorzaak zijn geweest dat de club al op 7 oktober 1912 weer werd opgeheven. Pas in 1919 werd opnieuw een Knapenvereniging gestart.
Op 22 juli 1913 nam ds. Lugtigheid afscheid van Geesteren en Gelselaar wegens vertrek naar de kerk van Nijverdal.
Ds. J. Oosterveen (van 1914 tot 1919).
Ds. J. Oosterveen (1883-1961) uit het Friese Paesens-Moddergat deed – na een vacante periode van ongeveer acht maanden – op 8 maart 1914 intrede in Geesteren en Gelselaar. Samen met een gemeentelid had scriba Negberink de huisraad van de predikant ingepakt en naar Geesteren vervoerd.
Juist in die tijd overleed ééen van de steunpilaren van de gemeente, ouderling J.H. Kolkman. En bovendien brak in 1914 de Grote Oorlog uit. Weliswaar bleef Nederland neutraal in die strijd, maar onze soldaten werden wel onder de wapenen geroepen teneinde de neutraliteit aan de grenzen te waarborgen.
De evangelisatiearbeid werd echter ondertussen stevig aangepakt. Niet alleen in Geesteren werd gewerkt onder hen die niet (meer) bij de kerk hoorden, maar ook in Borculo, waar met hulp van de classis een evangelisatielokaaltje neergezet werd. En bovendien werd iedere woensdagavond een bijeenkomst gehouden in een zaaltje van de Keizerskroon in Ruurlo.
Op 9 augustus 1918 werd het geheel omgebouwde ‘pijppenorgel’ opnieuw in gebruik genomen. De orgelbouwers Van den Berg te Aalten hadden het instrument gerestaureerd en uitgebreid en het stond sindsdien op de ‘hangzolder’ (de galerij). Er was nog geen ‘windmotor’ aan het orgel verbonden, reden waarom enkele jongens van de Jongelingsvereniging als ‘orgeltrappers’ fungeerden door de hefbomen van de blaasbalg te bedienen.
Op verzoek van de minister van Binnenlandse Zaken (C.J.M. Ruijs de Beerenbrouck) werd in de kerken in ons land, ook in de Gereformeerde Kerk te Geesteren en Gelselaar, op 28 november 1918 een ‘boetedag’ gehouden in verband met de afloop van de Eerste Wereldoorlog.
Ds. Oosterveen nam op 13 juli 1919 afscheid en vertrok toen naar de kerk van Wilnis, nadat hij in mei dat jaar op de valreep stappen had ondernomen om naast de bestaande meisjesvereniging ook de in 1912 opgeheven Knapenvereniging weer tot leven te wekken. De leiding van de bijeenkomsten berustte ook nu weer bij de bestuursleden van de JV.
Ds. D. Scheele (van 1920 tot 1924).
Ds. Oosterveen werd ruim een jaar later opgevolgd door de 26-jarige kandidaat D. Scheele (1894-1971), die op 29 augustus 1920 intrede deed.
Tijdens de manslidmatenvergadering van Eerste Kerstdag 1921 werd besloten een Zendingsvereniging op te richten die zich zou bezig houden met zowel de Evangelisatie als de Zending, maar de Evangelisatie was daarvan de hoofdzaak. Wat de Zending betreft werd gezorgd voor de inzameling van gelden ten behoeve van de arbeid op de zendingsvelden (vooral op Soemba en op Java) en werd bovendien getracht door bijeenkomsten belangstelling voor het zendingswerk te wekken bij de gemeenteleden. Maar, zoals gezegd, de ‘inwendige zending’ – de Evangelisatie – voerde de boventoon. In dat kader werd vooral aan lectuurverspreiding gedaan, terwijl minstens tweemaal per jaar een vergadering gehouden werd “waarin de belangen van de Zendings- en Evangelisatiearbeid besproken zullen worden”. De commissie bestond uit zeven leden, waarvan twee kerkenraadsleden en vijf gemeenteleden.
Geen schuldbelijdenis voor de hele gemeente meer…
En wat de tuchtoefening betreft: een tweetal gemeenteleden moest op het kerkenraadsmatje verschijnen omdat zij het zevende gebod overtreden hadden. De gewoonte was dat men eerst voor de kerkenraad en vervolgens tijdens de kerkdienst in het midden van de gehele gemeente schuldbelijdenis zou afleggen van de begane zonde. De kerk zat dan altijd afgeladen vol. Maar een van de twee beschuldigden was het daarmee niet eens en weigerde aan de laatste eis te voldoen. Ds. Scheele schreef toen zijn schoonvader om raad. Dat was dr. H. Bouwman (1863-1933) van ‘Kampen’. Deze schreef terug dat men het best de ‘stille censuur’ kon toepassen: afhouding van het avondmaal zonder dat de andere gemeenteleden ervan wisten. Probleem opgelost. Dat werd in het vervolg de gewoonte.
Ds. Scheele nam op 21 september 1924 afscheid en vertrok naar de kerk van Oudewater.
Ds. J. van Raalte (van 1924 tot 1928).
De 31-jarige kandidaat J. van Raalte (1894-1982) volgde ds. Scheele op. Ook hij stond na zijn intrede op 26 juli 1925 ongeveer vier jaar in Geesteren en Gelselaar. Over zijn ambtsperiode is niet veel bijzonders te vertellen. Wel werd besloten de ‘orgeltrappers’ – die door hun ingespannen arbeid er zorg voor droegen dat de blaasbalgen van het orgel van lucht voorzien werden – zouden worden vervangen door een ‘windmotor’. In het vervolg zorgde die motor dus voor de ‘toevoeging van wind’.
Op 29 januari 1928 nam ds. Van Raalte afscheid en vertrok naar de kerk van Laar in het Duitse Graafschap Bentheim, waar hij predikant werd bij de Altreformierte Kirchen (in 1945 sloot ds. Van Raalte zich aan bij de Vrijmaking).
Ds. E.I.F. Nawijn (van 1928 tot 1932).
De 27-jarige kandidaat E.I.F. Nawijn (1901-1972) volgde ds. Van Raalte op en deed op 9 december 1928 intrede in Geesteren en Gelselaar. Ook hij stond daar ongeveer vier jaar. Een van de belangrijkste zaken die al in het begin van zijn predikantschap besproken werd is de vergroting van de kerk voor de groeiende Gereformeerde Kerk. Deze telde toen – in augustus 1929 – ruim driehonderd leden. De plannen werden ook meteen uitgevoerd. De kosten konden worden beperkt doordat de jongeren van de Jongelingsvereniging het grondwerk voor hun rekening namen.
Een verrassing was dat de predikant van een van de gemeenteleden fl. 500 ontving om een auto aan te schaffen, zodat hij zich sneller door zijn ambtsgebied zou kunnen verplaatsen. De kerkenraad doteerde fl. 100 per jaar voor het gebruik ervan.
Weliswaar wilde het gemeentebestuur geen toestemming geven om in Borculo in het kader van het evangelisatiewerk straatprediking te houden, toch bleef men zoeken naar een beter contact met belangstellende buitenstaanders. Uiteindelijk kon men in de openbare school in Borculo wekelijks evangelisatiebijeenkomsten houden.
Ds. Nawijn nam op 28 maart 1932 afscheid en vertrok naar de kerk van Apeldoorn.
Ds. S.R. Smilde (van 1932 tot 1934).
Kandidaat S.R. Smilde (1906-1995) stond na zijn studie in Kampen en na zijn intrede op 31 juli 1932 slechts ongeveer twee en een half jaar in Geesteren en Gelselaar.
De teugels op de Knapenvereniging worden in deze tijd enigszins aangetrokken. De jongens bleken het oficiële ‘Knapenlied’ van de Gereformeerde Knapenbond nog niet te kennen! Dat was een stevige omissie, want op regionale bijeenkomsten zong men dat lied bij de aanvang van de vergadering altijd. Meester Groot Enzerink nam in mei 1933 de taak op zich de jongens het lied te leren, zodat ze het uit volle borst konden meezingen.
In diezelfde maand werden vijftien officiële Knapenbondsinsignes aangeschaft. Deze moesten in het vervolg verplicht gedragen worden tijdens de Knapenbijeenkomsten.
De knapen zouden eigenlijk ook een eigen bibliotheek moeten hebben. Maar geld om boeken aan te schaffen was er niet, zodat de JV – die immers voor de Knapenvereniging zorg droeg – er mee aan de slag ging. Afgesproken werd dat de jonge jongens gebruik mochten maken van de JV-bibliotheek. Kennelijk werd daar echter door de knapen niet vaak een boek geleend, omdat ze te moeilijk waren.
Bouwperikelen.
Het dak van de pastorie was in deze tijd nodig toe aan vernieuwing. Een aantal leden vroeg de kerkenraad of het ook zinvol zou zijn een commissie te benoemen die het beheer van de gebouwen op zich zou nemen. Die commissie kon meteen aan de slag met het verbeteren van de toestand van het kerkgebouw. Het kerkgebouw werd namelijk ‘veel te klein’. De vraag was of de kerk verbouwd moest worden (vergroting van de galerij of uitbreiding van het kerkgebouw naar achteren) óf dat er een geheel nieuwe kerk zou moeten komen! Vooralsnog werd besloten tien klapstoelen aan te schaffen.
Op 2 december 1934 vertrok ds. Smilde naar de kerk van Zeist.
© 2022. GereformeerdeKerken.info.