De Gereformeerde Kerk te Coevorden (1)

De Gereformeerde Kerk in het Drentse Coevorden werd op 2 februari 1843 geïnstitueerd als Christelijke Afgescheidene Gemeente. Door een landelijke kerkenfusie in 1869 veranderde de naam in Christelijke Gereformeerde Gemeente, terwijl door het landelijk samengaan van de kerken uit Afscheiding en Doleantie in 1892 de naam veranderde in Gereformeerde Kerk te Coevorden.

Kaart: Google.

De Afscheiding te Coevorden.

De woning van de koper- en blikslager Jan Pouwels Coelingh in de Frieschestraat in Coevorden was een van de plaatsen waar verontruste hervormden in het begin van de negentiende eeuw bijeenkwamen om met elkaar over het gereformeerde geloof te spreken, de bijbel te lezen, psalmen te zingen en te bidden. “En wij, als kinderen, hoorden hun gesprekken”, zo schreef zoon Jan List Coelingh later over de ‘gezelschappen’ in zijn ouderlijk huis. Zelfs soldaten kwamen er.

In Coevorden stonden destijds twee hervormde predikanten. Ds. A.L. Meyer (1762-1842), die voor de rechtzinnige Coevordenaren geen kwaad kon doen, en de jonge, vrijzinnige predikant C.H. Pelinck. Als hij preekte waren nogal wat banken leeg van mensen die onder meer bij Coelingh aan huis samenkwamen.

Toen dan ook ds. Meyer in 1842 met pensioen ging en een vrijzinnige collega van Pelinck naar Coevorden beroepen werd in de persoon van ds. A.W. van Moock, was  de teleurstelling groot. Geen wonder dus dat het conventikels, de huissamenkomsten, voor de verontruste hervormden de kerkdiensten gingen vervangen, ‘om de nagelatene geschriften onzer Godzalige Voorvaders tot onze Godsdienst te gebruiken, ten einde zoo doende onder den zegen des Heeren vrucht voor onze zielen te ondervinden’. Zelfs gingen sommigen naar bijeenkomsten van grote groepen [met soms honderd] geestverwanten die in het Duitse Graafschap Bentheim bijeenkwamen! Dezen hadden te lijden van vervolgingen door de overheid. Jan Berend Sundag (1810-1893) was daar een van de oefenaar, die later predikant in Bentheim werd.

Jan List Coelingh (hier op latere leeftijd), een der oudst gedienden in de kerk te Coevorden (foto: ‘Van geslacht tot geslacht is Uw trouw’).

Ook Jan List Coelingh jr. kwam daar en hij schreef er over. In Bentheim werden de bezoekers van de bijeenkomsten niet met rust gelaten, maar soms door landgendarmes met ruitersabels uiteen gejaagd. Men hield echter vol. Toen Sundag zijn hoorders na zo’n overval vroeg: ‘Hoe en wat moeten we nu doen?’ was het antwoord: ‘niet opgeven, maar weer beginnen’, waarna psalm 68 vers 1 en 2 aangeheven werden.

Ds. H. de Cock in Coevorden.

Ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland.

Ook ds. H. de Cock (1801-1842) uit Ulrum, de eerste Afgescheiden predikant in Nederland, kwam niet lang voor zijn overlijden ook in Coevorden bij koper- en blikslager Coelingh in de Frieschestraat op bezoek. Vader en moeder Coelingh leidden hem en zijn medereiziger, een van zijn studenten, meteen naar boven, zodat ze vanaf de straat niet te zien waren. Coelingh wist van de vijandschap tegen de Afgescheiden predikant…

De Coevorder conventikelgangers kwamen ook in contact met een groep geestverwanten in Assen, waar in april 1835 de kogel al door de kerk was door de instituering van een Afgescheiden Gemeente. Sinds 6 februari 1842 stond daar ds. R.P. Medema (1799-1877) als predikant. Jan List Coelingh jr. schreef zich er zeer thuis te voelen. Het gevolg was dat Jan List er geregeld kwam; dat kon ook makkelijk, want hij had in Assen een baan gevonden. Hij besefte overigens dat zijn baas van zijn Afgescheiden sympathieën niets moest hebben.

Een godsdienstoefening in Noordbarge.

Blik op Noordbarge.

Op 6 december 1842 preekte ds. Medema in de boerderij van de rijke jonge weduwe Jantje Frieling-Joling in het dorpje Noordbarge bij Emmen. Dat kwam ook de Coevordenaren ter ore, zodat men zich daarheen spoedde om de predikant in levenden lijve te horen. Ze nodigden ds. Medema uit ook in Coevorden te komen preken. In Herberg De Loo, net buiten de stad omdat men ongeregeldheden verwachtte, werd een dienst gehouden. Veel nieuwsgierigen kwamen naar ‘die Kokse dominee’ luisteren. Tegenstanders probeerden de godsdienstoefening te verstoren, maar succes hadden ze niet. De predikant preekte onverstoorbaar verder.

De gemeente geïnstitueerd (1843).

Na dienst in De Loo ging een groep geestverwanten mee naar de woning van Coelingh in de Frieschestraat. Daar werd op diezelfde avond over de instituering van de Christelijke Afgescheidene Gemeente gesproken. Zeventien geestverwanten verklaarden zich van de hervormde kerk te willen afscheiden. Vier dagen later werd de Acte van Afscheiding door enige leden van de gemeente getekend. De ondertekenaars waren H. Scholten, J.P. Coelingh, J.L. Coelingh, J. van Engen, H. Coelingh, Jantien Weggeman, Geessien Boerrigter, Jan Esschendal en Maria Wilhelmina van Zee. Ook waren er ‘bijwoners’, die officieel weliswaar geen lidmaat waren, maar aan het gemeenteleven wel deelnamen. Behalve uit Coevorden waren zij ook afkomstig uit dorpen in de omgeving. Het maakte hun werkzame dagelijkse leven er overigens niet makkelijker op, omdat ze vaak met vijandschap te maken kregen.

Maar met de ondertekening van de Acte van Afscheiding was er nog geen officiële gemeente. Een gemeente ontstaat immers pas als er een kerkenraad is. En die werd op 2 februari 1843 in het ambt bevestigd. Ds. R.H. Bos (1800-1848) was uit Dedemsvaart gekomen om de vier gekozen ambtsdragers te bevestigen. Het waren de ouderlingen Jan Pouwels Coelingh en Hermanus Scholten en de diakenen W. Weggeman en de jonge Jan List Coelingh.

De plaats van samenkomst.

In een van deze bovenwoningen in de Molenstraat werden de eerste samenkomsten gehouden.

De woning van Coelingh sr. in de Frieschestraat diende aanvankelijk zoals gezegd als plaats van samenkomst van de jonge gemeente. Er werd vaak een preek van ds. Bernardus Smijtegelt (1665-1739) of van anderen gelezen, ‘oudvaders’ genoemd, predikanten uit lang vervlogen eeuwen, die in Afgescheiden kringen een onverdacht rechtzinnige indruk maakten. Ook veel geloofsgenoten uit het Graafschap Bentheim woonden de diensten bij, zodat de ruimte bij Coelingh op een gegeven moment te klein werd, en men op zoek ging naar een acceptabele andere plaats van samenkomst.

Die vond men in een bovenwoning van de wed. Bennink in de Molenstraat. De huur bedroeg fl. 12 per jaar. De kerkgangers werden door tegenstanders al gauw ‘zolderlopers’ genoemd. Negen jaar lang kon men op die ‘donkere bedompte zolder met hanebalken en schuin aflopende dakwanden’ samenkomen.

Emigratie naar Amerika.

Toen in Coevorden en omgeving bekend werd dat ds. A.C. van Raalte (1811-1876) van Arnhem en Velp in 1846 naar Amerika zou emigreren om daar Afgescheiden gemeenten te stichten,  gingen Evert Zagers en Egbert Freriks uit Noordbarge naar hem toe om inlichtingen in te winnen. Het resultaat was, dat zij met een aantal families met de predikant mee naar de overkant van de ‘Grote Plas’ vertrokken. In 1846 en 1847 verloor de Coevorder Afgescheiden Gemeente op die manier ongeveer dertig gemeenteleden, wat natuurlijk een behoorlijke impact had op het gemeentelijk leven, en niet in het minst op de kerkelijke inkomsten. De emigranten kwamen terecht in de staat Michigan, waar door Van Raalte de stad Holland werd opgericht.

Samen met ds. A.C. van Raalte (1811-1876) trokken ongeveer dertig Afgescheidenen uit Coevorden naar Amerika.

De eerste jaren hadden de wereldreizigers daar een zware tijd in hun blokhutten in de wouden van Michigan, ‘de lucht vol malaria, de plaats vol ziekte en dood’. Niet alleen godsdienstige motieven deed hen de reis ondernemen – in Nederland waren ze slachtoffer van vervolgingen door onder meer de overheid – maar ook economische redenen: de hoop op een beter leven dan in Nederland, waar onder meer een aardappeloogst mislukt was.

Niet alleen de emigratie verzwakte de kracht van de gemeente, ook het sinds 1848 wegblijven van de geestverwanten uit het Graafschap Bentheim ondermijnde de dynamiek van de gemeente. In het Graafschap Bentheim was namelijk in 1848 door een nieuwe grondwet godsdienstvrijheid verkregen, zodat men daar zonder vrees bijeen kon komen.

Ds. E. Teunis (van 1850 tot 1851).

Desondanks kon men korte tijd later overgaan tot het beroepen van de eerste predikant. Na twee vergeefse beroepen op een andere predikant en op een kandidaat, nam ds. E. Teunis (1822-1867) uit Staphorst het op hem uitgebrachte beroep aan (van hem is geen foto bekend). Op 17 juli 1850 deed hij intrede in de bovenwoning aan de Molenstraat. Ds. W.A. Kok (1805-1891) uit Hoogeveen bevestigde hem.

Ds. W.A. Kok (1805-1891) van Hoogeveen bevestigde ds. Teunis in het ambt.

Maar toen hij een beroep ontving van de gemeente in Smilde (op 20 november 1834 geïnstitueerd), gaf hij de wens te kennen het beroep van die gemeente aan te nemen. Hij was toen overigens slechts ongeveer een jaar aan de kerk van Coevorden verbonden geweest. En of men hem nu graag wilde ‘behouden’ of niet, hij ging heen na op 21 september 1851 afscheid genomen te hebben.

Ds. J.J. Kuiper (van 1851 tot 1855).

Ds. J.J. Kuiper (1824-1906) op latere leeftijd.

Iets meer dan twee maanden later stond zijn opvolger al op de preekstoel. Het was student J.J. Kuiper (1824-1906). Hij deed op 7 december 1851 intrede. Ook hij werd door ds. W.A. Kok bevestigd. De zolder in de Molenstraat was zó vol dat ‘men planken in het niet doelmatige gebouw op zoogenaamde hanebalken had moeten leggen, waar menig toehoorder in groot gevaar verkeerde’. Na zulke woorden moest je haast wel aan een nieuwe kerk gaan denken…! Maar het ledental was dan ook behoorlijk gestegen: het bedroeg in 1851 ongeveer honderd, zodat ook om die reden een andere kerk werd begeerd.

Een eigen kerk (1852).

Juist had de kerkenraad een huis gekocht om dat in te richten als kerk, of de verkoper ontdekte die toeleg, en weigerde toen de verkoop aan de Afgescheiden Gemeente. Maar in de Sint Jansstraat ontdekte men een ander te koop staand huis, ‘veel schoonder als het vorige’. Het was een woning met een aangebouwde smidse, waarvoor fl. 1.000 betaald moest worden. ‘Met aanroeping van de naam van God’ besloot de gemeentevergadering het te doen. Het huis bestond uit ‘drie kamers, een schuur, een tuin en eene smidplaats’. Voordat men echter met de verbouw kon beginnen moest de gemeente officiële overheidserkenning zien te bemachtigen, omdat voor koop en verkoop van goederen rechtspersoonlijkheid vereist was. Dat gaf geen probleem: op 6 mei 1852 besloot de koning daartoe.

De christelijke afgescheidene kerk in de Sint Jansstraat te  Coevorden (links op de foto de pastorie).

Ds. Kuiper en oudgediende Jan Pouwels Coelingh legden met vereende krachten de eerste steen voor de verbouw, waarna de predikant een preek hield over Nehemia 2 vers 20: “Toen gaf ik hun tot antwoord en zeide tot hen: God van den hemel, Die zal het ons doen gelukken, en wij, Zijn knechten, zullen ons opmaken en bouwen; maar gijlieden hebt geen deel, noch gerechtigheid, noch gedachtenis in Jeruzalem“.

En op 19 september 1852 volgde de officiële ingebruikneming, opnieuw door ds. Kuiper, en wel met de woorden van 1 Koningen 8 vers 29: ”Dat Uw ogen open zijn, nacht en dag, over dit huis, over deze plaats, van dewelke Gij gezegd hebt: Mijn Naam zal daar zijn; om te horen naar het gebed, hetwelk Uw knecht bidden zal in deze plaats“. De onverwachte bijwoning van die gebeurtenis door vier leden van het gemeentebestuur gaf aan dat de Afgescheidenen de overtuiging dat ze zich inmiddels mochten rekenen tot gewaardeerde burgers van de stad. Ds. Kuiper kon met een gerust hart vertrekken, al had hij – voordat hij op 28 oktober 1855 definitief afscheid nam van zijn gemeente – voor verscheidene beroepen bedankt. Hij vertrok naar de kerk van het Friese Wanswerd.

Ds. W. Kapteyn (van 1856 tot 1884).

Ds. W. Kapteyn (1819-1906).

De derde predikant bleef vele jaren aan de gemeente van Coevorden verbonden. Het was ds. W. Kapteyn (1819-1906) uit Nijkerk, die op 15 maart 1856 intrede deed. Ook zijn jaartraktement was laag: fl. 300 met gratis aardappels en turf (dat was ruim voorhanden in die veenstreek). Als de aardappels op waren vroeg de kerkenraad bij de afkondigingen of men even piepers bij de pastorie wilden afgeven. De flinke groei die de gemeente de eerste jaren gekenmerkt had was overigens tot staan gekomen, ‘omdat men den leeraar niet goed kon verstaan, schoon hij een godzalig man was en ook een goede wandel had’.

Tijdens de ambtsperiode van ds. Kapteyn ontwikkelde het kerkelijk leven zich stabiel. Ook waren er leden met enige welstand, wat ook duidelijk werd door de giften en erflatingen van gemeenteleden, die soms grote bedragen schonken: br. Weggemans doneerde fl. 200 en later nog eens fl. 500 voor een orgel, en Geesje Hofman fl. 500

Christelijke Gereformeerde Gemeente te Coevorden (1869).

In 1869 veranderde de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente. Dat kwam door een landelijke kerkenfusie van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. In en na 1838 ontstond in Afgescheiden kring onenigheid over onder meer het vragen van godsdienstvrijheid aan de overheid en over de vraag of een Afgescheiden gemeente een andere kerkorde mocht aannemen dan de aloude Dordtse Kerkorde. Er was een groep die op beide voorgaande vragen met een duidelijk ‘nee’ antwoordde en zich daarom afscheidde van de hoofdstroom van de Afscheiding. De nieuwe loot aan de stamboom van afgescheiden gemeenten noemde zich de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis.

Een oude uitgave van de Dordtse Kerkorde.

In de jaren ’50 van de negentiende eeuw ontstonden de eerste aarzelende contacten tussen de synodes van beide kerkgenootschappen, maar in de jaren ’60 werden ze intensiever en veelvuldiger. Uiteindelijk bereikte men in juni 1869 overeenstemming over allerlei geschilpunten die overigens deels al niet meer actueel waren. Men besloot daarom samen landelijk verder te gaan als de Christelijke Gereformeerde Kerk. De gemeente van Coevorden sloot zich ook bij die verenigde kerken aan en heette sindsdien Christelijke Gereformeerde Gemeente te Coevorden.

Een orgel (1876).

Intussen had de kerkenraad wel begrepen dat het tijd werd voor de aanschaf van een orgel. De kerkzang fungeerde vaak gebrekkig zonder begeleiding van een instrument. En toen een gemeentelid in 1876 maar liefst fl. 500 ter beschikking stelde voor de aanschaf van een nieuw orgel, kon de kerkenraad zijn plannen verwezenlijken.

Drentse en Asser Courant, 13 juli 1976.

Op 24 september kon het uit Amsterdam afkomstige instrument in gebruik genomen worden. De kerk was door ‘eene talrijke schare’ bezet. Weliswaar was het geen duur instrument, ‘geen prachtig werk, en van geen breeden omvang’, maar toch constateerde men dat het orgel in elk opzicht aan het doel waarvoor het was aangeschaft, beantwoordde.

Drentse en Asser Courant, 22 september 1876.

Opzicht en tucht.

Ook de kerkenraad van Coevorden hield de leefwijze van de gemeenteleden nauwkeurig in de gaten. Werd de rustdag geweld aangedaan doordat gemeenteleden melk verkochten of andere ‘onvoegzame’ handelingen uitvoerden die op de dag des Heeren niet toegestaan waren? Bezocht een gemeentelid de kermis of de ‘comedie’? Of deed hij of zij mee aan een schaatswedstrijd op zondag? Sprak iemand lastertaal of leugenachtige woorden? Ging een lid naar de valsche kerk (de hervormde gemeente)? De kerkenraad sprak hen dan vermanend toe en bij onbekeerlijkheid kwam men onder censuur te staan, die uiteindelijk kon uitlopen op het ‘doorschrappen’ van de naam in het lidmatenboek van de gemeente. Maar ook als hij of zij zich gewillig begaf onder de vermaningen van de kerkenraad, was toch nogal eens schuldbelijdenis nodig; of alleen voor de kerkenraad (als de zonde niet ‘openbaar’ geworden was), of tijdens de kerkdienst. De kerk zat dan vol.

In 1884 ging ds. Kapteyn met emeritaat en nam de kerkenraad het beroepingswerk weer ter hand.

Ds. J.W. Draijer (van 1884 tot 1887).

Ds. J.W. Draijer (1851-1894).

Op 16 november 1884 stond ds. Kapteyns opvolger op de preekstoel om zijn intredepreek te houden. Het was ds. J.W. Draijer (1851-1894), die in Coevorden zijn eerste gemeente vond. Tevoren was hij in het ambt bevestigd door ds. R. Huls (1840-1910) van Nieuw Amsterdam. Ds. Draijer ontving een jaartraktement van fl. 900 en hij woonde met zijn vrouw Berendina Mellema in de pastorie naast de kerk in de Sint Jansstraat. Aan dit alles is duidelijk te zien dat de inmiddels driehonderd leden tellende gemeente ook in welstand gegroeid was.

De regels voor de kerkenraadsvergaderingen werden strakker aangehaald: de aanvangstijd werd vastgesteld en telaatkomers kregen een boete; geklets uit de kerkenraad werd eveneens bestraft. Ook stelde ds. Draijer in 1885 ‘weekdiensten’ in; ‘geheel de kerkenraad was verblijd’.

Opzicht en tucht.

De kerkenraad was niet verblijd met gemeenteleden die moeilijkheden veroorzaakten. In de kerk werden zitplaatsen verhuurd (het kerkegeld moest immers ergens vandaan komen). Verhuurde plaatsen mochten niet zomaar door anderen worden bezet. Pas na een teken, vlak voor de dienst, mochten dan nog onbezette verhuurde zitplaatsen door anderen ingenomen worden. Toen een broeder tijdens een avondmaalsdienst een verhuurde maar onbezette zitplaats innam, was hij in overtreding, want dat mocht niet. De kerkenraad sprak hem daar op aan.

Een ingekleurde foto van Berendina Mellema, de echtgenote van ds. J.W. Draijer.

Ook de koster hield zich niet altijd aan zijn functievoorschriften. Hij verwaarloosde de schoonmaak van de kerk, en al beloofde hij beterschap, er veranderde niets. En hoe zat het eigenlijk met het orgel? Er kwamen klachten binnen over de begeleiding van de kerkzang. Maar lag het nu aan het orgel of aan onkunde van de organist..? Zoek maar uit! Soms moest de kerkenraad tussenbeide komen in een geschil waarvan niet duidelijk was wie er nu eigenlijk in zijn recht stond. Had br. A. het turfgeld en de landhuur nu wél of níet aan br. D. betaald? Men kwam er niet uit. Om maar van de ruzie af te zijn betaalde de kerkenraad de ‘verschuldigde’ fl. 5 uit de kerkekas aan br. D.

De muren waren al op halve hoogte in De Krim.

Lange tijd moest ds. Draijer zich bezighouden met de kerkbouwkwestie in het naburige dorp De Krim (in Overijssel). Een aantal broeders uit dat dorp ging op bezoek bij de kerkenraad van Coevorden, waaronder De Krim ressorteerde, en vroeg toestemming om in het dorp een kerk te bouwen. De kerkenraad zei dat ten aanzien van de naburige gemeente van De Lutte niet acceptabel te vinden, omdat het die gemeente leden kon kosten. Haar predikant, ds. J.K. van Goor (1840-1903),  was namelijk geschorst wegens het brengen van te grote offers aan Bacchus. Maar het hemd was nader dan de rok, want de kerkenraad van Coevorden was ook bang dat zijn eigen kerk er groot nadeel van zou hebben.

Ds. J.K. van Goor (1840-1903) van Lutten.

Hoe dan ook, de zaak kwam bij de classis en de Particuliere Synode, maar zonder de beslissingen van die kerkelijke colleges af te wachten begon men in De Krim al vast te bouwen en toen de kerkenraad van Coevorden een en ander doorkreeg waren de muren al op halve hoogte! De Krimmers verdedigden zich door te zeggen dat ds. J.J. Kuiper (1824-1906) van Den Ham (vroeger van Coevorden!) hen ‘bijna bevolen’ had te gaan bouwen. Dat bleek, door ds. Draijer nagevraagd, onjuist. Maar intussen had de Particuliere Synode al beslist dat het inderdaad wenselijk was in De Krim een kerk te institueren. Maar dan moest De Krim wél jaarlijks fl. 200 aan de kerk van Coevorden betalen om het financiële nadeel voor de kerk van Coevorden, te vereffenen. Op 16 december 1886 werd de Gereformeerde Kerk te De Krim geïnstitueerd.

Ds. Draijer nam kort daarop een beroep aan van de kerk in het Friese Oudega (bij Drachten), en nam op 2 mei 1887 afscheid van Coevorden.

Ds. A. van Apeldoorn (van 1887 tot 1892).

Ds. A. van Apeldoorn (1845-1934).

Zijn opvolger, ds. A. van Apeldoorn (1845-1934) uit Katendrecht, deed op 18 september 1887 intrede in Coevorden, nadat ds. H. Alting (1850-1930) van Emmen hem in de ochtenddienst in het ambt bevestigd had. Ds. Van Apeldoorn was ongeveer vijf jaar lang aan de kerk van Coevorden verbonden. Zijn intreepreek hield hij naar aanleiding van Handelingen 2 vers 36: “Zo wete dan zekerlijk het ganse huis Israëls, dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk dezen Jezus, Dien gij gekruist hebt“. De predikant stond bekend om zijn boeiende prediking. “Hij had schoone gaven en zou ook in grotere kerken op zijn plaats zijn geweest, en hij ontving ook beroepen naar grotere plaatsen, als een zenuwlijden hem niet had gedwongen alleen in een kleinere kring te werken”.

Op enkele gebeurtenissen tijdens zijn predikantschap willen we wijzen: ten eerste het werk van de diaconie. Zo bleek dat een van de gemeenteleden zijn koe door de dood verloren had, terwijl dat beest voor hem van grote betekenis was om het hoofd boven water te houden. Hij vroeg de diaconie om financiële hulp bij de aankoop van een nieuwe koe. De diakenen stelden hem fl. 20 ter beschikking. — Tijdens het predikantschap van ds. Van Apeldoorn overleed de 67-jarige Jan List Coelingh, een van de oudst gedienden van de kerk van Coevorden. Aan hem is het te danken dat over de begintijd van de kerk van Coevorden behoorlijk veel bekend is, omdat hij daarover schreef.

Ds. Van Apeldoorn nam op 27 maart 1892 afscheid van Coevorden en vertrok naar de kerk van het Gelderse Scherpenzeel.

Naar deel 2 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info