De Gereformeerde Kerk te De Lier (2)

Ds. J. Graansma (van 1874 tot 1877).

( < Naar deel 1 ) – Al op 1 november van het zelfde jaar, 1874, deed de volgende predikant intrede: kandidaat J. Graansma (1850-1881). Verscheidene andere predikanten hadden eerder voor het op hen uitgebrachte beroep bedankt.

Ds. J. Graansma (1850-1881).

Over de preken van ds. Graansma kwamen al snel ontevreden geluiden. Sommigen vonden ze niet ‘bevindelijk’ genoeg (te weinig rekening houdend met het belang van ‘bevinding’ of persoonlijke geloofservaring). De predikant antwoordde daarop echter dat hij daar wel rekening mee wilde houden, maar dat hij slechts Gods Woord wilde brengen en dát alleen én geheel. Maar hij wilde absoluut niets afdoen aan de vastheid van het Verbond dat God met de mensen heeft opgericht.

De gemeente groeide ondertussen sterk in de jaren van ds. Graansma. De predikant besteedde ook aandacht aan het evangelisatiewerk in de Oranjepolder en aan de Maasdijk. Verder vroeg de kerkenraad de burgerlijke gemeente de kermis af te schaffen, die volgens hem als een ‘ellendig volksgebruik’, een nadelige invloed had op de mensen.

Op 3 april 1877 nam de predikant afscheid van De Lier en vertrok naar de kerk van Enschede.

Ds. B.C. Felix (van 1878 tot 1884).

‘De Bazuin’, 18 oktober 1878.

Anderhalf jaar later kwam zijn opvolger naar De Lier. Het was ds. B.C. Felix (1827-1907) van Groningen, die op 13 oktober 1878 intrede deed. Meerdere andere predikanten bedankten eerder voor het op hen uitgebrachte beroep. Ds. L. van der Valk (1838-1910) van Delft bevestigde ds. Felix in het ambt. Merkwaardige bijzonderheid: mevrouw Felix was geen lid van de gemeente, wilde het ook niet worden, maar was wel trouw kerkgangster en nam ook geregeld deel aan het avondmaal. Dat was overigens voor enkele ouderlingen de aanleiding hun ambt neer te leggen. Ook was er een ouderling die de predikant ’de oorzaak van geestelijke en stoffelijke kwijning in de gemeente’ noemde. Critici werden nogal snel – door de predikant! – onder censuur gesteld.

Allerlei verschillen van mening bleven in de jaren van ds. Felix zonder oplossing. Er was ruzie en onenigheid en er ontstond ook een onverkwikkelijke zaak met de zondagsschoolleiders (waardoor als een soort van afscheiding een tweede zondagsschool ontstond). Verder kon het volledige traktement van de predikant niet betaald worden. Uiteindelijk bleek duidelijk genoeg dat kerkenraad, predikant en gemeente niet met elkaar overweg konden en de predikant in februari 1884 eervol ontslag verleend werd. Afscheid van de gemeente nam hij niet.

Ds. B.C. Felix (1827-1907).

Ds. Heeres schreef in zijn ‘Gedachtenisrede‘ later: “De Heere heeft in dezen man de gemeente gegeeseld, gekastijd. Zijn particulier leven was allerbedroevendst en ook in zijn kerkrechtelijk handelen was er veel op hem aan te merken. Hij durfde wat aan als het in zijn kraam te pas kwam, misleidde niet zelden den kerkeraad. Het was een verademing voor kerkeraad en gemeente toen Felix zijn ontslag indiende bij de classis”.

De kerkenraad wist overigens ook zélf schuldig te zijn aan de ongeregeldheden in de gemeente. Op 9 oktober 1884 legde hij daarom een schuldbelijdenis af: “De kerkenraad is schuldig aan de krankheid der gemeente. Hij erkent nagelaten te hebben de sleutels des hemelrijks te hanteren, zowel ten opzichte van de Leeraar als ten opzichte van de gemeente”. De kerkenraad deed vervolgens een oproep aan de gemeente om samen er weer het beste van te maken “en samen te stemmen in ’t gebed tot den Heere om vergeving onzer zonden, zowel in nalatigheid als in bedrijf, (…) zodat de orde hersteld en bewaard blijft”.

Ds. J. Robbert (van 1885 tot 1890).

Ds. J. Robbert (1857-1922).

Na deze moeilijke periode was het voor de opvolger van ds. Felix geen gemakkelijke taak de rust in de gemeente te herstellen. Het was kandidaat J. Robbert (1857-1922), die op 22 november 1885 intrede deed. Zijn schoonvader, dr. H. Beuker (1834-1900) van Leiden, bevestigde hem in het ambt. Ds. Robbert begon met het geregeld bezoek aan de Jongelingsvereniging. In materieel opzicht ging het de kerk goed; daardoor kon ook de verzekering van de kerkelijke gebouwen gerealiseerd worden.

Dr. H. Beuker (1834-1900) bevestigde ds. Robbert in het ambt.

We meldden al eerder dat de kerk en de pastorie in feite op het grondgebied van de burgerlijke gemeente Maasland stonden. Op verzoek van de kerkenraad werd de grens tussen de burgerlijke gemeenten Maasland en De Lier aangepast, zodat het kerkgebouw op het gebied van de Gemeente De Lier kwam te staan.

‘De Bazuin’, 7 maart 1890.

Het beroep dat ds. Robbert ontving van de kerk van Lutten nam hij aan. Op 23 februari 1890 nam hij afscheid en vertrok derwaarts.

Ds. W. de Jonge (van 1890 tot 1896).

‘De Bazuin’, 5 september 1890.

Een half jaar later al, op 31 augustus 1890, deed de opvolger van ds. Robbert intrede in de Christelijke Gereformeerde Gemeente van De Lier. Het was ds. W. de Jonge (1860-1920) uit Zalk. Ook nu waren er weer verscheidene beroepen op andere predikanten nodig voordat ds. De Jonge ‘ja’ zei.

Ds. W. de Jonge (1860-1920).

De zitplaatsenverhuur…

Een van de eerste dingen die de predikant in De Lier aanpakte was het verhuren van zitplaatsen bij opbod. Weliswaar was het in veel kerken al jarenlang de gewoonte op die manier geld binnen te krijgen voor het draaiend houden van het kerkelijk leven, maar de predikant achtte dit systeem terecht discriminerend, waartegen overal in ons land overigens al bezwaren rezen. In ieder geval maakte de predikant er een eind aan dat de beste plaatsen (die het duurst waren) terecht kwamen bij hen die goed in de slappe was zaten.

Er kwam echter een ander, ongeveer even slecht, stelsel voor in de plaats. Nadat de kerkenraad de verschillende zitplaatsen in de kerk voorzien had van een prijs die daarvoor moest worden neergeteld, kon iedereen, beginnend met de oudsten, een plaats uitkiezen. In feite bleven op die manier alsnog de duurste plaatsen voor de rijkste gemeenteleden. Ook dat systeem werd later afgeschaft en vervangen door kosteloze zitplaatsen. De kerkelijke gelden moesten toen via kerkelijke bijdragen bijeengebracht worden.

De Gereformeerde Kerk te De Lier (1892).

In dit boekje legde dr. A. Kuyper (1837-1920) uit hoe de Doleantie in Amsterdam tot stand gekomen was.

In 1886 was in de hervormde kerk de tweede orthodoxe uittocht uit die kerk begonnen, die we de Doleantie zijn gaan noemen. Deze vond plaats onder leiding van vooral dr. A. Kuyper (1837-1920) te Amsterdam. Overal in het land vormden zich zgn. Nederduitsche Gereformeerde Kerken (dolereende), soms ook in dorpen of steden waar al een Christelijke Gereformeerde Gemeente bestond. Dat viel bij laatstgenoemde gemeenten niet in goede aarde. Zouden de Dolerenden zich eigenlijk niet gewoon bij de Christelijke Gereformeerde Kerk moeten voegen in plaats van eigen Gereformeerde Kerken op te richten?

Dr. A. Kuyper (1837-1920) en ds. S. van Velzen (1809-1896).

Aanvankelijk waren de verhoudingen tussen Christelijke Gereformeerden en Dolerenden niet om over naar huis te schrijven; de sfeer was goed te snijden. Men nam elkaar geregeld de maat in kerkbladen, strijdschriften en brochures. Maar uiteindelijk droegen de gelegde contacten tussen de beide generale synodes vrucht: op 17 juni 1892 werd de ‘ineensmelting’ van beide kerken geproclameerd tijdens een gezamenlijke synodevergadering in de Keizersgrachtkerk te Amsterdam. De voormannen van beide kerken reikten elkaar daar de broederhand: de hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896) namens de Christelijke Gereformeerde Kerk en dr. Kuyper namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken.

De naam van de verenigde kerk zou zijn: De Gereformeerde Kerken in Nederland. Ook de Christelijke Gereformeerde Gemeente van De Lier voegde zich bij het verenigde kerkverband en heette sindsdien dus De Gereformeerde Kerk te De Lier.

De kerk vergroot (1892).

De Gereformeerde Kerk van De Lier bleef ondertussen gewoon doorgroeien. Het kerkgebouw moest daarom aangepast worden. Vandaar dat de kerkenraad besloot er honderd zitplaatsen bij te laten maken door de aannemers Ridder en Romein, die daarvoor fl. 3.000 rekenden. Ter herinnering aan deze uitbreiding liet de kerkenraad boven de hoofdingang van de kerk ‘boogsgewijs’ een tekst aanbrengen: “Ds. W.H. Gispen 1857 Sine me nihil 1892 Ds. W. de Jonge, Joh. 3:15 derde gedeelte” (Sine me nihil betekent Niets zonder Mij). Het schoonhouden van de vergrote kerk leverde uiteraard wel meer werk op voor de koster; afgesproken werd dat het dienstmeisje van ds. De Jonge voor fl. 5 per jaar zou meehelpen.

In 1892 werd de gereformeerde kerk vergroot.

Meer leden vanuit omringende kerken?

Zoals al opgemerkt woonden ook gereformeerden aan de Maasdijk, buiten het dorp, maar lang niet iedereen was ook lid van de kerk van De Lier. Sommigen gingen naar de kerk in Naaldwijk, anderen zetten koers richting Maassluis en Maasland. Kennelijk was daarop binnen de classis Den Haag de aandacht gevestigd, want op een gegeven moment besloten de broeders dat De Lier eigenlijk de aangewezen kerk was om zich over die mensen te ontfermen. Vandaar dat de classis besloot die drie kerken te vragen hun aan de Maasdijk wonende leden aan te raden lid van de kerk van De Lier te worden. Weliswaar leverde dat een aantal nieuwe leden op, maar niet iedereen gaf er gehoor aan.

Ds. De Jonge spande zich overigens ook in om ‘s zondagsavonds aan de Maasdijk evangelisatiebijeenkomsten te houden. Ook gaf hij daar door de week catechisaties. De kerkenraad besloot daarom hem vrij te stellen van het doen van de reguliere huisbezoeken.

“De taak van de Overheid…..”.

De ‘Nederlandse Geloofsbelijdenis’ werd in 1561 opgesteld door ds. Guido de Brès (hier de eerste uitgave).

Cornelis van Duyn wilde graag belijdenis doen, maar gaf meteen al te kennen dat hij niet met ‘ja’ kon antwoorden op Artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, waar gehandeld wordt over de taak van de Overheid, namelijk “om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst, om het rijk des Antichrists te gronde te werpen”. Cornelis vond dat geen taak voor de overheid.

De kerkenraad moest zich daarover natuurlijk wel enige tijd achter de oren krabben, maar uiteindelijk ging men er bij wijze van uitzondering mee akkoord, al werd een en ander niet van de kansel afgekondigd. Wie weet hoeveel anderen dan weer ontheffing van (andere?) belijdenisartikelen zouden vragen. Overigens: de generale synode besloot in 1905 – zij het met een kleine meerderheid – ook tot schrapping van bedoelde woorden.

In 1914 vonden de hoogleraren aan de Theologische School te Kampen dat ook nog een ander stukje van Artikel 36 geschrapt kon worden, waar aan de overheid opgedragen werd ‘de hand te houden aan de heilige kerkedienst, het koninkrijk van Jezus Christus te doen vorderen, het Woord des Evangelies overal te doen prediken’. Dat was volgens hen ook geen taak van de overheid, maar eerder die van de kerk. De synode vond dat de kerken voor die verandering nog niet rijp waren.

Een kerkorgel.

In 1894 werd de kerk voorzien van een orgel! Tot dan toe had de voorzanger altijd de toon aangegeven en moeilijke psalmwijzen voorgezongen, maar in 1894 werd hem, onder dankzegging voor de wijze waarop hij zijn diensten jaren lang aan de kerk bewezen had, meegedeeld dat zijn werk er op zat.

Kennelijk waren de schone orgelklanken voor ‘broeder A’ onvoldoende om zich gedurende de hele dienst waakzaam op te stellen. Hij viel onder de preek namelijk in slaap. Zijn buurman ergerde zich daar zo aan dat hij ‘broeder A’ een klap met zijn pet in het gezicht gaf. Dat wekte hem weliswaar uit zijn slaap, maar het gevolg was dat hij kwaad de kerk uit liep en dat de kerkenraad de beide broeders slechts met veel moeite wederom tot elkaar kreeg…

Ds. De Jonge nam op 2 februari 1896 afscheid van De Lier omdat hij het beroep van de kerk van Loppersum had aangenomen.

Ds. S.O. Los (van 1897 tot 1901).

‘De Bazuin’, 16 april 1897.

Zijn opvolger deed op 4 april 1897 intrede; het was ds. S.O. Los (1871-1944) uit Zalk. Meerdere beroepen op andere predikanten waren nodig voordat het beroep dat op ds. Los uitgebracht werd, met succes werd bekroond. Zijn jaartraktement werd vastgesteld op fl. 1.100 per jaar.

Ds. S.O. Los (1871-1944).

Veel veranderingen…

Kort na zijn intrede werden mede op initiatief van de nieuwe predikant allerlei veranderingen ingevoerd: op zaterdag zou catechisatie voor schippers worden gegeven; ouderlingen zouden om de beurt de catechisaties bezoeken; de kerk kocht voor fl. 150 het orgel van de orgelcommissie (!); De Heidenbode en andere zendingsbladen zouden ter bevordering van de belangstelling voor het zendingswerk in de gemeente worden verspreid; een abonnement werd genomen op de prekenserie ‘Brood des Levens’, die door preeklezers gebruikt kon worden in leesdiensten; de beide Jongelingsverenigingen in het dorp en aan de Maasdijk kwamen onder toezicht van de kerkenraad; een kopieboek werd aangelegd van de ledenadministratie; als een kerkenraadslid gekozen moest worden, konden gemeenteleden in het vervolg namen van volgens hen geschikte kandidaten inleveren; diakenen zouden in het vervolg bij hun diaconale bezoeken ook een gebed doen, en ook trouwe kerkgangers, hoewel geen lid van de gemeente, moesten diaconaal ondersteund worden als dat nodig was.

De Gereformeerde Kerk te Maasdijk (1903).

Als tijdens het predikantschap van ds. Los was gesproken over de eventuele instituering van de Gereformeerde Kerk te Maasdijk. In Maasdijk bestond in de tijd van ds. Los aan de Maasdijk al de Vereeniging tot Uitbreiding der Waarheid van de afdeling Maasdijk. Het verenigingsbestuur deelde de kerkenraad mee dat men wilde komen tot kerkformatie aan de Maasdijk.

Ds. J.H.M.G. Wolf (1859-1907) van Maasland.

Ds. J.H.M.G. Wolf (1859-1907) van Maasland had daar namelijk een vergadering geleid waar 27 manslidmaten aanwezig waren en twintig van hen zich met dit doel akkoord verklaarden. Het verenigingsbestuur vroeg de kerkenraad in mei 1897 daaraan te willen meewerken. De kerkenraad was aanvankelijk niet enthousiast, want het zou leden kosten. Anderzijds had het verenigingsbestuur klemmende redenen om tot zo’n verzoek te komen: ‘de onkerkelijke toestanden aan de Maasdijk’ speelden een belangrijke rol; de leden aan de Maasdijk behoorden weliswaar grotendeels tot de kerk van De Lier, maar voor velen was die kerk moeilijk te bereiken. Vooral vrouwen  en kinderen en speciaal ouden van dagen konden vaak of helemaal niet deelnemen aan het avondmaal. Het duurde tot 1903 toen De Gereformeerde Kerk te Maasdijk op 3 juli dat jaar een feit werd.

Hoewel het jaartraktement van ds. Los na een door hem ontvangen beroep uit Hilversum met fl. 100 werd verhoogd, nam ds. Los dat beroep aan en nam op 24 maart 1901 afscheid van De Lier.

Ds. B. Heeres (van 1903 tot 1924).

‘De Bazuin’, 12 juni 1903.

Ruim twee jaar na het vertrek van ds. Los deed zijn opvolger op 31 mei 1903 intrede in De Lier. Het was ds. B. Heeres (1867-1928) van het Friese Hantum. Hij zou tot zijn emeritaat in 1924 aan de kerk van De Lier verbonden blijven en drukte door zijn lange en betrokken predikantschap een stevig stempel op zijn gemeente.

Ds. B. Heeres (1867-1928).

Enkele zaken uit het kerkelijk leven.

Zoals al opgemerkt werd in 1903 definitief overgegaan tot de instituering van De Gereformeerde Kerk te Maasdijk. Die kerk telde toen 183 leden, van wie 74 belijdende leden. De kerk van De Lier onderging daardoor dus een aderlating, maar ze groeide door. –⊕– In 1905 werd besloten om de stoffelijke belangen van de kerk door een Commissie van Beheer te laten behartigen. –⊕– In 1910 werd een Zendingscommissie opgericht, met de bedoeling geld in te zamelen voor het werk op de gereformeerde zendingsvelden en om bij de gemeenteleden belangstelling te wekken voor het zendingswerk. –⊕– Ouderlingen bezochten niet alleen de catechisaties, ook kwamen ze regelmatig kijken op de vergaderingen van de Jongelingsvereniging. Eens werd gerapporteerd: “De bespreking van de jongelingen over de satan was heel aardig”.

Een nieuwe kerk (1924).

De nieuwe kerk.

De kerk bleef groeien. Telde ze in 1914 al 553 leden (van wie 268 belijdende leden), het kerkgebouw kon hen bijna niet meer bevatten. Geen wonder dat de kerkenraad al in januari 1914 over de bouw van een nieuwe kerk begon te praten. Er was toen zelfs al een bouwtekening te bewonderen! En in mei dat jaar werd een stuk grond van bijna 1.100 m² aangekocht voor de prijs van bijna fl. 6.350. Wel had de vergadering van manslidmaten daaraan enkele voorwaarden verbonden, zoals de eis dat er geen verplichting rustte om op dat terrein een kerk te bouwen, en dat gedurende de tijd dat er nog geen kerk gebouwd werd daar ook geen herberg of een gebouw voor publieke vermakelijkheden zou verrijzen.

‘Nieuwe Leidsche Courant’, 11 augustus 1923.

Maar omdat in 1914 de Grote Oorlog uitbrak verdwenen de bouwplannen vooralsnog in de la. Wel werd alvast begonnen met het vullen van een bouwfonds. De oorlog had trouwens ook voor ons land, dat neutraal bleef in de strijd, gevolgen genoeg. De wereldhandel stond op een laag pitje en werkloosheid en armoede streden om de voorrang. De wereldstrijd duurde tot 1918 toen een wapenstilstand gesloten werd, ‘de vrede van Versailles’ genoemd. Langzaam herstelde de welvaart zich.

Men was het er na de oorlog aanvankelijk niet over eens of het eigenlijk wel verstandig was een nieuwe kerk te bouwen (de prijzen van bouwmaterialen stegen snel). Tijdens een manslidmatenvergadering stond echter de oude wijze br. A. Vermeer op, die zei dat rekenen een goede zaak was, maar dat men de cijfers niet moest laten beslissen. “We moeten in het geloof gaan bouwen. Dat hebben in vroeger tijden onze vaderen ook gedaan en de Heere heeft Zijn zegen in ruime mate geschonken”. Daarop besloot men met de bouwplannen door te gaan.

Het orgel dat in 1924 in de nieuwe kerk geplaatst werd.

Architect H. Onvlee uit Baarn maakte de tekeningen en de aannemer was de firma Woudenberg en Van der Wal. De kerk zou zeshonderd zitplaatsen tellen en werd voorzien van een vijfendertig meter hoge toren (tijdens de bouw van de kerk overleed architect Onvlee).

Op 15 juni 1923 was de bouw zover gevorderd dat ds. Heeres de eerste steen kon leggen. Zes dagen later, op 21 juni 1923, werd de predikant echter geveld door een ernstige ziekte, ‘waardoor zijn denkvermogen bemoeilijkt en zijn spraak belemmerd werd. Wel keerden deze geleidelijk terug, doch hij zag zich toch  genoodzaakt eervol emeritaat aan te vragen’. Dat kreeg hij met ingang van 1 oktober 1924.

Ondertussen had de laatste dienst in de oude kerk plaats op 2 maart 1924. De zoon van de oude ds. Gispen had de leiding bij deze dienst. De tekst van zijn preek was: Hebr. 13 vers 14: “Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomende.” (Wat toen natuurlijk nog niet bekend was is, dat door de snelle groei van de Gereformeerde Kerk van De Lier de oude kerk vele jaren later opnieuw gebruikt moest worden omdat de nieuwe kerk te klein bleek. De oude kerk werd gedurende die tijd Hoofdstraatkerk genoemd); de kerk aan de Irenestraat Irenestraatkerk (later de Vredekerk geheten).

Ds. W.S. Pontier (1886-1964) van Maasdijk (foto: W. Pontier).

Op woensdag 5 maart 1924 werd de nieuwe kerk in gebruik genomen door ds. W.S. Pontier (1886-1964) van Maasdijk. Genesis 28 vers 17 was zijn tekst: “En hij, Jakob, vreesde en zeide: hoe ontzagwekkend is deze plaats. Dit is niet anders dan een huis Gods, dit is de poort des hemels”. Opmerkelijk detail: dr. K. Schilder (1890-1952), gereformeerd predikant te Delft – de latere voorman van de Vrijmaking van 1944 – was bij die gelegenheid desgevraagd de organist.

De kerkenraad ontwierp een andere zitplaatsenregeling in de nieuwe kerk. Er zouden geen plaatsgelden meer geheven worden en de plaatsen zouden ‘gezinswijze’ worden toegewezen. De gezinshoofden zouden de plaatsen kiezen, te beginnen bij de oudste in jaren. En elke vier jaar zouden de plaatsen opnieuw gekozen worden. Voor de slechthorenden, het predikantsgezin en voor de koster werden plaatsen gereserveerd.

Naar deel 3 >

© 2022. GereformeerdeKerken.info