De Gereformeerde Kerk te ’s-Graveland (2)

Een kerkje (1839 en daarna).

( < Naar deel 1 ) – De kerkdiensten van het groepje Afgescheidenen van ’s-Graveland werden aanvankelijk naar verluidt onder meer gehouden in een boot in de ’s-Gravelandsevaart.

Op een boot in de Vaart bij ’s -Graveland werden een tijdje Afgescheiden diensten gehouden…

Maar zeker weten we – het wordt vermeld in het rekest dat in 1839 aan de koning gestuurd werd – dat men dat jaar al een stenen schuur huurde van ‘de weldoenster van Israëls verdrevenen’, mevrouw J.J. Zeelt (1780-1864) uit Baambrugge. Het gebouwtje stond op haar Hofstede in ’s-Graveland, Groenlust genaamd. Mevrouw Zeelt was een vermogende dame die met haar financiële bijdragen een aantal Afgescheiden Gemeenten ondersteunde en uit de nood redde.

Zo heeft het kerkje van ‘s-Graveland er lange tijd uitgezien.

Een op 6 april 1860 gedateerd testament, eigenhandig door mevrouw Zeelt geschreven (ze voelde haar einde kennelijk naderen), vermeldt de bepaling dat haar ‘dienstmaagd en huisgenote’ Johanna Margaretha Geelkerken, woonachtig in de Korte Nieuwstraat te Utrecht – tante van de in 1926 afgezette ds. J.G. Geelkerken (1879-1960) – van mevrouw Zeelt erfde ‘mijne Hofstede te ’s-Graveland genaamd Groenlust met derzelver betimmeringen en landen te ’s-Graveland en Kortenhoef, zoo als hetzelve door mij thans verhuurd is’. De gemeente telde volgens de kerkelijke jaarboekjes in die jaren ongeveer tachtig leden.

Mevrouw J.J. Zeelt (1780-1864).

In 1898 besloot de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk te ’s-Graveland het kerkje voor een bedrag van fl. 600 van mevr. Geelkerken te kopen. De kerkenraad bestond in dat jaar uit de ouderlingen Nicolaas Bijdemast, bleker Frederik Reijmerink en Hermanus Wolzak (zonder beroep), en de diakenen bleker Bruin Grootendorst en Lambertus Reijmerink, zonder beroep.

Christelijke Gereformeerde Gemeente te ’s-Graveland (1869).

In 1869 vond de landelijke kerkenfusie plaats van de Christelijke Afgescheidene Kerk (waartoe ook de gemeente van ’s-Graveland behoorde) en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis, een klein kerkgenootschap dat zich rond 1840 van de Afgescheiden kerk had afgesplitst vanwege allerlei meningsverschillen. Voornamelijk in de jaren ’60 van de negentiende eeuw zochten beide kerken toenadering tot elkaar en men kwam halverwege 1869 zelfs tot hereniging (uitgezonderd een paar van de ’Kruisgemeenten’). Afgesproken werd dat men in het vervolg de naam Christelijke Gereformeerde Kerk zou dragen. In ’s-Graveland heette de gemeente sindsdien dus sindsdien Christelijke Gereformeerde Gemeente te ’s-Graveland. Het aantal leden lag nog steeds rond de tachtig.

Ds. P.M. Dijksterhuis (van 1880 tot 1882).

Ds. P.M. Dijksterhuis (1814-1882).

Het duurde meer dan veertig jaar voordat de kerk van ’s-Graveland een eigen predikant kreeg! Zeker, in de diensten in de kerkschuur (voorheen) van mevr. Zeelt zullen ongetwijfeld zo nu en dan oefenaars en predikanten zijn voorgegaan, maar een eigen predikant deed pas op 31 oktober 1880 intrede. Het was ds. P.M. Dijksterhuis (1814-1882) uit het Groningse Uithuizermeeden. Zijn verblijf in ’s-Graveland was slechts kort; op 29 augustus 1882 overleed hij plotseling. Over zijn arbeid in ’s-Graveland is verder weinig bekend.

Ter herinnering: ds. Dijksterhuis was veertig jaar eerder, in 1840, een van de vier afgevaardigden van de Christelijke Afgescheidene Kerk die in december dat jaar op audiëntie gingen bij koning Willem II, om hem bij het aanvaarden van de regering hulde te brengen, maar ook om hem te vragen om vrijheid van godsdienstoefening, en vrijheid en rijkssubsidiëring voor het christelijk onderwijs. Tegen het vragen om vrijheid van godsdienstoefening maakte de kerkenraad van de Afgescheiden Gemeente van ’s-Graveland destijds ernstig bezwaar, zoals we in deel 1 al meldden. Kennelijk was het later helemaal goed gekomen, want de kerkenraad was diep bedroefd toen ds. Dijksterhuis, na bijna twee jaar zijn ambt in ’s-Graveland te hebben vervuld, overleed.

De overlijdensadvertenties uit ‘De Bazuin’ van 1 september 1882.

Ds. J. Balhuizen (van 1884 tot 1891).

Het duurde twee jaar tot de opvolger van ds. Dijksterhuis gevonden werd. Het was ds. J. Balhuizen (1823-1893) uit Ezinge, waar hij dertig jaar als predikant werkzaam was geweest. Maar de kerkenraad vroeg via de classis aan de Particuliere Synode Groningen hem ‘los te maken’ van de kerk van Ezinge. De reden daarvan was – zo melden de Acta van de Groninger particuliere synode – dat de predikant schulden maakte. Daardoor ontstonden in die gemeente vele moeilijkheden. “De gemeente [te Ezinge] heeft reeds fl. 800 voor hem betaald. Over deze zaak werd breedvoerig gehandeld. Besloten wordt: Hij zal in het openbaar [tijdens de kerkdienst dus] schuldbelijdenis doen en fl. 500 wachtgeld genieten”, aldus besloot de Particuliere Synode Groningen.

‘De Bazuin’, 14 augustus 1891.

Zo kwam ds. Balhuizen in ’s-Graveland terecht, waarheen hij verhuisde (zonder overigens beroepen te zijn en hij werd er ook niet in het ambt bevestigd). Hij deed in de jaren 1884 tot 1891 echter wel predikantswerk in ’s-Graveland. Zijn prediking was ‘fris en gezond’. Men heeft in ’s-Graveland tot 1891 van zijn werkkracht gebruik kunnen maken, toen de classis Groningen hem per 6 augustus dat jaar emeritaat verleende ‘wegens voortdurende zwakheid des lichaams’. Hij overleed twee jaar later.

De Gereformeerde Kerk te ’s-Graveland (1892).

Ook in 1892 vond een landelijke kerkenfusie plaats. Ditmaal van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende), respectievelijk afkomstig uit Afscheiding en Doleantie. Vóór de fusie namen leidslieden van beide kerken elkaar regelmatig de maat in strijdschriften en kerkelijke bladen, maar uiteindelijk kon men het eens worden over het samengaan als ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’. Op 17 juni 1892 werd de eenheid tussen beide kerken in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk geproclameerd: de voormannen van beide kerken, de hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896) namens de Christelijke Gereformeerde Kerk en dr. A. Kuyper (1837-1920) namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, reikten elkaar de broederhand. Ook de gemeente van ’s-Graveland sloot zich erbij aan en heette sindsdien dus De Gereformeerde Kerk te ’s-Graveland.

Dr. A. Kuyper (1837-1920) en ds. S. van Velzen (1809-1896).

(Enkele Christelijke Gereformeerde Gemeenten wilden echter niet met de ‘Vereniging’ tussen Afgescheidenen en Dolerenden meegaan en wilden ‘blijven wat wij waren, namelijk Christelijk Gereformeerd’. Zo ontstond de (‘voortgezette’) Christelijke Gereformeerde Kerk.)

Oefenaar N. Bijdemast (van 1894-1903).

Oefenaar N. Bijdemast (1866-1939) – hij heette eigenlijk ‘Klaas, zich noemende Nicolaas’ – werd in juni 1866 ‘in het lommerrijke ’s-Graveland geboren. (…) Een voortdurende koorts ondermijnde [als kind] zijn toch al teere gezondheid: mager en bleek bleef hij ondanks alle verzorging’. Ook later bleef zijn gezondheid zwak. Maar ‘zijn prediking vond hartelijke instemming  en ook werd op verschillende plaatsen de jeugd met vrucht onderwezen’.

Oefenaar N. Bijdemast (1866-1939).

Omdat hij kennelijk tegen de ‘Vereniging’ van Afgescheidenen en Dolerenden gekant was, sloot hij zich in 1892 ‘zonder de minste ruggespraak’ aan bij de hierboven al genoemde ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk, een heel ander kerkgenootschap dan De Gereformeerde Kerken in Nederland, waar hij dus kennelijk niet bij hoorde. De vraag is of hij er telkens over had gezwegen of dat hij de kerkenraad van ’s-Graveland ervan op de hoogte had gesteld. Vermoedelijk niet, anders zouden ze hem waarschijnlijk niet hebben aangesteld.

Hoe dan ook, hij verhuisde naar zijn geboorteplaats ’s-Graveland en vanaf 1894 werkte hij daar in de Gereformeerde Kerk, en niet zomaar een paar jaar, maar zelfs tot 1903. Toen vertrok hij naar de Gereformeerde Kerk te Maarssen, waar hij met een deel van die gemeente in april 1908 alsnog overging naar door hem aangehangen ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’, maar nu openlijk.

Ds. O.J. Geerling (van 1903 tot 1911).

Vrij vlot na het vertrek van oefenaar Bijdemast deed op 6 december 1903 ds. O.J. Geerling (1856-1926) uit Brouwershaven intrede in de kerk van ’s-Graveland, die inmiddels zo’n 180 leden telde.

Ds. O.J. Geerling (1856-1926).

Ds. Geerling “was een blijmoedig man. De heldere klank van zijn stem, zijn blijmoedige lach typeerden den man, die toch veel leeds geleden heeft en aan wien zooveel ontvallen was in het sterven van zijne vrouw. Hij droeg zijn leed meer in het verborgene dat in het openbaar”.

In ‘s-Graveland vierde hij zijn zilveren predikantsjubileum. Hij nam in veel vacante gemeenten in de omgeving de catechisaties waar. Over zijn werk in ’s-Graveland is verder niet veel bekend. In elk geval nam hij op 1 oktober 1911 afscheid en vertrok naar de kerk van Heteren en Randwijk.

Ds. I. Tonkens (van 1912 tot 1916).

Op 16 juni 1912 deed de opvolger van ds. Geerling intrede in de kerk van ’s-Graveland, ‘dat vriendelijke dorp bij het schoone Hilversum‘. Het was ds. I. Tonkens (1879-1935) uit Langeslag. “Ook hier won hij al spoedig de harten, niet het minst door zijn ernstige prediking en zijn beminnelijke omgang”.

Ds. I. Tonkens (1879-1935).

“Zijn innig medeleven in dagen van droefheid en vreugde, zijn voortdurend wijzen op Christus als de Bron van allen zegen, werd zeer gewaardeerd. Zoo werden er banden tusschen herder en gemeente gelegd, die onvergetelijk zijn”. In ’s-Graveland kende men hem als ‘een voortvarend man’. Ook over zijn werk in ’s-Graveland konden we geen bijzonderheden vinden.

Ds. Tonkens nam in elk geval op 2 juli 1916 afscheid en vertrok naar de Gereformeerde Kerk te Lutjegast in de provincie Groningen.

Ds. W.H. van der Vaart Smit (van 1917 tot 1923).

Kandidaat W.H. van der Vaart Smit (1888-1985) deed op 23 december 1917 intrede in de kerk van ’s-Graveland. De predikant trouwde terwijl hij daar woonde, en voegde er de naam van zijn moeder, Marie van der Vaart, aan zijn eigen naam toe. Eigenlijk heette hij namelijk naar zijn vader, Smit.

Dr. H.W. van der Vaart Smit (1888-1985).

Hij vertrok in 1923 naar de kerk van Zuid-Beijerland, reden waarom hij op 23 september dat jaar afscheid van ’s-Graveland nam.

Zijn werk in ’s-Graveland ligt in de nevelen der duisternis gehuld, omdat we er verder weinig over weten. Wel is bekend dat hij zich in de Kerk van Zwijndrecht Groote Lindt aan de Gereformeerde Kerken onttrok. Hij bleek te sympathiseren met de Duitse bezetters en ging later over naar de Rooms-Katholieke Kerk. Hoe dan ook, de kerkenraad moest dus op zoek naar de volgende predikant.

Ds. A.G. Barkey Wolf (van 1926 tot 1929).

Deze vond men in ds. A.G. Barkey Wolf (1892-1974) uit Antwerpen. Op 30 mei 1926 deed hij intrede in de kerk te ‘s-Graveland. Hij heette eigenlijk gewoon ‘Wolf’, maar voegde in ’s-Graveland in 1928 ‘Barkey’ aan zijn naam toe.

Ds. A.G. Barkey Wolf (1892-1974).

Hij was trouwens niet helemaal buiten het nieuws gebleven. Toen hij in 1926 predikant te Antwerpen was, en hij het beroep naar ’s-Graveland al had aangenomen, liet hij in het dagblad ‘De Rotterdammer’ een verklaring opnemen, “dat hij geweigerd had om de waarschuwende kanselboodschap van de Generale Synode van Assen in verband met de Geelkerken-kwestie voor te lezen, en dat dit door den predikant ook niet geschiedenis zal”.

Dr. J.G. Geelkerken werd in 1926 door de Generale Synode afgezet omdat hij in het midden liet of de bomen en ‘de sprekende slang’ in het paradijs ‘zintuiglijk waarneembare’ werkelijkheden geweest waren. De synode eiste van de predikanten een letterlijke opvatting van het paradijsverhaal. De kerkenraad van ’s-Graveland moet dat geweten hebben maar zag er kennelijk verder geen bezwaar in hem op de preekstoel te hebben.

Ook ds. Barkey Wolf bleef betrekkelijk kort aan deze kerk verbonden. Op 17 maart 1929 nam hij afscheid wegens zijn vertrek naar de kerk van ‘s-Gravenhage-Oost.

Ds. P. Boes (van 1930 tot 1946).

Ongeveer zestien jaar lang stond de opvolger van ds. Barkey Wolf in de kerk van ’s-Graveland. Het was ds. P. Boes (1898-1976) uit het Friese Beetgum. Op 5 oktober 1930 deed hij intrede. In die tijd bestond in ‘s-Graveland een bloeiend verenigingsleven: zowel een Jongelingsvereniging, een meisjesvereniging, een mannenvereniging, maar even goed een afdeling van de Nederlandse Christen Vrouwen Bond (NCVB) en een Kiesvereniging van de door dr. A. Kuyper opgerichte ARP, de Anti-Revolutionaire Partij, later in het CDA opgegaan.

Ds. P. Boes (1898-1976).

De kerkzaal was in die tijd een langgerekte ruimte met in het midden van de korte wand de preekstoel met aan weerszijden ouderlingen- en diakenbanken. Een groot bord met gotische letters, dat boven de preekstoel hing, waarschuwde: ‘Wandelt Waardiglijk Het Evangelie Van Christus’. In de kerk stond een grote kachel, die met eierkolen gestookt werd; soms had men veel last van de rook. Koster Kromkamp leverde ’s winters een warme voetstoof, maar daarvoor moest je wel een dubbeltje betalen; voor de ‘kleine man’ dus onbereikbaar. De kerk had de beschikking over een kleine consistorie waar niet alleen de kerkenraad, maar ook de verschillende kerkelijke verenigingen bijeenkwamen.

Een nieuw orgel (1940).

Er moest zo langzamerhand een nieuw orgel komen: tot 1940 was de kerk voorzien van een tweeklaviers harmonium met zowel links als rechts daarvan zitplaatsen. Men wilde echter een pijporgel. De Meisjesvereniging nam op zich daarvoor actie te voeren. Zo werden in ’s-Graveland, maar even goed in de omliggende dorpen, loten verkocht. Bovendien werd in het restaurant Wapen van Amsterdam in ’s-Graveland, waar de jaarlijkse feestavond gehouden werd, elk jaar een openbare verkoping gehouden voor het orgel. Die verkopingen brachten over het algemeen rond de fl. 600 op. Het orgel kon uiteindelijk worden aangeschaft en werd op 1 januari 1940 in gebruik genomen.

Dit orgel werd in 1940 gebouwd door de fa. Steinmann & Vierdag (foto: ‘De Orgelsite.nl’). De kleur van het orgel is van latere datum.

De Tweede Wereldoorlog.

In de Tweede Wereldoorlog bestond tijdens de kerkdiensten altijd het gevaar dat de Duitse bezetters de kerk onverwachts zouden overvallen, omdat misschien ‘jonge mannen in de gevaarlijke leeftijd’ (die verplicht waren in de oorlogsindustrie in Duitsland te werken, maar dat niet deden en dus moesten onderduiken) de dienst zouden bijwonen. Vandaar dat tijdens de oorlog aan de achterkant van de kerkzaal een raam werd aangebracht dat open kon. Koster Kromkamp hield de wacht om te zien of buiten de kerk alles veilig was.

Als er inderdaad gevaar dreigde waarschuwde hij – overeenkomstig de afspraak – de oude heer Dooyes, die achter in de kerk zat, en deze riep – of de preek bezig was of niet – ‘Mannen, de Duitsers!’ De jonge mannen moesten dan maken dat ze weg kwamen, vluchtten achter elkaar door het raam naar buiten en maakten zich daar uit te voeten. Ds. Boes ging dan rustig door met zijn preek. De predikant zocht in de oorlog onderdak voor onderduikers en ook zelf verstopte hij vluchtelingen.

In de oorlog werden volgens het gedenkboek van de kerk van ‘s-Graveland gelukkig geen gemeenteleden het slachtoffer van de Duitse bezetting. Ook na de oorlog, toen ook vanuit ’s-Graveland soldaten richting Indië gingen om daar deel te nemen aan de ‘politionele acties’ tegen de ‘opstandelingen van Soekarno’, vielen geen slachtoffers uit ‘s-Graveland.

De Vrijmaking (1944).

Prof. dr. K. Schilder (1890-1952) tijdens de ‘Vrijmakingsvergadering’ in 1944 in Den Haag.

Al in de jaren ‘30 van de twintigste eeuw kwamen in De Gereformeerde Kerken in Nederland oude leergeschillen weer bovendrijven, onder meer over de twee bestaande visies op doop en Verbond (resp. van de vroegere Afgescheidenen en Dolerenden). De synode van 1905 had al bepaald dat beide beschouwingswijzen in de kerk toegelaten werden, maar volgens de ‘bezwaarden’ had de synode van 1942/1943 één van beide visies (die van de Dolerenden) toegelaten, met uitsluiting van de beschouwing van de vroegere Afgescheidenen. Daartegen protesteerden onder meer dr. K. Schilder (1890-1952) en dr. S. Greijdanus (1871-1948), beiden hoogleraar van de Theologische Hogeschool in Kampen. Zij kregen te maken met schorsing en afzetting door de synode. Op 11 augustus 1944 las dr. Schilder tijdens een landelijke bijeenkomst in Den Haag de ‘Acte van Vrijmaking of Wederkeer’ voor. Velen volgden zijn voorbeeld.

In ’s-Graveland bleef een grote scheuring uit; “slechts drie gezinnen, waaronder een ouderling, voegden zich bij de ‘vrijgemaakte’ kerk”.

Naar deel 3 >

© 2023. GereformeerdeKerken.info