De Gereformeerde Kerk in het Friese Schettens c.a. werd op 7 januari 1889 geinstitueerd als Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Longerhouw. Vanaf 1898 werd de naam gewijzigd in De Gereformeerde Kerk te Schettens c.a.

Vooraf in de hervormde kerk.
Geestelijk en kerkelijk waren de twee kleine dorpen Schettens en Longerhouw eeuwen lang een tweeling geweest. Na de Reformatie van de zestiende eeuw werden beide kerkelijke gemeenten – elk met hun eigen kerkgebouw – namelijk gecombineerd, elk met een eigen kerkenraad, en dat bleef zo. Rond 1600 vond in Schettens en Longerhouw voor het eerst de reformatorische prediking plaats, door de protestantse predikant Willem Jurjens. Soms bleven de predikanten lang op hun post! Zo bezette ds. Jacobus Steenwijk de hervormde kansel van 1685 tot 1741. Meerdere predikanten rekenden zich tot de ‘liberale’ richting die de “verheven zedeleer van Christus” aan de gemeente voorhielden, “in plaats van het Evangelie der Verzoening”. De sfeer waarin theologische studenten op de universiteiten onderwezen werden was zo – zoals de rechtzinnige theologische student Jan Wouter Felix (1824-1904) het omschreef – dat men zei er: ‘Goddank, mijne heren, binnen vijfentwintig jaar is de laatste van die domme orthodoxen uitgestorven en zijn we ze allemaal kwijt’. Maar de orthodoxe kandidaat Felix dacht er heel anders over.
Ds. J.W. Felix op de hervormde kansel (van 1848 tot 1851).

Want kandidaat J.W. Felix (1824-1904) nam het beroep van de gemeente van Schettens en Longerhouw aan. Hij was nog maar 23 jaar en hij werd op 13 februari 1848 door ds. J.J. Knap, hervormd predikant van Heeg, in het ambt bevestigd. De hervormde kerk zat zondag aan zondag tot in de vensterbanken vol. Boerenkarren, wagens en sjezen stonden ‘s zondags rondom de kerk geparkeerd Tussen beide diensten konden de kerkgangers bij boeren overblijven en ‘s zomers bracht men die tijd in de open lucht door, samen psalmen zingend. Ds. Felix beschouwde de kerk van Schettens en Longerhouw als zijn ’tweede academie’ omdat hij er ‘veel geleerd’ had, ook door om te gaan met gemeenteleden als Jan Piers Eringa uit het naburige Edens, met Sjoerd Vellinga uit Hennaard, Dirk Noordmans uit Allingwawier en met beurtschipper Rinse Kracht uit Leeuwarden.
De Friese ‘Vrienden der Waarheid’ (1854).
Weliswaar nam de predikant op 19 oktober 1851 afscheid vanwege zijn vertrek naar Opheusden, maar op 4 december 1853 werd ds. Felix predikant in hervormd Heeg. Vanwege de door hem geconstateerde toenemende vrijzinnigheid in de kerk werd op zijn initiatief op 21 september 1854 de provinciale Vereniging van de Vrienden der Waarheid opgericht. De vereniging ijverde voor kerkherstel op grond van de gereformeerde belijdenis, waartoe men jonge theologische studenten steunde, christelijke tehuizen voor gymnasiasten oprichtte, terwijl men in de dorpen waar geen rechtzinnige prediking gehoord werd evangelisaties oprichtte. Daar nodigde men orthodoxe predikanten of evangelisten uit ‘om er een stichtelijk woord te spreken’.

Nog geen anderhalf jaar later werd ds. Felix opgevolgd door de even rechtzinnige ds. W. Sypkens, die het werk van de ‘Vrienden’ voortzette. Toen deze ongeveer twee jaar later naar de hervormde gemeente van Scharnegoutum vertrok, deed een vrijzinnige predikant intrede in kerk en pastorie van Schettens en Longerhouw.
De benoeming van predikanten en kerkvoogden was in de eerste helft van de negentiende eeuw in veel Friese hervormde gemeenten een zaak van de plaatselijke grootgrondbezitters, zelfs als ze elders woonachtig waren. Ze werden floreenplichtigen genoemd. Dit waren voor het grootste deel ‘modernen’ (vrijzinnigen), die er voor zorgden dat ‘de fijnen’ (de orthodoxe gemeenteleden) bij de benoeming van predikanten en kerkvoogden geen stem kregen. De gemeenteleden hadden niets te vertellen, ook niet over de benoeming van hun eigen kerkenraad, want daar ging de kerkenraad zélf over. In 1858 werd ds. D.J. Westerloo beroepen, die er tot 1879 bleef. Maar de gemeenteleden die ds. Felix meegemaakt hadden bleven in ‘zijn’ richting werken. Het duurde dus weliswaar even, maar in februari 1880 kwam eindelijk de rechtzinnige predikant ds. J.F.L.A. de Jager naar Longerouw en Schettens, die er tot oktober 1882 bleef. Van 1884 tot 1891 kwam ds. H.C. Lambers, die weer van de vrijzinnige richting was. Zo ging het dus ‘om en om’.
De Christelijke School (1872).

De eerste Christelijke School werd in 1872 geopend, met een onderwijzerswoning er aan vast gebouwd. Vanaf de Franse tijd (1795) hadden Schettens en Longerhouw alleen een openbare school gehad. Er kwam vanuit het dorp echter grote behoefte aan Christelijk onderwijs, waaraan de liberale gemeente Wonseradeel echter niet wilde meewerken. Uiteindelijk werd de school dus door de ouders bekostigd en ontstond er in de gemeente een langdurige en felle schoolstrijd.
Niet heel veel later vond ook hier de Doleantie plaats (de scheuring tussen ‘hervormd’ en ‘gereformeerd’ in de hervormde kerk). Hierdoor waren de Hervormden genoodzaakt de voormalige openbare school te betrekken, zodat er weer twee scholen in de kleine dorpen waren, die soms amper het hoofd boven water konden houden.
De Doleantie (1886 e.v.j.).

Intussen was op 16 december 1886 in Amsterdam de kerkenraad afgezet door de kerkelijke besturen. De kerkenraad had zich al jaren lang verzet tegen – kort door de bocht gezegd – de vrijzinnigheid in de hervormde kerk en de grote macht van de Algemene Synode van de Hervormde kerk, mogelijk gemaakt door het Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk. De tachtig afgezette Amsterdamse kerkenraadsleden besloten onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920), die toen ouderling in de Amsterdamse kerkenraad was, het Algemeen Reglement af te schaffen en aan de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde ‘wederom kracht en geldigheid te verlenen’. De kerkenraad van deze Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) beschouwde zich als de wettige voortzetting van de hervormde kerk.
De Doleantie in Schettens en Longerhouw (1889).
De hervormde kerkenraden van Longerhouw en Schettens wezen het verzoek van enkele verontruste gemeenteleden af, om ‘de reformatie der kerk’ ter hand te nemen, het Algemeen Reglement af te schaffen en weer kracht en geldigheid te verlenen aan de Dordtse Kerkorde. Daarom werd door de ‘verontrusten’ besloten ook in Longerhouw en Schettens ‘het synodale juk af te werpen’ en de reformatie der kerk dan maar zelf ter hand te nemen, op grond van het ‘ambt aller geloovigen’. Men wilde zich uitdrukkelijk niet afscheiden van de Hervormde Kerk, maar van de hervormde kerkelijke besturen. Daarom vroeg men ds. Th.D. Prins (1862-1929) van de Dolerende Kerk te Wons naar Longerhouw en Schettens te komen om daar behulpzaam te zijn bij de instituering van de Dolerende Kerk.

Op vrijdagavond 7 december 1889 kwamen hij en negentien hervormde manslidmaten bijeen in de timmerschuur van L. Runia in Schettens. De vergadering werd geopend me het zingen van psalm 119 de verzen 67 en 68, en gelezen werd van Psalm 119 de verzen 129 tot 152. Daaruit bleek volgens de predikant dat ook David de vurige begeerte had om met vaste tred het pad van Gods geboden te bewandelen. “David is bitter bedroefd omdat zijn medestanders des Heeren Woord vergeten, waardoor ze zichzelf op een weg stellen, die ten verderve voert en waardoor ze God onteren en beledigen”.
Dat de negentien broeders in Runia’s timmerschuur aanwezig waren was er het een bewijs van dat er een geesteseenheid was, vond ds. Prins. De weg die de hervormde kerk ging was een verkeerde weg: de belijdenis werd niet gehandhaafd. Maar “ook wijzelf liggen in onze schaamte en deze overdekt ons, want wij hebben tegen de Heere onze God gezondigd”.
Ambtsdragers gekozen en bevestigd.
Vervolgens werd besloten over te gaan tot het kiezen van ambtsdragers. Als ouderling werden gekozen A. Bergsma en J.W. de Boer. De Boer had echter bezwaren tegen zijn verkiezing en in zijn plaats werd als ouderling hoofdonderwijzer P. Kurpershoek gekozen. De diakenen waren er al, want die waren in de hervormde gemeente al in het ambt en waren met de Doleantie meegegaan.

Op 7 januari 1889 werden de verkozen ambtsdragers in het ambt bevestigd. Dat gebeurde opnieuw door de consulent, ds. T.D. Prins, in de woning van Jaan Y. Janzen. Na deze officiële gebeurtenis kwam de pas bevestigde kerkenraad van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Longerhouw en Schettens in vergadering bijeen. Daar werd besloten dat “onder biddend opzien tot de Heere, krachtens hetzelfde recht waarmee in de 16de eeuw de Pauselijke hiërarchie werd afgeworpen, thans de synodale hiërarchie wordt afgeworpen en wordt voor de hele gemeente te Schettens en Longerhouw de synodale organisatie afgeschaft”. Het Algemeen Reglement, dat in 1816 door de overheid aan de Hervormde Kerk was opgelegd (in plaats van de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde) werd afgeschaft en weer vervangen door de Dordtse Kerkorde.

Hierna werd besloten van deze besluite kennis te geven aan de Koning, aan de hervormde kerkvoogden van Schettens en Longerhouw, en aan de Burgemeester van de Gemeente Wonseradeel. Aan De Heraut en de Friesche Kerkbode (beide Dolerende kerkbladen) werd ook van het besluit kennis gegeven. P. Kurpershoek werd gekozen tot voorzitter van de kerkenraad en D. Scheepsma werd scriba. In een schrijven aan alle leden van de plaatselijke Hervormde Gemeente werd uitleg gegeven over de ‘Reformatie der Kerk’ (als voorbeeld voor die brief diende de circulaire van de Dolerende Kerk te Witmarsum).
De eerste drie jaren (1889 tot 1891).

De hele gang van zaken met betrekking tot de Doleantie in Schettens en Longerhouw komt bijna naadloos overeen met de aanbevelingen van het Gereformeerd Kerkelijk Congres, dat van 11 tot en met 14 januari 1887 door de afgezette Amsterdamse kerkenraad (onder leiding van dr. A. Kuyper) was georganiseerd. Zelfs werd in een tweetal zgn. ‘Modelboekjes’ aangegeven welke brieven met diende te schrijven om de Doleantie ter plaatse naar behoren te laten verlopen.
Een van de aanbevelingen op het Congres was ook dat plaatselijke Dolerende Kerken een Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ zouden stichten om namens de kerkenraad handelingen te kunnen verrichten waarvoor rechtspersoonlijkheid vereist was (op grond van de wettelijke regels kon een Dolerende Kerk die zelf niet krijgen). Aldus geschiedde ook in Schettens (in 1898 kon de vereniging worden opgeheven, omdat de kerk intussen ook rechtspersoonlijkheid kon krijgen).
Verder besloot de kerkenraad een nieuwe pastorie te bouwen. En in het voorjaar van 1889 kon al worden besloten uit te zien naar een eigen predikant (in de eerste kerkdienst van de zojuist geïnstitueerde Nederduitsche Gereformeerde kerk (doleerende) te Schettens en Longerhouw ging kandidaat H.H. Kuyper (1864-1945) voor, zoon van dr. A. Kuyper).

Het beroepingswerk werd dus ter hand genomen. Daartoe was het jaartraktement op fl. 3.000 gesteld ‘met vrije woning’. Voor verscheidene beroepen werd echter een bedankje ontvangen. Maar uiteindelijk nam kandidaat C. Hoek (1865-1899) uit Schelluinen het op hem uitgebrachte beroep aan.
Ds. C. Hoek (van 1891 tot 1899).
Op 8 februari 1891 deed hij intrede. Maar een half jaar later werd de predikant ziek, tot hij in juni 1892 weer gezond en wel aanwezig was. Gelukkig maar, want ondertussen had men gemerkt dat het ‘preeklezen’ (het lezen van een preek door een ouderling) niet bij iedereen in de smaak viel
“De Gereformeerde Kerken in Nederland” (1892).
Ondertussen hadden de landelijke synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (resp. afkomstig uit Afscheiding en Doleantie) besloten op 17 juni 1892 samen te gaan als De Gereformeerde Kerken in Nederland. Dat hield in dat ook de naam van de plaatselijke Nederduitsche Gereformeerde Kerk veranderde in De Gereformeerde Kerk te Schettens en Longerhouw.
Kerkelijke verenigingen.
Er bestond al een kerkelijke Jongelingsvereniging. Sterker nog, de jongens zorgden ervoor dat er in de kerkzaal van de school een orgel kwam; het zal een harmonium geweest zijn. In die tijd kwam ook de vraag ter sprake of er een Jongedochtersvereniging moest worden opgericht. Zij zouden mooi kledingstukken kunnen maken die door de diaconie zouden kunnen worden uitgedeeld aan de behoeftigen in de gemeente. Op 20 november 1901 was het zover.

Ook de Zending kreeg aandacht. De zendingsvelden van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken gingen op 31 mei 1894 over naar De Gereformeerde Kerken in Nederland (‘Midden-Java ten Zuiden’ en Soemba waren lange tijd de belangrijkste gebieden waarnaar de Gereformeerde Kerken zendelingen uitzonden). Besloten werd in Schettens een bidstond voor de Zending te houden waarbij ook gecollecteerd zou worden voor het werk van de medische zending door dr. J.G. Scheurer (1864-1928), die als zendingsarts naar Java zou worden uitgezonden. Hij opende daar in 1897 het Petronella Hospitaal.
Opzicht en tucht.
Mochten boeren op zondag melk leveren (Jeremia 17 vers 21 tot en met 23)? De kerkenraad vond dat ‘het werk op de boerderij op de dag des Heeren tot het minst mogelijke beperkt moet worden’.
De Diaconie.
De diaconie gaf onder meer steun in natura. Zo zou een zwakke zuster uit de gemeente gedurende drie weken anderhalve kilo rundvlees van de diaconie ontvangen. Verder werd net als voorgaande jaren een uitdeling van vet gehouden aan arbeiders (grotere gezinnen kregen een grotere hoeveelheid); daar werden ze sterk van! In januari 1895 lag een arme schipper in Schettens vastgevroren met zijn woonschip. Toen uit ingewonnen informatie bij ds. J.J. Steinhart (1858-1917) van Knijpe (Fries: De Knipe) inderdaad bleek dat de man lid van de Gereformeerde Kerk was, werd besloten aan hem elke dag een roggebrood en twee wittebroden te geven. De kerkenraadsleden betaalden het zelf, ondanks het feit dat ds. Steinhart had gemeld dat ‘de man in Knijpe bekend stond als iemand van slecht allooi’.

Ds. Hoek ontving in mei 1898 een beroep van de kerk van Bleiswijk, dat hij ook aannam. Maar nog voor zijn vertrek sloeg de ziekte van de predikant opnieuw toe en was het de vraag of hij in Schettens zou blijven of dat hij vanwege het klimaat naar Schiedam zou verhuizen, waardoor hij mogelijk zou kunnen genezen. Besloten werd naar Schiedam te vertrekken. Daar overleed ds. Hoek echter op 23 maart 1899.
Ds. D. van der Meulen (van 1901 tot 1907).
Op 8 september 1901 deed de opvolger van ds. Hoek intrede in Schettens en Longerhouw. Het was kandidaat D. van der Meulen (1870-1942). Hij wed in het ambt bevestigd door ds. J. Hania (1861-1929) van Oosterbierum.
Opzicht en tucht.
De kerkenraad hield leer en leven van de gemeenteleden uiteraard nauwkeurig in de gaten. Al gauw bleek dat de preses gehoord had dat enkele doopleden in het openbaar om geld speelden; afgesproken werd dat de kerkenraadsleden er even om zouden denken.
Verder werd besloten dat als een hervormd gemeentelid wilde toetreden tot de Gereformeerde Kerk van Schettens en Longerhouw, en hij of zij in de hervormde gemeente belijdenis had gedaan, dat als ‘niet geldend’ zou worden beschouwd. Om toegelaten te worden tot het Avondmaal zou men alsnog in de gereformeerde kerk belijdenis van het geloof moeten doen.
De visitatoren vroegen de kerkenraad er ook beter op toe te zien dat in de huizen der gemeenteleden gebeden en bijbel gelezen werd. Ook zouden de ouderlingen regelmatig de catechisaties moeten bijwonen.

Een eigen kerkgebouw?
In 1902 werd voor het eerst gesproken over de vraag of er in plaats van de school nu ook een eigen kerkgebouw zou moeten komen. De timing van die vraag was misschien wat minder gelukkig, omdat een goed in de slappe was zittende broeder juist overleden was, van wie de kerk nu dus geen kerkelijke bijdrage meer ontving, en die ook aan de kerk geen erfenis had nagelaten.
De kerkenraad vond echter ook dat er een kerkgebouw moest komen, maar de financiën waren dus het probleem. Men vond dat de gemeenteleden niet nog zwaarder belast konden worden. Besloten werd daarom een fonds voor kerkbouw op te richten. De ouderlingen en diakenen zouden allemaal een ‘collecteboekje’ krijgen met daarin een opwekkend woord van de predikant; in dat collecteboekje konden de gemeenteleden dan hun bijdrage noteren. Verder zou vier maal per jaar een kerkcollecte voor kerkbouw gehouden worden en zou de classis om ‘zedelijke steun’ gevraagd worden.
De plannen worden werkelijkheid (1907).

Het duurde nog tot 1907 voordat de bouw zou beginnen. In dat jaar kwam er een rapport uit dat adviseerde om in de dorpskom van Schettens een kerkgebouw neer te zetten met consistorie en paardenstal en bovendien zou een nieuw orgel aangeschaft worden. Door de zeventien op 21 maart 1907 aanwezige manslidmaten werd het voorstel van de kerkenraad aangenomen. Ten noorden van de bestaande pastorie zou een kerk met bijgebouwen komen voor een bedrag van bijna fl. 4.500. Aannemer E. Feenstra zou de bouw ter hand nemen en ondertussen zou een commissie van de kerkenraad ‘in alle stilte’ op zoek gaan naar een orgel.

De classis was het met de bouw van een kerk eens, maar dacht eerst aan verbouwing van de school (en dan elders een nieuwe school te bouwen). Uiteindelijk kwam men toch tot het besluit dat een nieuw kerkgebouw zou worden gesticht. De eerste steen werd door ds. Van der Meulen gelegd; de daarop gegraveerde tekst was: “De eerste steen van dit gebouw is gelegd door ds. D. Van der Meulen op 3 juli 1907. Ps. 27:14” (waar wordt gezegd: ‘Wacht op den Heere, wees sterk, uw hart zij onversaagd; ja wacht op de Heere’).

Ondertussen had ds. Van der Meulen een beroep ontvangen en aangenomen van De Gereformeerde kerk te Numansdorp. De predikant nam op 3 november 1907 afscheid en kon zodoende de ingebruikneming van de nieuwe kerk, op 23 oktober 1907, nog meemaken.
© 2025. GereformeerdeKerken.info
Translation into English:
The ‘Gereformeerde’ Church of Schettens (1).
The ‘Gereformeerde’ Church in the Frisian town of Schettens and surrounding areas was instituted on January 7, 1889, as the ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (Dolerende)’ in Longerhouw. From 1898 onwards, the name was changed to The ‘Gereformeerde’ Church of Schettens and Surroundings (c.a.).
Prior to that, in the ‘Hervormde’ Church.
Spiritually and ecclesiastically, the two small villages of Schettens and Longerhouw had been twins for centuries. After the Reformation of the sixteenth century, both church congregations – each with their own church building – were combined, each maintaining their own church council, and that remained so. Around 1600, the first ‘gereformeerde’ preaching took place in Schettens and Longerhouw by the Protestant minister Willem Jurjens. Ministers often stayed for a long time; for example, Rev. Jacobus Steenwijk served from 1685 to 1741.
Several ministers considered themselves part of the liberal direction, promoting the “exalted moral teachings of Christ” instead of “the Gospel of Reconciliation.” The atmosphere in the theological faculties was such that orthodox students like Jan Wouter Felix (1824–1904) reported hearing: “Thank God, gentlemen, in twenty-five years the last of those stupid orthodox folk will be extinct.” Felix strongly disagreed.
Rev. J.W. Felix on the ‘Hervormde’ Pulpit (1848–1851).
Then candidate J.W. Felix (1824–1904) came to the congregation of Schettens and Longerhouw. Only 23 years old, he was ordained on February 13, 1848, by Rev. J.J. Knap of Heeg. The church was packed every Sunday, even the window sills were occupied. Farmers’ carts and carriages surrounded the church. Between services, attendees would stay with local farmers, and in summer, they gathered outside singing psalms.
Rev. Felix called the church of Schettens and Longerhouw his “second academy”, because he learned much there, partly through contact with members like Jan Piers Eringa from Edens, Sjoerd Vellinga from Hennaard, Dirk Noordmans from Allingawier, and skipper Rinse Kracht from Leeuwarden.
The Frisian “Friends of the Truth” (1854).
Though Felix left on October 19, 1851, to serve in Opheusden, he returned as pastor of Heeg on December 4, 1853. Observing growing liberalism in the church, he initiated the founding of the Frisian ‘Association of Friends of the Truth’ on September 21, 1854. The association worked for church renewal based on ‘gereformeerde’ confession, supporting theological students, founding Christian boarding houses, and starting evangelization efforts in villages lacking orthodox preaching.
Less than a year and a half later, Felix was succeeded by the equally orthodox Rev. W. Sypkens, who continued the work. When Sypkens left for Scharnegoutum, a liberal minister took over.
In many Frisian ‘hervormde’ congregations during the early 19th century, the appointment of pastors and deacons was controlled by wealthy landowners, often modernists (liberals), who ensured that the orthodox members had no say. Even the appointment of the church council was under council control, not the congregation’s.
In 1858, Rev. D.J. Westerloo was called and served until 1879, but those influenced by Felix remained active. Eventually, in February 1880, the orthodox Rev. J.F.L.A. de Jager came to Longerhouw and Schettens, staying until October 1882. Then from 1884 to 1891, Rev. H.C. Lambers, a liberal, served again—showing the alternating trend.
The Christian School (1872).
In 1872, the first Christian school opened, with a teacher’s home attached. Since the French period (1795), there had only been a public school. A strong local demand for Christian education arose, which the liberal municipality Wonseradeel refused to support. Parents funded the school themselves, triggering a long and fierce school conflict.
Not long after, the Doleantie (the church split between ‘gereformeerde’ and liberal factions) occurred, forcing the liberal congregation to use the former public school, resulting in two schools in small villages struggling to survive.
The Doleantie (from 1886 onward).
On December 16, 1886, the church council in Amsterdam was dismissed by church authorities. That council had long opposed liberalism and the excessive power of the General Synod, allowed under the General Regulation for the Governance of the ‘Hervormde’ Church. The eighty dismissed council members, led by Dr. Abraham Kuyper (1837–1920), abolished the General Regulation and reinstated the historic Dordt Church Order. They saw themselves as the legitimate continuation of the ‘hervormde’ Church.
The Doleantie in Schettens and Longerhouw (1889).
The church councils of Schettens and Longerhouw rejected a request by concerned members to reform the church by rejecting the General Regulation and reinstating the Dordt Church Order. So these members decided to “cast off the synodal yoke” and reform the church themselves under the “office of believers.” They emphasized they were not seceding from the ‘Hervormde’ Church, but from its governing bodies.
They invited Rev. Th.D. Prins (1862–1929) of Wons to assist with forming a new Dolerende Church. On Friday evening, December 7, 1889, he met with nineteen male members in the carpenter’s shed of L. Runia in Schettens. They sang Psalm 119:67-68, read verses 129-152, and the preacher emphasized David’s longing to walk God’s path, lamenting that others had forgotten God’s Word.
Their meeting showed spiritual unity, said Rev. Prins. The ‘Hervormde’ Church had strayed, but “we too lie in our shame, for we have sinned against the Lord our God.”
Elders Chosen and Installed.
Elders A. Bergsma and J.W. de Boer were elected. De Boer declined, so headteacher P. Kurpershoek took his place. The deacons already serving joined the Doleantie.
On January 7, 1889, the new elders were installed by Rev. Prins at the home of Jaan Y. Janzen. The new council met and resolved: “Under prayerful guidance, we now cast off the synodal hierarchy just as the papal hierarchy was cast off in the 16th century. The synodal organization is abolished for the entire congregation of Schettens and Longerhouw.”
The General Regulation (1816) was abolished and replaced again by the Dordt Church Order. Notices were sent to the King, the ‘Hervormde’ trustees of Schettens and Longerhouw, and the mayor of Wonseradeel. Church papers De Herautand the Friesche Kerkbode were also informed. P. Kurpershoek was elected chairman, D. Scheepsma became secretary. A letter was sent to local church members explaining the Reformation of the Church, using the Witmarsum example.
The First Three Years (1889–1891).
The process followed nearly exactly the recommendations of the ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ held in January 1887 by the dismissed Amsterdam council led by Kuyper. Model letters were even provided for proper procedure.
One recommendation was that local Dolerende Churches should found a Church Fund Association to legally represent the church (since the Dolerende Church had no legal status yet). This was done in Schettens too, and by 1898, the association could be dissolved once the church gained legal personality.
The council also decided to build a new parsonage. By spring 1889, they were already looking for their own minister. In the first worship service, candidate H.H. Kuyper (1864–1945), son of Dr. Kuyper, preached.
A salary of 3,000 guilders per year and free housing was offered. After several declined calls, candidate C. Hoek (1865–1899) from Schelluinen accepted.
Rev. C. Hoek (1891–1899).
He was installed on February 8, 1891. Six months later, he fell ill but recovered by June 1892—fortunate, as the congregation had grown tired of sermon reading by elders.
“The ‘Gereformeerde’ Churches in the Netherlands” (1892).
On June 17, 1892, the Christian Reformed Church and the Dolerende Churches merged into ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’, so the local church was renamed ‘De Gereformeerde Kerk te Schettens en Longerhouw’.
Church Associations.
A youth association existed, which helped install an organ (probably a harmonium) in the school’s worship space. In 1901, a young women’s association was founded to make clothing for the poor.
Mission work was also supported. Fields in Central Java (south) and Sumba were major ‘gereformeerde’ mission areas. A prayer service and collection for missionary doctor J.G. Scheurer (1864–1928) was held; he opened the Petronella Hospital in 1897.
Oversight and Discipline.
Could farmers deliver milk on Sunday? The council said farm work on the Lord’s Day must be minimized (Jeremiah 17:21–23).
The Diaconate.
The deacons provided in-kind aid, such as 1.5 kg of beef for three weeks to a sick sister. Annual fat distributions to laborers were held, with larger families receiving more. In 1895, a poor ship captain froze in his boat in Schettens. After confirming his ‘Gereformeerde’ Church membership, he received daily rye and white bread, paid for by council members—even though his reputation was poor.
In May 1898, Rev. Hoek accepted a call to Bleiswijk. Before he could move, he fell ill again. Hoping for recovery in Schiedam, he moved there but died on March 23, 1899.
Rev. D. van der Meulen (1901–1907).
Installed on September 8, 1901, by Rev. J. Hania of Oosterbierum, Rev. D. van der Meulen (1870–1942) became the next pastor.
Oversight and Discipline.
The council closely monitored faith and conduct. When it was heard that baptized members were gambling publicly, council members were asked to keep an eye on them.
If a member of the ‘Hervormde’ Church wanted to join the Gereformeerde Kerk, prior profession of faith in the old church didn’t count; they had to profess again.
Visitors (classis representatives) urged the council to ensure Bible reading and prayer in homes and to have elders attend catechism classes regularly.
A Church Building?
In 1902, talk began about building a real church instead of using the school. But a wealthy member had just died, leaving no gift or inheritance to the church. Still, the council believed a church was necessary but didn’t want to overburden the members.
A church building fund was started. Elders and deacons each received a collection book with an encouraging message from the pastor, and members could record their pledges. Four special collections per year would be held, and the classis would be asked for moral support.
The Plans Become Reality (1907).
It wasn’t until 1907 that construction would begin. That year, a report was released recommending the construction of a church building with a consistory and a horse stable in the village center of Schettens. In addition, a new organ would be purchased. The proposal from the church council was accepted by the seventeen male members present on March 21, 1907.
A church with auxiliary buildings was to be built north of the existing parsonage, at a cost of nearly 4,500 guilders. Contractor E. Feenstra would undertake the construction, while a committee from the church council would, “in complete silence,” begin searching for an organ.
The classis agreed with the idea of building a church but initially considered renovating the school (and building a new school elsewhere). Ultimately, it was decided that a new church building would be established. The first stone was laid by Rev. Van der Meulen, with the engraved inscription:
“The first stone of this building was laid by Rev. D. Van der Meulen on July 3, 1907. Psalm 27:14” (which says: “Wait on the Lord: be of good courage, and he shall strengthen thine heart: wait, I say, on the Lord.”)
In the meantime, Rev. Van der Meulen had received and accepted a call from the ‘Gereformeerde’ Church of Numansdorp. The minister bid farewell on November 3, 1907, and was thus still able to witness the dedication of the new church, which took place on October 23, 1907.