De Gereformeerde Kerk te Zweeloo in Drenthe werd op 17 april 1838 geïnstitueerd als Christelijke Afgescheidene Gemeente te Meppen. Later werd de kerknaam veranderd in Aalden en vanaf 1903 werd het Zweeloo.

De achtergrond van de Afscheiding.
In de tijd dat de Afscheiding van 1834 onder leiding van ds. H. de Cock (1801-1842) in Ulrum doorbrak, maar ook al ver daarvóór, was ds. Jan Meijer Lich de hervormde predikant in Zweeloo. Hij stond daarvan 1821 tot 1836, toen hij werd afgezet ‘wegens wangedrag’. Toen hij vanuit Lage naar Zweeloo kwam kon hij nog met nauw verholen blijdschap meedelen dat in ‘bij het huisbezoek in deze gemeente gebleken is dat zich alhier geene zucht tot separatie [= Afscheiding] gelijk elders op eene aanmerkelijke wijze’ plaatsvond’.
Dat werd echter al gauw anders. Want niet lang na zijn komst bleek dat zijn theologische inzichten zich in vrijzinnige richting bewogen; hij vertelde op de preekstoel, dat veel Bijbelse verhalen heel anders uitgelegd konden worden dan in de kerk algemeen aanvaard was. Die prediking had nadelige invloed op de houding van een aantal van zijn gemeenteleden die het gereformeerde geloof waren toegedaan, en er geen genoegen mee namen dat zijn prediking ‘hoe langer hoe meer van de bijbelse waarheid afdwaalde’. Sommigen besloten zich niet meer in de hervormde kerk te laten zien en verdiepten zich in de eigen woning in het lezen van de bijbel en in het lezen van preken van ‘oudvaders’, zeer rechtzinnige theologen uit de zeventiende eeuw.

Omdat ook de levenswandel van ds. Meijer Lich aanleiding gaf tot klachten moest de kerkenraad uiteindelijk in mei 1836 besluiten hem als predikant af te zetten (de kerkenraad merkte bovendien al langer dat het aantal kerkgangers steeds minder werd). De predikant vertrok nog hetzelfde jaar naar Amerika. Maar ondertussen was het kwaad geschied, ook in de familieverhoudingen: het werd door velen niet op prijs gesteld dat sommigen zich niet meer in de kerk lieten zien, de emoties laaiden soms hoog op, en hun werd het leven en het zaken doen moeilijk gemaakt. Dat had echter slechts tot gevolg dat de ‘thuiszitters’ zich nog hechter aaneensloten.
De eerste ‘Afgescheidene’.
Degene die zich als eerste afscheidde van de hervormde kerk was H. Kremers (1778-1857) uit Meppen. Op 14 januari 1836 schreef hij zijn ‘Acte van Afscheidinge of Wederkeringe’. Daarin klaagde hij over ‘het bederf in de hervormde kerk, de verbastering van de bediening der sacramenten en het bijna volstrekte verzuim der kerkelijke tucht’. “Welke dan de reden zijn dat ik ondergeteekende mijn attistatien op eijsche om mij van de zoogenaamde hervormde kerk af te scheijden en mij aan te sluiten aan de kerk alwaar onze geloofsbelijdenis naar regelmaat des geloofs gediend wordt”.
Kremer weigerde sindsdien natuurlijk bij te dragen aan het traktement van de hervormde predikant, waardoor hij nog in conflict raakte met de kerkvoogden. Ook later ontstonden in de hervormde gemeente nog problemen. Zo waren er gemeenteleden – we spreken dan over de jaren ’40 van de negentiende eeuw – die weigerden gezangen te zingen uit de door de overheid verplicht gestelde, volgens sommigen ‘vrijzinnige’, liedbundel ‘Evangelische Gezangen’, die naar de mening van de Afgescheidenen slechts tot doel hadden de goegemeente ‘ten verderve te laten zingen’.
Instituering door ds. H. de Cock (17 april 1838).

Ook ds. De Cock, die na zijn afzetting was verhuisd naar Smilde, had van de kerkelijke moeilijkheden in Zweeloo c.a. gehoord. Hem werd gevraagd naar Meppen te komen om daar de Christelijke Afgescheidene Gemeente te institueren. Op 17 april 1838 vond die gebeurtenis plaats.
De burgemeester had op de vroege morgen van die dag gehoord dat ‘zich de brutale De Cock in deze gemeente bevond en waarschijnlijk ten huize van Jannes Lanning in Noordsleen eene redevoering in een godsdienstige samenkomst zoude willen houden’. De burgervader moest volgens de wetten van die tijd ingrijpen als een godsdienstige samenkomst van Afgescheidenen met meer dan twintig personen gehouden werd. Dat was namelijk verboden als daarvoor bij de plaatselijke overheid geen toestemming gevraagd was. Het bleek hem echter dat er slechts negentien mensen aanwezig waren. Hij keerde dus onverrichterzake naar zijn woning terug.
‘Volgens de overlevering waren bij de instituering in Meppen twaalf personen aanwezig, onder wie ook mensen uit Emmen, Sleen en Gees. De al genoemde H. Kremers en J. Lanning werden toen respectievelijk als ouderling en diaken bevestigd. Veel weten we niet over de begintijd omdat er geen notulenboeken (meer) bestaan.
De eerste kerkdiensten.
De Christelijke Afgescheidene Gemeente te Meppen werd bij Koninklijk Besluit van 8 februari 1842 erkend als Christelijke Afgescheidene Gemeente. Om erkend te worden moest men ook aangeven waar de kerkdiensten gehouden werden. Hoewel de kerkenraad al in augustus 1841 had besloten ‘om te zien naar een plaats voor de kerk’, werden de eerste diensten gehouden in de woning van Jan Rotmensen in de Honinghoek te Meppen, die fl. 9 per jaar kreeg voor het afstaan van zijn kamer. Die situatie bestond ook in 1843 nog, toen genotuleerd werd dat in het huis van Rotmensen een zolder werd aangebracht om de samenkomsten beter te kunnen houden. Omdat er aanvankelijk nog geen predikant was, las ouderling Kremers preken van ‘oudvaders’ voor.
Om te zorgen dat de gemeentezang zo eerbiedig mogelijk zou plaatsvinden werd een voorzanger benoemd, ‘een daartoe bekwaam persoon uit de kerkenraad of uit de mansledematen die ten Heilig Avondmaal zijn toegelaten’. Het was zijn taak de begintoon van de psalm aan te geven en desnoods de psalm voor te zingen, zodat de gemeente niet alleen op de juiste toonhoogte begon, maar dat ook gedurende de hele psalm bleef volhouden. Er was dus nog geen orgel.
Oefenaar B. Amsing (van 1841 tot 1842).

In mei 1841 werd als eerste voorganger B. Amsing (1841-1881) bevestigd; voordien was hij oefenaar in Smilde. Hij was het die begon met het schrijven van de kerkelijke notulen. Het verzoek van 25 november 1841 om als Afgescheiden Gemeente door de overheid erkend te worden werd door hem onder woorden gebracht. Nadat hij zijn opvolger had ingewerkt, vertrok hij naar de Afgescheiden Gemeente te Onstwedde. Dat inwerken van zijn opvolger (A.J. Abels) bestond in elk geval uit het laten geven van catechisatie, waartoe deze in 1841 opdracht kreeg.
Ds. A.J. Abels (van 1843 tot 1844).
De eerste predikant was kandidaat A.J. Abels (1818-1899). Hij was door ds. De Cock opgeleid. Ds. Abels was aanvankelijk oefenaar te Beilen. Zijn weekloon was fl. 1,50 met gratis aardappelen, brandstof en vrije woning. Op 16 februari 1843 werd hij bevestigd.
Op 13 september 1844 werd onder leiding van ds. Abels een gemeentevergadering gehouden over de vraag waar de nieuwe kerk gebouwd zou moeten worden. Men koos toen voor Alen, waarmee Aalden bedoeld werd. De kerkenraadsnotulen bestonden in die tijd uit niet veel meer dan enkele zinnen. Vaak werd de kerkenraadsvergadering afgesloten met het zingen van psalm 133 vers 3. Op 24 september 1844 nam ds. Abels afscheid en vertrok hij naar de gemeente van Borger. We weten dat de kerkenraad daar niet blij mee was.
Ds. J.J. Kooiker (van 1845 tot 1849).
De opvolger van ds. Abels was kandidaat J.J. Kooiker (1814-1865), die beroepen werd op een jaartraktement van fl. 180 met vrije brandstof, aardappelen en vrij wonen.
Er werden twee collectebussen gemaakt: een voor de diaconie en een voor ‘de kerk’. De opbrengsten werden tijdens de eerstvolgende kerkenraadsvergadering geteld. Ook werd in 1847 een tafel voor gebruik voorin de kerk gemaakt. Rondom die tafel werd het avondmaal gevierd. Om de beurten kwamen groepjes avondmaalsgangers naar voren om aan tafel brood en wijn uitgereikt te krijgen.
Emigratie.

Tijdens de werkzaamheid van ds. Kooiker ging in 1847 een behoorlijk aantal gemeenteleden met ds. A.C. van Raalte (1811-1876) mee naar Amerika, waar ze zich vestigden in het door hem gestichte dorp Holland, Michigan. Ook kwamen sommigen in Drenthe (Michigan) terecht. Minstens dertien belijdende leden en hun gezinnen trokken ‘De Grote Plas’ over om daar een nieuw bestaan op te bouwen. Als redenen voor hun vertrek golden de armoe in ons land, een heersende aardappelziekte en de vervolgingen waarvan de Afgescheidenen te lijden hadden. Dat het vertrek van zovelen voor de jonge gemeente een flinke klap was is niet moeilijk voor te stellen.
Een echt kerkgebouw (1850).

In 1848 – tijdens de ambtsperiode van ds. Kooiker – waren de gemeenteleden al eens bijeen geweest om te spreken over de bouw van een kerk. Besloten werd ‘naar een geschikt bouwterrein om te kijken’. De aankoop van een stuk grond in Aalden bleek over te gaan omdat het net aan iemand ander verkocht was, namelijk aan gemeentelid Lambert Huijing. Deze verhuurde echter voor een daalder per jaar een gedeelte van zijn grond aan de kerkenraad om daarop de nieuwe kerk te bouwen.
Voor de bouw moest toestemming van de overheid gevraagd worden. Dat ging wel goed, maar Wolter Keen uit Gees had wel bezwaar tegen de kerkbouw, omdat de kerk recht tegenover zijn boerderij kwam te staan en hem van het fantastische uitzicht beroofde. Hij tekende dus bezwaar aan, maar de overheid verklaarde dat ongegrond en zo kon de bouw – waarover we verder nauwelijks iets weten – gewoon doorgaan.
“Christelijke Afgescheidene Gemeente te Aalden”.
Nu het kerkgebouw in Aalden stond (en niet meer in Meppen) werd in deze tijd ook de naam van de gemeente veranderd in Christelijke Afgescheidene Gemeente te Aalden.
Op 18 mei werd door R. Euving aangeboden ‘een kamer voor de predikant af te timmeren’, zodat er meteen ook een pastorie bij de nieuwe kerk zou komen. Midden in deze bezigheden nam ds. Kooiker op 25 maart 1849 afscheid van Zweeloo c.a. en vertrok naar de Afgescheiden Gemeente van het Friese Oenkerk.

De bouw van de kerk vorderde echter ondertussen goed. Het gebouw was 13,45 meter lang en 8,45 meter breed en er konden ongeveer 140 gemeenteleden een plaats vinden. Op 28 april 1850 kwam ds. W.A. Kok (1805-1891) uit Hoogeveen naar Aalden om het nieuwe kerkgebouw officieel in gebruik te nemen. Hij preekte toen over 2 Kronieken 6 vers 11, over de inwijding van de tempel van Jeruzalem.
Student J.W. Dragt (van 1850 tot 1854).
Gelukkig bleef de gemeente niet lang vacant. Al in december 1850 begon student J.W. Dragt (1822-1878) aan zijn dienstwerk (hij werd overigens niet als predikant bevestigd). Zijn beloning was fl. 4 per week.
Intussen waren in de gemeente moeilijkheden ontstaan. Op 8 december 1849 werd Jan Alting als diaken gekozen, maar sommige gemeenteleden hadden daartegen bezwaar. Toen op 17 maart 1850 het avondmaal gevierd werd, bleek een aantal gemeenteleden niet verschenen te zijn. Student Dragt en ouderling Euving gingen op onderzoek uit en kregen te horen dat zij het niet eens waren met de benoeming van Alting als diaken. Hij was nog maar 23 jaar en nog maar een jaar lid van de gemeente. Dat vonden ze allemaal veel te snel gaan. De classis oordeelde echter dat ‘deze verkiezing niet tegen maar naar Gods Woord is geschied en dat deze persoon wegens kennis en bekwaamheid zeer geschikt is (…)’.

De gemeenteleden vonden student Dragt ook bekwaam genoeg om als predikant (en niet slechts als student) de gemeente te dienen, want op 12 september 1850 werd hij uit een drietal met overmacht van stemmen als officiële predikant beroepen op een salaris van fl. 300 per jaar met vrije woning en vrije brandstof. Aanvankelijk besloot de kerkenraad dat eigenaars van paarden de brandstof aan de predikant moesten afstaan, maar later werd bepaald dat iedereen daaraan moest bijdragen.
De voorzanger vroeg in 1851 om een vergoeding voor zijn dienstwerk. Hij wilde een bezoldiging van fl. 0,25 per zondag. De kerkenraad besloot de gemeenteleden te vragen wat zij er van vonden. Wat de uitslag was is niet bekend, maar de man hield zijn arbeid in ieder geval bijna twintig jaar lang vol.
Een zelfstandige gemeente in Gees (1854).
In 1851 hadden gemeenteleden die in het naburige Gees woonden aan de kerkenraad gevraagd of ze in hun dorp gedurende de winter eigen diensten mochten houden. De reis naar Aalden was in de wintertijd voor sommigen te zwaar. Daarmee ging men akkoord, al zouden ze het avondmaal gewoon in Aalden moeten bijwonen. In november dat jaar werden in de kerkenraad ook twee kerkenraadsleden uit (en ’voor’) Gees gekozen. Later werd ook afgesproken dat de predikant van Aalden af en toe in Gees zou komen preken. Uiteindelijk werd in november 1854 in Gees een zelfstandige Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd.

Ds. H. Schoenmaker (van 1855 tot 1860).
Ds. Dragt had intussen al in mei 1854 afscheid genomen en was vertrokken naar de gemeente van Broek op Langedijk. Zijn opvolger stond al snel daarna op de preekstoel in Aalden. Het was ds. H. Schoenmaker (1822-1874) uit Mildam, die op 17 mei 1855 intrede deed.
Leffert van Dijk uit Meppel schonk in 1856 aan de Afgescheiden Gemeente van Aalden een zilveren doopschaaltje met als ingegraveerde tekst ‘Mattheus 28 vers 19’ waarin het zendingsbevel gegeven wordt. In 1860 werd een boete voor ‘zuimachtige’ en ‘trage’ kerkenraadsleden ingevoerd; zij verzuimden de kerkenraadsvergadering of kwamen regelmatig te laat.
Hoe dan ook, ds. Schoenmaker nam op 2 december 1860 afscheid en vertrok naar de Afgescheiden Gemeente te Schoonebeek.
Ds. H. Koers (van 1862 tot 1864).

Op 2 november 1862 deed zijn opvolger intrede: student H. Koers (1832-1900). Hij stond iets meer dan twee jaar in de gemeente te Aalden. Over de korte verblijfsduur van de predikant in de gemeente van Aalden is nauwelijks iets bijzonders mee te delen. Maar wel weten we dat hij op 17 december 1864 afscheid nam en afreisde naar de gemeente van Ambt-Vollenhove.

Ds. D. Mekkes (van 1865 tot 1867).
Ook zijn opvolger diende de gemeente van Aalden slechts kort: student D. Mekkes (1830-1867) deed op 5 november 1865 intrede. Het beroepen van ds. Mekkes ging aanvankelijk niet volgens de regelen der kerkordelijke kunst.

De kerkenraad had namelijk al voordat men toestemming aan de classis had gevraagd, een beroep op hem uitgebracht. ‘Daarover wordt de kerkeraad van Aalden bestraft’, maar het beroep werd desondanks goedgekeurd. Twee dagen na zijn intrede overleed de echtgenote van de predikant en in mei 1866 overleden zijn beide ouders in Zweeloo. Zijn gezondheid was zwak; hij overleed zelf op 19 oktober 1867. Tussen hem en zijn gemeente bestond kennelijk een band van vertrouwen en waardering.
Ds. H. Schoenmaker (van 1868 tot 1870).
Voor de tweede maal werd op ds. H. Schoenmaker een beroep uitgebracht, die dit aannam en op 5 april 1868 intrede deed. In die tijd was het de gewoonte dat drie maal per zondag een kerkdienst gehouden werd: in de ochtend, de middag en de avond. ’s Winters werd in plaats van de middagdienst op woensdag een zgn. ‘weekdienst’ gehouden. Een andere gewoonte, die lang stand hield, was een tussenzang tijdens de preek: de preken duurden namelijk zo lang, dat men ook in Aalden er een gewoonte van maakte halverwege de preek een psalm te zingen om de aandacht te versterken.
Het zingen in de kerk gebeurde in die tijd trouwens op lange noten, ingezet door de voorzanger, die ervoor te zorgen had dat de gemeente op de juiste hoogte begon te zingen en dat ook verder volhield.
“Christelijke Gereformeerde Gemeente te Aalden” (1869).
Tijdens de tweede ambtsperiode van ds. Schoenmaker veranderde in 1869 de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente.

Daarom even terug in de geschiedenis: Ongeveer dertig jaar eerder vond in de Afgescheiden Kerk een kerkscheuring plaats: enkele gemeenten scheidden zich af van de Christelijke Afgescheidene Kerk en noemden zich Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis. De reden van de scheuring was onder meer dat een behoorlijk aantal Afgescheiden Gemeenten in die tijd de aloude en eerbiedwaardige gereformeerde Dordtse Kerkorde tijdelijk inruilde voor de door ds. H.P. Scholte (1805-1868) van Utrecht opgestelde ‘Utrechtse Kerkorde’, die overigens dezelfde geest ademde als de ‘Dordtse’. Hij deed dat om het op die manier voor de Afgescheiden Gemeenten mogelijk te maken door de overheid te worden erkend en rechtspersoonlijkheid te verkrijgen en om verder gevrijwaard te blijven voor overheidsvervolgingen. In de jaren ’60 van de negentiende eeuw waren de meningsverschillen niet meer actueel en werden onderhandelingen gestart om tot eenheid te komen.
In juni 1869 werd dat een feit. Beide kerkgenootschappen, de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis, verenigden zich onder de naam Christelijke Gereformeerde Kerk. Daarom heette ook de gemeente van Aalden in het vervolg ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente te Aalden’.
© 2025. GereformeerdeKerken.info
Translation into English:
The ‘Gereformeerde’ Church in Zweeloo (1).
The ‘Gereformeerde’ Church in the Drenthe village of Zweeloo was instituted on April 17, 1838, as the Christian Secessionist Congregation in Meppen. Later, the church name was changed to Aalden, and from 1903, it became Zweeloo.
The Background to the Secession.
At the time of the Secession of 1834, led by Rev. H. de Cock (1801-1842) in Ulrum, and even well before that, Rev. Jan Meijer Lich was the ‘hervormde’ minister in Zweeloo. He served there from 1821 until 1836, when he was deposed. When he arrived in Zweeloo from Lage, he could still report with barely concealed satisfaction that “during house visits in this congregation, it has been found that there is no inclination towards separation here, unlike elsewhere, where this has occurred significantly.”
That soon changed. Not long after his arrival, it became evident that his theological views leaned in a liberal direction. From the pulpit, he proclaimed that many Biblical stories could be interpreted quite differently from the generally accepted views within the church. His preaching had a negative influence on the attitude of some congregation members who adhered to the ‘gereformeerde’ faith and were displeased that his sermons were “more and more deviating from Biblical truth.” Some decided not to attend the ‘hervormde’ church anymore and instead deepened their faith at home by reading the Bible and sermons from the “old fathers”—very orthodox theologians from the seventeenth century.
Since Rev. Meijer Lich’s personal conduct also gave rise to complaints, the church council ultimately decided in May 1836 to depose him as a minister. The council had already noticed a steady decline in church attendance. The minister left for America later that year. However, the damage had already been done, even affecting family relationships. Many did not appreciate that some members stopped attending church, leading to heightened emotions, social tensions, and difficulties in business dealings. However, this only strengthened the resolve of those who withdrew, bringing them closer together.
The First Seceder.
The first person to secede from the ‘hervormde’ Church was H. Kremers (1778-1857) from Meppen. On January 14, 1836, he wrote his “Act of Secession or Return,” in which he lamented the corruption in the ‘Hervormde’ Church, the distortion of the administration of the sacraments, and the near-total neglect of church discipline. He stated:
“These are the reasons why I, the undersigned, request my attestation in order to secede from the so-called ‘Hervormde’ Church and to join the church where our confession of faith is served according to the rule of faith.”
From that moment on, Kremers naturally refused to contribute financially to the minister’s salary, which led to a conflict with the churchwardens. More issues arose in the ‘hervormde’ congregation later on. In the 1840s, for example, some members refused to sing hymns from the government-imposed collection “Evangelical Hymns,” believing that these songs were intended to “sing the people straight into hell.”
Institution by Rev. H. de Cock (April 17, 1838).
Rev. De Cock, who had since moved to Smilde, had heard about the church troubles in Zweeloo and surrounding areas. He was invited to come to nearby Meppen to institute the Christian Secessionist Congregation. This event took place on April 17, 1838.
That morning, the mayor had heard that “the impudent De Cock was in this municipality and was likely to hold a religious gathering at the home of Jannes Lanning in Noordsleen.” The mayor was required to intervene if a religious meeting of Secessionists was held with more than 20 people, as this was illegal without prior approval from the local authorities. However, upon arrival, he found only 19 people present.
According to tradition, twelve people attended the institution ceremony in Meppen, including individuals from Emmen, Sleen, and Gees. The aforementioned H. Kremers and J. Lanning were confirmed as elder and deacon, respectively. Little is known about the early years because no meeting minutes have survived.
The First Church Services.
The Christian Secessionist Congregation was officially recognized by Royal Decree on February 8, 1842. To obtain recognition, they had to specify where services would be held. Although the church council had already decided in August 1841 to look for a permanent church location, the first services were held in the home of Jan Rotmensen in Honinghoek, Meppen. He received 9 guilders per year for providing his room. This situation persisted into 1843 when it was noted in the minutes that an attic was added to Rotmensen’s house to better accommodate the meetings.
Since there was no minister at first, Elder Kremers read sermons from the “old fathers,” highly orthodox preachers from the seventeenth century. To ensure that congregational singing was performed properly, a precentor was appointed—”a capable person from the church council or the male members admitted to the Holy Supper.” His task was to indicate the starting tone of the psalm and, if necessary, to sing the first lines so that the congregation would begin at the correct pitch and maintain it throughout the hymn. There was no organ at this time.
Rev. B. Amsing (1841-1842).
In May 1841, the congregation’s first minister, Rev. B. Amsing (1841-1881), was installed. Before this, he had been an “exhorter” in Smilde. He began writing the church records and drafted the request for government recognition as a Secessionist congregation on November 25, 1841. After preparing his successor, he moved to the Secessionist congregation in Onstwedde. His preparation of Rev. Abels included giving catechism lessons, which he was instructed to do in 1841.
Rev. A.J. Abels (1843-1844).
The first full minister was Candidate A.J. Abels (1818-1899), who had been trained by Rev. De Cock. Initially, he had been an exhorter in Beilen. His weekly salary was 1.50 guilders, along with potatoes, fuel, and free housing. He was officially installed on February 16, 1843.
On September 13, 1844, a congregational meeting was held under his leadership to decide on the location of a new church. The congregation chose “Alen,” which was meant to be Aalden. Church council minutes from his tenure were often very brief, sometimes ending with the singing of Psalm 133:3. On September 24, 1844, he left to serve the congregation in Borger, much to the disappointment of the church council.
Rev. J.J. Kooiker (1845-1849).
Rev. Abels’ successor was Rev. J.J. Kooiker, who was called to serve for an annual salary of 180 guilders, along with free fuel, potatoes, and housing. Two collection boxes were introduced—one for the diaconate and one for the church itself, with proceeds counted at the next church council meeting. In 1847, a table was made for the church, around which the Lord’s Supper was celebrated. Communicants took turns approaching the table to receive bread and wine.
During Rev. Kooiker’s ministry, a significant number of church members emigrated to America with Rev. A.C. van Raalte in 1847. They settled in the newly founded town of Holland, Michigan. At least thirteen professing members and their families crossed the Atlantic to build a new life. The reasons for their departure included poverty and the persecution of Secessionists in the Netherlands. The loss of so many members was undoubtedly a heavy blow to the young congregation.
A Real Church Building (1850).
In 1848—during the tenure of Reverend Kooiker—the congregation had already gathered once to discuss the construction of a church. It was decided to look for a suitable building site. The purchase of a suitable plot of land in Aalden fell through because it had just been sold to someone else, namely to church member Lambert Huijing. However, he agreed to lease a portion of his land for one daalder per year for the construction of the church.
Government approval had to be obtained for the construction. That process went smoothly, but Wolter Keen from Gees objected to the construction because it would be built directly opposite his farm, obstructing his view. He filed an objection, but the authorities deemed it unfounded, allowing construction to proceed—about which we know very little.
Now that the church building was located in Aalden (and no longer in Meppen), the congregation’s name was also changed at this time to Christelijke Afgescheidene Gemeente te Aalden (Christian Seceded Congregation in Aalden).
On May 18, R. Euving offered to panel a room for the pastor, so that a parsonage would be built alongside the new church. In the midst of these activities, Reverend Kooiker bid farewell to Zweeloo and its surrounding areas on March 25, 1849, and departed for the Seceded Congregation of the Frisian Oenkerk.
The construction of the church progressed well. The building was 13.45 meters long and 8.45 meters wide, with space for approximately 140 congregation members. On April 28, 1850, Reverend W.A. Kok from Hoogeveen came to Aalden to officially inaugurate the new church building. He preached on 2 Chronicles 6:11, concerning the dedication of the temple in Jerusalem.
Reverend J.W. Dragt (1850-1854).
Fortunately, the congregation did not remain vacant for long. As early as December 1850, theology student J.W. Dragt began his ministry (though he was not formally ordained as a pastor). His salary was 4 guilders per week.
Meanwhile, difficulties arose. On December 8, 1849, Jan Alting was elected as a deacon, but some members objected. When the Lord’s Supper was held on March 17, 1850, several congregation members were absent. Student Dragt and elder Euving investigated and found that these members disagreed with Alting’s appointment as deacon. At just 23 years old and only a member of the congregation for a year, they felt his promotion was far too rapid. However, the classis ruled that “this election was conducted not against, but in accordance with God’s Word, and that this person, due to his knowledge and ability, is highly suitable (…).”
The congregation also found student Dragt qualified to serve as an ordained pastor, and on September 12, 1850, he was overwhelmingly elected as an official pastor with a salary of 300 guilders per year, including free housing and fuel. Initially, the church council decided that horse owners should provide fuel for the pastor, but later it was determined that all members should contribute.
In 1851, the precentor requested compensation for his service. He asked for 0.25 guilders per Sunday. The church council consulted the congregation for their opinion, but the outcome is unknown. Regardless, the precentor continued his service for nearly twenty years.
An Independent Congregation in Gees (1854).
In 1851, congregation members from the nearby village of Gees asked the church council for permission to hold their own services in winter. The request was granted, but they were still required to attend the Lord’s Supper in Aalden.
In November of that year, two church council members from (and “for”) Gees were elected. Later, it was agreed that the pastor of Aalden would occasionally preach in Gees. Finally, in November 1854, an independent Christian Seceded Congregation was formally instituted in Gees.
Reverend H. Schoenmaker (1855-1860).
Reverend Dragt left in May 1854 for the congregation of Broek op Langedijk. His successor soon took the pulpit in Aalden: Reverend H. Schoenmaker (1822-1874) from Mildam, who was installed on May 17, 1855.
In 1856, Leffert van Dijk from Meppel donated a silver baptismal bowl to the Seceded Congregation of Aalden, engraved with Matthew 28:19, the Great Commission.
In 1860, a fine was introduced for “negligent” and “slow” church council members who missed meetings or regularly arrived late.
Nevertheless, Reverend Schoenmaker left on December 2, 1860, for the Seceded Congregation in Schoonebeek.
Reverend H. Koers (1862-1864).
His successor, student H. Koers, was installed on November 2, 1862. He served the Aalden congregation for just over two years. Due to his brief tenure, little is recorded about his work, but we do know that he left on December 17, 1864, for Ambt Vollenhove.
Reverend D. Mekkes (1865-1867).
Reverend Koers’ successor also served only briefly. Student D. Mekkes (1830-1867) was installed on November 5, 1865.
His appointment did not initially follow proper church order. The church council issued a call to him before obtaining approval from the classis. “Because of this, the church council of Aalden was reprimanded,” but the call was ultimately approved.
Two days after his installation, his wife passed away, and in May 1866, both of his parents died in Zweeloo. His health was fragile, and he passed away on October 19, 1867. Despite these hardships, a strong bond of trust and appreciation existed between him and the congregation.
Reverend H. Schoenmaker (1868-1870).
For the second time, Reverend H. Schoenmaker was called to serve in Aalden. He accepted and was installed on April 5, 1868.
At that time, it was customary to hold three church services on Sundays: in the morning, afternoon, and evening. In winter, the afternoon service was replaced by a midweek service on Wednesday.
Another long-standing tradition was singing a hymn during the sermon. Since sermons were long, it became common practice to sing a Psalm halfway through to help maintain attention. Singing was done in long notes, led by the precentor, who ensured that the congregation started at the right pitch and maintained it throughout.
Christian Reformed Congregation in Aalden (1869).
During Reverend Schoenmaker’s second term, the name of the Christian Seceded Congregation changed in 1869.
Around thirty years earlier, a church split had occurred within the Seceded Church. Some congregations separated and called themselves “Reformed Congregation Under the Cross“. The split was partly due to several Seceded congregations temporarily replacing the old and venerable ‘gereformeerde’ Dordrecht Church Order with the “Utrecht Church Order” written by Reverend H.P. Scholte of Utrecht. Though similar in spirit to the Dordrecht Order, this change aimed to grant the Seceded congregations legal status and shield them from government persecution.
By the 1860s, these disputes were no longer relevant, and negotiations for reunification began. In June 1869, unity was achieved. Both church bodies—the Christian Seceded Church and the Reformed Church Under the Cross—merged under the new name Christian Reformed Church.
From then on, the congregation of Aalden was known as the Christian Reformed Congregation in Aalden.