De Gereformeerde Kerk te Vlaardingen (2)

Strijd over een beroep.

( < Naar deel 1 ) – Na het vertrek van ds. K. Kleinendorst (1820-1892) naar Arnhem ging de kerkenraad uiteraard op zoek naar een nieuwe predikant.

Ds. K. Kleinendorst (1820-1892) stond van 1871 tot 1879 in Vlaardingen.

Dat ging echter heel moeilijk. In de gemeente bestonden immers, zoals we eerder al zagen, verschillen van inzicht over de vraag of predikanten met een ‘bevindelijke’ prediking gezocht moesten worden of dominees die een ‘onderwerpelijke’ prediking voorstonden. Die verschillen van inzicht dateerden al uit de tijd dat de twee landelijke bloedgroepen in 1869 verenigd werden: de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Kort door de bocht gezegd: predikanten van dat laatste kerkgenootschap vonden dat de Christelijke Afgescheidenen zich er in de prediking met een Jantje van Leiden van afmaakten als ze zich beperkten tot de ‘eenvoudige Schriftuurlijke prediking van Gods genade in Christus’.

Nee, vonden de ‘bevindelijken’, het geloof was een gave van God, die de mens zich niet zomaar mocht toeëigenen. Natuurlijk moest de prediking Schriftuurlijk zijn, maar uiteindelijk ging het om de geloofservaring, om de bevindelijke kennis, dat men voelde uitverkoren te zijn. “Zo werd dus niet de verlossing door Jezus Christus als fundament van het geloof gesteld, maar ons persoonlijk gevoelen, onze bevinding”. In de gemeente van Vlaardingen bestonden die stromingen ook, die je met een kerkenfusie in 1869 natuurlijk niet zomaar even wegpoetste.

Problemen bij een talstelling.

Ds. G. de Braal (1833-1905).

Bij het beroepen van de nieuwe predikant speelden die verschillen een duchtig woordje mee. Het eerste voorgestelde tweetal, waaruit de manslidmaten in april 1879 na de eventuele vaststelling daarvan zouden mogen kiezen, bestond uit ds. G. de Braal (1833-1905) van Apeldoorn, die bekend stond om zijn ‘bevindelijke’ prediking, en ds. J.J. Impeta (1850-1934) uit ’s-Gravendeel, die ‘onderwerpelijk’ preekte.

Ds. J.J. Impeta (1850-1934).

In de kerkenraad ontstond bij de opstelling van dit tweetal een discussie over de vraag of kerkenraadsleden gemeenteleden in deze zaak mochten beïnvloeden. Een ouderling beschuldigde een ander kerkenraadslid er namelijk van gemeenteleden te hebben laten weten dat het hem zou ‘smarten’ als ds. Impeta uit het tweetal zou worden verkozen. Ds. C.J.I. Engelbrecht (1839-1899) van Spijkenisse zou de gemeentevergadering leiden waar de verkiezing uit het ‘tweetal‘ zou plaatsvinden. Maar hij moest voorafgaande aan die bijeenkomst eerst de kerkenraad stoom laten afblazen, opdat de gemeentevergadering rustig zou kunnen verlopen…

Ds. C.J.I. Engelbrecht (1839-1899).

Toen de gemeentevergadering zich met een kleine meerderheid uitsprak voor ds. De Braal, ontstonden problemen over de wettigheid van de verkiezing: er zou met de stemmen geknoeid zijn. In de vergadering ontstond ‘groote wanorde’, maar de predikant maakte duidelijk dat bezwaren voor de verkiezingen hadden moeten worden ingebracht. Ds. De Braal was door de gemeenteleden gekozen, en zou dus beroepen worden. Maar br. Van Dorp liet het er niet bij zitten en schreef ds. De Braal een brief over de gang van zaken bij de talstelling voor het beroep, waarna de predikant bedankte. Daarmee was de onrust echter nog geenszins verdwenen.

Ds. W. Sieders (van 1880 tot 1922).

Het beroepingswerk werd toen enkele maanden stilgelegd. Maar uiteindelijk werd in augustus 1879 een drietal gesteld, waaruit de manslidmaten met geringe meerderheid ds. W. Sieders (1845-1930) van Enkhuizen uitkozen. Deze predikant werd dus beroepen, maar ook daarover bleef grote onrust bestaan. Gemeenteleden stuurden hem brieven waarin ze hem de raad gaven het beroep niet aan te nemen, zodat hij bedankte. Een viertal kerkenraadsleden legde toen hun ambt neer. Nadat door nieuwe ambtsdragersverkiezingen de kerkenraad aangevuld was, werd ds. Sieders in december opnieuw beroepen. Dat beroep nam aan en zo werd hij op 29 februari 1880 door ds. P. Nieuwenhuis (1853-1941) van Den Briel in het ambt bevestigd. En juist ds. Sieders was degene die maar liefst tweeëntwintig jaar aan de gemeente van Vlaardingen leiding gaf en de rust terugbracht. Ondanks het feit dat in zijn ambtsperiode veel veranderingen plaatsvonden.

Ds. W. Sieders (1845-1930).

De Gereformeerde Gemeente te Vlaardingen (1880).

De vier afgetreden ambtsdragers (J. Brobbel, D. van Zeventer, K. Evers en G.F. Torn) lieten het er niet bij zitten. Ze belegden aparte diensten in de toenmalige Kruikesteeg, later Vossenstraat genoemd, in het pakhuis van Hoogerwerf. Men vroeg toestemming aan het gemeentebestuur, die dat niet gaf, maar desondanks vonden de diensten daar doorgang. Dat merkten ze in de Landstraatkerk enige tijd daarna al, want in de ene kerk hoorde je de kerkgangers in het andere bedehuis duidelijk zingen. Het gemeentebestuur trad na een ingediende klacht handelend op en verbood de samenkomsten in het pakhuis.

Het kerkje ‘Sion’  van de Vrije Gereformeerde Gemeente te Vlaardingen (foto: ‘100 jaar Westnieuwlandkerk’).

Vervolgens kerkten de broeders elders, waar is niet bekend, maar vroegen in juli 1880 toestemming een eigen kerkgebouw te stichten. Bovendien stuurden ze op 11 september 1880 een brief aan de gemeenteraad waarin mededeling werd gedaan van de instituering van een nieuw kerkgenootschap, ‘De Vrije Gereformeerde Gemeente te Vlaardingen’. Ook werd kond gedaan van het feit dat men van plan waren een kerk aan het Westnieuwland te bouwen, waarvoor inmiddels voor fl. 850 een stuk grond was aangekocht.

Een van de initiatiefnemers van de ‘Vrije Gereformeerde Gemeente’ te Vlaardingen, ouderling G.F. Ton (‘100 jaar Westnieuwlandkerk’).

Al snel ging timmerman Van den Berg met de bouw aan de slag, zodat de kerk op 23 januari 1881 in gebruik genomen kon worden door ds. E. Fransen (1827-1898), predikant van de Dordts Gereformeerde Gemeente te Kampen. “Mijn huis zal een bedehuis genoemd worden voor alle volken”, luidde te tekst van zijn preek. Het kerkje werd ‘Sion’ gedoopt, een veel gebruikt synoniem voor Jeruzalem.

De Doleantie (1887).

Tijdens de ambtsperiode van ds. Sieders bestond ook in de hervormde kerk van Vlaardingen onrust, voortvloeiend uit de landelijke strijd tegen de vrijzinnige koers van de hervormde kerk en tegen de centralistische kerkregering van dit kerkgenootschap, al snel ‘synodale hiërarchie’ genoemd, met het oog op de grote macht van de synode en haar Algemeene Synodale Commissie, die ten koste ging van de zelfdstandigheid van de plaatselijke gemeenten. Dit alles had uiteindelijk  tot gevolg dat ook in Vlaardingen in 1887 een Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) ontstond. Daarover echter later meer.

De Gereformeerde Kerken in Nederland (1892).

Ds. S. van Velzen (1809-1896).

De landelijke onderhandelingen over eenwording van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken  liepen niet op wieltjes, maar toch kon uiteindelijk op 17 juni 1892, tijdens een gecombineerde synode in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk, de eenheid officieel geproclameerd worden. De symbolische eenheid werd weergegeven door de hartelijke handdruk die de voormannen van beide kerkgenootschappen elkaar gaven: de hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896), met ds. H. de Cock (1801-1842) een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land, en dr. A. Kuyper (1837-1920), de roerganger van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken.

Dr. A. Kuyper (1837-1920).

De beide synodes hadden tijdens de onderhandelingen besloten dat de naam van de samengevoegde kerk zou zijn: De Gereformeerde Kerken in Nederland. In plaatsen waar de eenheid tussen beide gemeenten niet zo snel kon plaatsvinden, zouden beide vanaf 17 juni 1892 toch ‘Gereformeerde Kerk’ heten, maar met een toevoeging ter onderscheiding: de oudste van de twee gemeenten (meestal de Christelijke Gereformeerde Gemeente) zou ‘Gereformeerde Kerk A’ genoemd worden, de jongste ‘Gereformeerde Kerk B’. Zodra de plaatselijke eenheid zou zijn bereikt, zouden de toevoegingen verdwijnen en bestond ter plaatse nog slechts één ongedeelde Gereformeerde Kerk.  In Vlaardingen was dat in 1921, waaruit geconcludeerd kan worden dat ds. Sieders ook bij de onderhandelingen van begin tot eind betrokken is geweest.

“In Vlaardingen heeft ds. Sieders den langsten en den besten tijd zijns leven doorgebracht. Hier heeft hij geslachten zien komen en gaan, die hij door zijn eenvoudige, gemoedelijk-getinte prediking, maar vooral door zijnen trouwen herderlijken arbeid aan zich wist te binden. Want in den persoonlijken omgang met de menschen lag zijn kracht. Hij kende zijn gemeenteleden, en was in de gezinnen ingegroeid. De meesten toch waren door hem gedoopt, waren door hem in het huwelijk bevestigd, hebben hun kinderen weer bij hem ten doop gehouden. En zijn stalen geheugen stelde hem in staat, zelfs toen de gemeente tot het zesvoudige was uitgegroeid, de namen van alle kinderen in de gezinnen te kennen; immers díe heette naar vader en díe naar moeder, díe naar een oom of tante van vaders of moeders kant! Zoo woonde hij in het midden zijns volks”.

“In alle eenvoudigheid heeft hij de gemeente van Vlaardingen ruim 42 jaar gediend. Hij zag de samensmelting van A en B in 1921, en mocht beleven, dat naast hem nog aan twee andere predikanten de zorg voor de Vlaardingse gemeente was opgedragen. Gedurende de laatste jaren van zijn actieve dienst was ds. Sieders de predikant met de meeste dienstjaren in De Gereformeerde Kerken in Nederland. Ter gelegenheid van zijn 50-jarig ambtsjubileum benoemde H.M. de Koningin hem tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau”. Ds. Sieders overleed in 1930.

Ds. K. Schilder (van 1916 tot 1919).

Ds. K. Schilder (1890-1952).

Een van die ‘twee predikanten’ naast ds. Sieders was ds. K. Schilder (1890-1952) uit Ambt Vollenhove A, die in Vlaardingen op 10 december 1916 intrede deed en enkele jaren aan de kerk van Vlaardingen verbonden was. De Gereformeerde Kerk te Vlaardingen A was intussen  zozeer gegroeid, dat een tweede predikantsplaats noodzakelijk was geworden. Op 21 september 1919 nam hij afscheid en vertrok naar de kerk van Gorinchem. Later zou hij zeer bekend worden als professor aan de Theologische Hogeschool in Kampen en in 1944 als leider van de Vrijmaking, de kerkscheuring tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Ds. H.J. Heida (van 1920 tot 1943).

Ds. Schilder werd in 1920 opgevolgd door ds. H.J. Heida (1875-1964) uit Stadskanaal die, net als zijn collega ds. Sieders, lange tijd aan de kerk van Vlaardingen verbonden was, namelijk van 1920 tot 1943. Ds. Heida maakte nog juist de laatste periode van de eenwordingsonderhandelingen tussen de beide Vlaardingse Gereformeerde Kerken A en B mee.

Ds. H.J. Heida (1875-1964).

De predikant besteedde tijdens zijn ambtsperiode in Vlaardingen veel aandacht aan de bemanningen van vissersschepen. Als bestuurslid van ‘Bethsaïda’ ging hij dikwijls naar Lerwick in Schotland en naar Dieppe in Frankrijk, voor de geestelijke verzorging van de vissers, die daar ’s winters binnenliepen.

2. De Doleantie in Vlaardingen (1887).

We komen nu uitvoerig terug op de hierboven al even aangestipte strijd  in de hervormde kerk. Daar woedde namelijk al vele jaren  een strijd die – kort gezegd – handelde over de toenemende vrijzinnigheid in die kerk en de centralistische kerkregering, waardoor de Algemeene Synode en haar Algemeene Synodale Commissie veel macht hadden ten koste van de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten. Dit alles werd naar de overtuiging van velen veroorzaakt door het feit dat in 1816 de Dordtse Kerkorde  van 1618-1619 door de overheid (!) was afgeschaft en vervangen werd door het Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk, waarin ‘niet Koning Jezus maar koning Willem’ het hoofd was. Ook de aloude kerknaam, Nederduitsche Gereformeerde Kerk, was losgelaten en vervangen door Nederlandsche Hervormde Kerk.

Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden (1883).

De Heraut, april 1883.

Verscheidene malen werden landelijke vergaderingen georganiseerd van verontruste kerkenraden om te beraadslagen over maatregelen om de vrijzinnigheid en de ‘synodale hiërarchie’ te keren. In 1883 kwamen zo vele verontruste hervormden in Amsterdam bijeen om te spreken over de proponentsformule, de verklaring die hervormde predikanten moesten tekenen alvorens ze in het ambt bevestigd konden worden. Daarin stond de zinsnede dat de predikant verklaarde in alles in te stemmen met de gereformeerde belijdenisgeschriften ‘voor zover’ die overeenkwamen met de bijbel. Aan de predikant dus de vrijheid om uit te maken of dat het geval was.

Deze  Conferentie van Gecommitteerde Kerkeraadsleden (georganiseerd door een groep Amsterdamse kerkenraadsleden, onder wie dr. A. Kuyper)  wilde in die proponentsformule ‘voor zover’ wijzigen in ‘omdat’.

Twee meisjes uit Maassluis…

De eerste uitgave van het Algemeen Reglement van 1816.

In de tijd dat de kerkstrijd  plaatsvond stond in Vlaardingen (van 1851 tot 1890)  de vrijzinnig-hervormde ds. W.L. Riehm, hoewel de kerkenraad orthodox was (het ‘Algemeen Reglement’ maakte dat mogelijk). Toen zich twee meisjes uit Maassluis bij de kerkenraad aanmeldden om in Vlaardingen belijdenis te mogen doen, wilde ds. Riehm de kerkenraad van Maassluis om een attest te vragen. Maar de gehele kerkenraad van Maassluis weigerde dat, omdat de twee meisjes bij een ‘ultra-vrijzinnig-hervormde dominee’ uit Delft op catechisatie hadden gezeten.

Ds. Riehm was daarover zeer verontwaardigd en stelde de Vlaardingse hervormde kerkenraad voor de kerkenraad van Maassluis aan te klagen bij de classis, want volgens het Algemeen Reglement was die kerkenraad gewoon verplicht dat gevraagde attest af te geven. Met twee stemmen voor en zes tegen werd dat voorstel van de predikant echter verworpen.

Het Gereformeerd Kerkelijk Congres (1887).

De aankondiging van het Gereformeerd Kerkelijk Congres te Amsterdam (De Heraut, 2 januari 1887).

Halverwege de jaren ’80 was de kerkelijke strijd in Amsterdam tot een hoogtepunt gekomen. Van 11 tot en met 14 januari 1887 werd daarom een vierdaags congres georganiseerd, nadat in december 1886 in Amsterdam de Doleantie was ontstaan, de tweede orthodoxe uittocht uit de Nederlandse Hervormde Kerk. Toen  waren namelijk ongeveer tachtig kerkenraadsleden door de kerkelijke besturen uit hun ambt gezet, omdat zij zich verzetten tegen de kerkelijke regels. Men weigerde namelijk een attest uit te reiken aan ’moderne’ (vrijzinnige) aspirant-gemeenteleden. De kerkelijke reglementen eisten dat men dat wel deed. Toen de ‘benauwde Amsterdamse broederen’ afgezet waren werd in ’s Lands hoofdstad op 16 december 1886 de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (dolerende) geïnstitueerd. Op enkele andere plaatsen was dat al eerder gebeurd, waarbij aan Kootwijk de eer te beurt viel de eerste Dolerende Kerk in ons land te zijn.

Het Gereformeerd Kerkelijk Congres werd enkele weken later gehouden om te beraadslagen en advies te geven over de verdere voortgang van de Doleantie in het hele land. Vijftienhonderd hervormde kerkenraadsafgevaardigden en gemeenteleden kwamen daar bijeen. Bij binnenkomst in de vergaderzaal tekenden de bezoekers een verklaring waaruit bleek dat zij ervan overtuigd waren dat ‘het ter hand nemen van de reformatie der kerk plichtmatig’ was. Daarmee bedoelde men niet de Hervormde Kerk te verlaten maar het Algemeen Reglement af te schaffen en ‘wederom kracht en geldigheid te verlenen aan de aloude Kerkorde van Dordt’ om  daarmee een eind te maken aan de ‘synodale hiërarchie’. Tijdens het congres werden mondelinge en schriftelijke adviezen gegeven over de wijze waarop ook in andere plaatsen de Doleantie doorgang kon vinden. Zo waren Modellenboekjes gepubliceerd waarin voorbeelden opgenomen waren ‘van alle formulieren en brieven die te schrijven zouden zijn’ om het gestelde doel te bereiken.

Het programma van het Geref. Kerkelijk Congres van 11 tot 14 januari 1887 te Amsterdam (uit: ‘De Heraut’).

Ook uit Vlaardingen gingen vertegenwoordigers naar het Gereformeerd Kerkelijk Congres. Het waren de broeders A. van der Valk en J. Brederveld. De organisatie van het Gereformeerd Kerkelijk Congres voorzag ook in de benoeming van centrale figuren, ‘agenten’, die in hun eigen woonplaats dienden rond te gaan met ‘Verzamellijsten’ waarop ‘vertrouwbare personen’ gevraagd werd te tekenen en daarmee instemming te betuigen met ‘de reformatie der kerk’. In de aangehechte brief van april 1887 werd opgemerkt, dat het zeer te betreuren was dat ‘de [hervormde] kerkeraad [weliswaar] voor het aangezicht Gods onder ede beloofd heeft te waken voor de belangen der gemeente dat er geen vreemde leer wordt ingevoerd’, maar dat als puntje bij paaltje kwam ‘de moderne en liberale predikanten (…) ongemoeid gelaten’ werden, en dat het avondmaal ontheiligd werd ‘omdat ouderlingen brood en wijn reiken aan leeraars die de Christus der Schriften loochenen en dat in de kerk van Koning Jezus’. Dat mocht niet langer zo blijven.

Natuurlijk kwam de brief ook ter sprake in de hervormde kerkenraad. Maar daar koos men voor absolute geheimhouding van het besprokene, zo stringent, dat zelfs de brief niet in het hervormde kerkarchief voorkomt. Een exemplaar ontbrak uiteraard niet in het archief van de Dolerende Kerk. Duidelijk was echter dat de kerkenraad op het verzoek van de briefschrijvers om ‘de reformatie der kerk ter hand te nemen’, niet in zou gaan.  Wel werden de broeders op de kerkenraad uitgenodigd om verantwoording af te leggen. Maar ze verschenen niet.

De Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Vlaardingen geïnstitueerd (1887).

Ds. F. Lion Cachet (1835-1899).

De weigering van de kerkenraad ‘om de reformatie ter hand te nemen’ was voor de Dolerende broeders aanleiding om ‘krachtens het ambt der gelovigen’ zelf over te gaan tot de reformatie van de kerk. Onder leiding van de Rotterdamse Dolerende predikant ds. F. Lion Cachet (1835-1899) werd op 10 juni 1887 officieel besloten ‘de synodale hiërarchie af te werpen’. De ouderlingen en diakenen die nog niet verklaard hadden mee te gaan met de reformatie van de kerk werden alsnog aangeschreven om hun te vragen hun houding te herzien, maar ze weigerden.

In de week van 6 tot 12 juni werden door degenen die destijds de Verzamellijsten getekend hadden,  ambtsdragers gekozen. Het waren als ouderling Jan Brederveld, Adr. Van der Valk en Huib Borst. Als diakenen werden verkozen Johannes Droppert Pzn, Hymen Brederveld en J. Brauckman.

Ds. H.H. Veder (1853-1913) van Rotterdam institueerde de Dolerende Kerk van Vlaardingen door de ambtsdragers te bevestigen.

Op zondag 26 juni 1887 kwam de Schiedamse Dolerende predikant ds. H.H. Veder (1853-1913) naar Vlaardingen, om een kerkdienst te leiden, die gehouden werd in het voormalige Kuiperstraatkerkje van de Afgescheidenen. Daar werden de ambtsdragers in het ambt bevestigd, waarmee de instituering van de Vlaardingse  Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) een feit was. Bovendien doopte hij vier kinderen. In de Kuiperstraatkerk werden vooralsnog de Dolerende kerkdiensten gehouden.

De eerste predikant: ds. F. Drost (van 1892 tot 1910).

Prof. dr. F.L. Rutgers (1836-1917).

Het beroepingswerk verliep moeizaam. Al bevonden zich tussen de beroepen predikanten ook christelijke gereformeerden, het werk vlotte niet, ondanks het feit dat men aan prof. dr. F.L. Rutgers (1836-1917) van de Vrije Universiteit de vraag stelde of hij misschien hervormde predikanten wist die overwogen met de Doleantie mee te gaan en zo in aanmerking kwamen voor een beroep.

“Gereformeerde Kerk te Vlaardingen B” (1892).

De Kuiperstraatkerk die in 1890 door de Dolerenden in gebruik genomen werd als eigen kerk.

Ongeveer vijf jaar later deelde kandidaat F. Drost (1855-1935) mee het op hem uitgebrachte beroep aan te nemen. Op 6 november 1892 deed hij intrede in de Dolerende Kerk, die sinds 17 juni dat jaar  trouwens Gereformeerde Kerk te Vlaardingen  B heette. Dat werd – zoals we al eerder vertelden – veroorzaakt door het feit dat op die dag de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken landelijk officieel samengingen. In Vlaardingen heette de Christelijke Gereformeerde Gemeente sinds die 17e juni dus Gereformeerde Kerk te Vlaardingen A.

Ds. F. Drost (1855-1935).

De Kuiperstraatkerk krijgt een orgel.

Zoals al opgemerkt werden de diensten gehouden in de Kuiperstraatkerk – tot 1889 ook in gebruik als hervormd evangelisatielokaal –  die door de Dolerenden in juni 1890 was gekocht. Bovendien werd voor fl. 800 een orgel aangeschaft en  ook nog een gebouw aan de Hoogstraat (gelegen achter de Kuiperstraatkerk), zodat men het bedehuis later eventueel nog zou kunnen uitbreiden. De woning aan de Hoogstraat werd echter volgens een waarnemer voor te veel geld gekocht, zodat de kerkelijke gemeente opgezadeld werd met een behoorlijke schuldenlast. Bovendien moest het kerkje aan de Kuiperstraat in 1896 vergroot worden omdat de gemeente groeide, maar ook die uitbreiding  bood geen soelaas, want de gemeente groeide door.

De nieuwe Kuiperstraatkerk (1904).

De tweede Kuiperstraatkerk, die in 1904 in gebruik genomen werd. Vanaf 1921 werd dit bedehuis ‘Noorderkerk’ genoemd.

De schuldenlast zal niet minder geworden zijn toen men in 1904 op de plaats van de Kuiperstraatkerk – die werd afgebroken – een grotere kerk bouwde, waarvan Tjeerd Kuipers te Amsterdam als architect fungeerde. Het werd een ruime kerk met langs de beide lange muren én tegenover de kansel een galerij, zodat het bedehuis zo’n duizend zitplaatsen telde. De kerk werd aanvankelijk de (tweede) Kuiperstraatkerk genoemd, en na de ineensmelting van beide plaatselijke Gereformeerde Kerken in 1921 de Noorderkerk. Op 1 april 1904 werd de kerk in gebruik genomen. Ds. Drost had daarbij natuurlijk de leiding. Hij hield een preek naar aanleiding van Johannes 10 vers 22: ’En het was het feest der vernieuwing des tempels te Jeruzalem’.

Het interieur van de (tweede) Kuiperstraatkerk (foto: Kerkgebouwen in Vlaardingen’).

Ds. J.G. Meynen (van 1904 tot 1911).

Tijdens de ambtsperiode van ds. Drost moest een tweede predikant worden aangetrokken omdat de Dolerende Kerk van Vlaardingen sterk groeide. Door het beroepingswerk kwam men uiteindelijk uit bij ds. J.G. Meynen (1870-1935) uit Voorburg. Hij deed op 3 juli 1904 intrede in Vlaardingen.

Ds. J.G. Meynen (1870-1935).

“In Vlaardingen kwam hij als tweede predikant. Hier heeft hij zijn beste jaren gehad. Zij vormden het glanspunt zijner bediening. Zijn Verbondsmatige prediking mocht er al stuiten op verzet bij een deel der gemeente, bij het grooter deel vond ze goeden ingang en droeg ze rijke vrucht. Voornamelijk om de gezondheidstoestand van zijn vrouw, die aan een zenuwziekte was gaan lijden, vertrok hij naar Baarn [hij nam op 27 augustus 1911 afscheid van de kerk van Vlaardingen.] Met zijn kanselarbeid heeft hij zichzelf niet gezocht. Hoewel hij de goede vorm nimmer verwaarloosde en al was elke zin met zorg opgebouwd, hij streefde nimmer naar oratorisch effect. Het lijden waaronder eerst zijn vrouw en daarna hijzelf zooveel jaren gebukt gingen, hebben wel de toon beïnvloed, waarop de predicaties werden voorgedragen, maar deden ze tegelijkertijd aan invloed winnen bij degenen, die eveneens onder lijden gebukt gingen”. De predikant overleed in 1935 in Baarn.

Ds. D.B. Hagenbeek (van 1911 tot 1946).

Ds. D.B. Hagenbeek (1879-1952), die ongeveer vijfendertig jaar in Vlaardingen stond.

Op 8 oktober 1911 deed ds. D.B. Hagenbeek (1879-1952) uit Ouderkerk aan den IJssel  intrede in Vlaardingen. Hij volgde ‘de algemeen beminde’ ds. Meynen op. “Hij was een man die niet beklaagd wilde worden [om zijn ziekte, MS], keihard z’n gedachten formulerend, geïnteresseerd in wat zich voordeed, kritisch, redeneringen vaak zwart-wit (wat wil je?). Gravend langzaam maar zeker in een studie die zijn aandacht vroeg, letter voor letter, typend op de schrijfmachine, wat onbeheerst en toch trefzeker. Bijna altijd was hij aan iets bezig. Mensen van grote verscheidenheid kwamen in zijn kamer. Er was zijn schetsboek, oefeningen voor zijn vingers, maar toch ook meer – van Bijbelwoorden probeerde hij plaatsjes te maken, wat bizarre, soms ineens fijn….”

Over de predikanten die sinds de landelijke vereniging in 1892 de Gereformeerde Kerken A en B in Vlaardingen dienden, meer in deel 3 (slot).

Naar deel 3 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info