De Gereformeerde Kerk te Oldebroek (2)

Een  eigen kerk (1889).

( < Naar deel 1 ) – Het houden van kerkdiensten in particuliere woningen was natuurlijk geen blijvende zaak. In januari 1889 besprak de kerkenraad daarom de mogelijkheid van de bouw van een – wat genoemd werd – ‘noodkerk’ aan de Rustenburgsweg.

De gereformeerde kerk aan de Rustenburgsweg, die in 1889 in gebruik genomen werd.

Gemeentelid J.J. Brandts had de grond met een oppervlakte van 14 are aan de kerkelijke gemeente in erfpacht afgestaan voor fl. 20 per jaar, maar kort daarna schonk hij het perceel. Op 4 maart 1889 werd de notariële acte officieel van kracht. Eimert Heerdink en Dirk Juffer kregen opdracht bestek en tekeningen te maken. Op 18 maart waren hun eerste plannen voor een kerk met vierhonderd zitplaatsen gereed; de gemeente zou voor de bouw van de kerk tegen de fl. 4.000 moeten betalen. Maar toch werd besloten ‘iets kleiner te bouwen’: een kerk met driehonderd zitplaatsen, en met een oppervlakte van 8 bij 4 meter en achter tegen de kerk een vergaderlokaal met een schuinaflopend dak.

De kerkzaal was als volgt ingedeeld: ‘In het middenvak zouden, van vorenaf gerekend, geplaatst worden: twaalf rijen van acht stoelen en daarachter vier rijen banken. Verder waren er twee paden aan weerszijden van de stoelen en aan de zijkanten twee rijen banken van vier plaatsen’. Aan weerszijden van de preekstoel waren twee rijen banken geplaatst: die aan de zuidzijde voor de kerkenraad, en de banken aan de noordzijde voor het predikantsgezin en later ook voor dat van de hoofdonderwijzer.

Nadat de gemeenteleden de plannen hadden goedgekeurd werd bouwmateriaal verzameld bij een handelaar in Elburg. Twee gemeenteleden, timmerman Ryer Jonker en metselaar D. Wildeman, gingen de kerk bouwen. Schilder J. van der Weg zorgde voor een fris verfje. Jonker zou ook voor de bouw van de preekstoel zorgen, die gemaakt werd van eikenhout, versierd met snijwerk. Aan het eind van de herfst van 1889 was de kerk gereed en kon het bedehuis in gebruik genomen worden.

Een pastorie (1889).

De pastorie die in 1889 in gebruik genomen werd.

Men was ondertussen ook begonnen met plannen voor de bouw van een pastorie, direct naast de kerk ‘op Rustenburg’. Een predikant moest immers ergens kunnen wonen! Voor de kerkbouw was door de gemeenteleden fl. 2.000 meer bijeengebracht dan nodig bleek en voor de pastoriebouw kwamen toezeggingen ter waarde van fl. 600 binnen, zodat men nog fl. 1000 nodig zou hebben; maar die zouden ongetwijfeld binnenkomen. De pastorie van de kerk te Heerde werd als voorbeeld genomen. Het werd een hoog opgetrokken, vierkant gebouw met beneden drie grote kamers en een flinke keuken. Op de eerste verdieping was veel ruimte voor slaapkamers (later werd op verzoek van ds. G. Vlug (1843-1912) nog een grote kamer op het zuidwesten bijgebouwd met flinke ramen op de zonzijde.

Net als bij de kerkbouw waren veel gemeenteleden als vrijwilligers aan het werk. Metselaar Wildeman en timmerman Jonker kregen ook deze opdracht en D. Juffer zorgde voor vier mooie lindenbomen voor de pastorie.

De Gereformeerde Kerk te Oldebroek (1892).

Op 17 juni 1892 werd in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk de landelijke vereniging bekrachtigd van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, respectievelijk ontstaan vanuit de Afscheiding van 1834 en de Doleantie van 1886. De synodes hadden besloten dat de kerknaam zou zijn: De Gereformeerde Kerken in Nederland. Ook de kerkenraad van Oldebroek sloot zich bij de GKN aan.

Ds. Joh. S. Langen (van 1892 tot 1899).

Ds. Joh. S. Langen (1864-1943).

Twee dagen nadat in Amsterdam De Gereformeerde Kerken in Nederland officieel ontstaan waren, deed de  eerste predikant van Oldebroek intrede: het was kandidaat Joh. S. Langen (1864-1943).

Het beroepingswerk was trouwens niet al te vlot verlopen, want pas het tiende uitgebrachte beroep had succes. Over zijn zevenjarige arbeid in Oldebroek is niet veel bekend. Wel weten we dat alle kerkgangers in die tijd bij binnenkomst individueel een ‘stil gebed’ deden: de mannen staande bij de bank waar ze gingen zitten, de jongeren en de vrouwen zittend. “Wanneer iemand aan de ingang van de bank stond te bidden en iemand anders in die bank wilde plaatsnemen, wachtte hij tot het gebed beëindigd was”

Natuurlijk werden de gemeenteleden regelmatig door de dominee en een kerkenraadslid bezocht, zeker als ze gezondigd hadden tegen een van de geboden. In juni 1892 werd besloten de huisbezoeken enige tijd op te schorten, wegens de werkzaamheden op het land. Dan was er immers overdag toch vrijwel niemand thuis. De diaconale werkzaamheden gingen ondertussen natuurlijk wel gewoon door. Zo kocht de Gereformeerde Kerk in 1894 voor fl. 50 ‘een heel oud huisje’ uit een boedel en huisvestte daar een behoeftig gezin dat door de diaconie ondersteund werd.

Ds. Langen nam op 10 april 1899 afscheid wegens vertrek naar de kerk van Tienhoven.

Ds. A. Brouwer (van 1899 tot 1901).

Ds. A. Brouwer (1838-1901).

Ds. A. Brouwer (1838-1901) uit Amsterdam deed op 18 juni 1899 intrede in Oldebroek. Dat hij predikant was geworden was voor deze vroegere smidsgezel uit het naburige Wezep het gevolg van het overlijden van zijn vrouw en kind. Zijn smederij verkocht hij en liet zich vervolgens in Kampen als student inschrijven. In 1872 werd hij kandidaat en na vijf andere gemeenten gediend te hebben kwam hij in 1899 naar Oldebroek.

“In de prediking was hij eenvoudig, maar door en door Schriftuurlijk, en steeds liep zij uit op de praktijk der godzaligheid. Zeer trouw was hij in het huisbezoek, vriendelijk en bescheiden in de omgang. Maar waar het om de Waarheid ging, wist hij van geen wijken. Toen de arbeid in Amsterdam hem te zwaar werd, vooral toen de kerken A en B op 16 september 1897 samensmolten tot De Gereformeerde Kerk te Amsterdam, en zijn wijk enige honderden gezinnen meer ging tellen, ging hij naar de kleinere kerk van Oldebroek”.

Een orgel (1900).

Het orgel dat in 1900 in gebruik genomen werd.

In mei 1900 besloot de kerkenraad bij orgelmaker Proper te Kampen een orgel te kopen. Gemeentelid R. Blaauw kreeg carte blanche bij de aankoop van het instrument, dat fl. 850 kostte. Het was een vroeger koororgel dat in een Utrechtse Rooms-Katholieke kerk dienst gedaan had. Timmerman Jonker timmerde ‘met spoed’ een orgelgalerij achter in de kerk, waarop het instrument geplaatst kon worden. De enige die in Oldebroek in staat was het eenklaviers orgel te bespelen was G.J. Stouwdam. Het probleem was dat hij ook ouderling was, en dat hij door zijn eventuele organistschap nooit in de ouderlingenbank kon plaatsnemen. Dus werd het een ander, ‘een jongelong’, J. Vaessen uit Elburg, zoals de notulen meedelen. Hoe dan ook, het ‘balustradeorgel’ bleek een schot in de roos; het had een goede klank.

Ds. G. Vlug (van 1903 tot 1912).

Ds. G. Vlug (1843-1912).

Nadat ds. Brouwer op 1 november 1901 in het harnas gestorven was, werd hij op 14 juni 1903 opgevolgd door ds. G. Vlug (1843-1912) van Nijkerk, die op die dag intrede deed. In 1904 viel hij bij het uitstappen uit een rijtuig, waardoor hij moeilijk ter been werd. Na zijn herstel zette hij zijn werk in Oldebroek met kracht voort. “Ds. Vlug was een man met karakter. Niet iedereen kon hem aantrekkelijk vinden, want hij was beginselvast en trouw. Nooit zocht hij eigen eer; de omstandigheden hebben zijn naam in den lande bekend doen worden [in Leiderdorp leidde hij in 1886 de Doleantie], doch nimmer heeft hij dat gezocht. Hij bleef eenvoudig. In de vergaderingen der classis werd Vlug gaarne gezien. Zijn adviezen werden zeer gewaardeerd. Als een trouw en wijs raadgever nam hij deel aan de discussies”.

Er werd veel geadverteerd met ‘Gloed’, dat geen benauwde lucht zou veroorzaken (uit: ‘De Heraut’, 1905).

De atmosfeer in de kerk was door de aanwezigheid van stoven niet altijd even fris en luchtig. Vandaar dat de kerkenraad advertenties van een nieuw soort ‘gloedkolen’ besprak, die veel minder rook zouden veroorzaken. De kerkenraad maakte er overigens geen gebruik van.

Ds. Vlug stierf In 1912, terwijl hij op zaterdag 1 juni van een bezoek elders, op weg was naar Oldebroek. Op het station in Utrecht werd hij onwel en stierf ter plaatse.

Ds. S. Kamper (van 1913 tot 1928).

Ds. S. Kamper (1876-1937).

Ongeveer vijftien jaar lang was de opvolger van ds. Vlug aan de kerk van Oldebroek verbonden. Het was ds. S. Kamper (1876-1937) van Werkendam, die op 26 januari 1913 intrede deed. “Het verblijf in Oldebroek was het aangenaamste gedeelte van zijn predikantsloopbaan”. Ook zijn verhouding met de hervormde predikant ds. G.J. Koolhaas was zeer goed, vooral in hun gezamenlijke arbeid ten behoeve van het Nederlands Bijbel Genootschap.

“Het best is hij te typeren met de aanduiding ‘een overtuigd man’. Hij had ‘een sterke overtuiging, die niet te schokken was. Wanneer hij eenmaal een zaak had overdacht, stond hij er ten volle voor. Hij luisterde wel zeer vriendelijk en zeer voorkomend naar de argumenten der anderen, doch kwam er niet toe om zijn eigen verworven inzicht los te laten. Tenzij men er in slaagde hem aan te tonen, dat hij bepaalde aspecten toch niet genoegzaam in acht genomen had. Mocht hij er niet in slagen de anderen te overtuigen, dan was bewonderenswaardig de beminnelijke wijze, waarop hij toch meewerkte”. De predikant was overigens tegenstander van de uitbreiding van de flinterdunne bundel ‘Eenige Gezangen’. De kerk had genoeg aan de 150 psalmen, vond hij. Hij schreef daarover bijvoorbeeld in 1933, tijdens zijn verblijf in Schiedam, een brochure, De Gezangen-kwestie.

Het boekje van ds. Kamper.

Heikele zaken…

– De zondagsrust was voor de kerkenraad heilig. Gemeenteleden die zich daar niets van aantrokken werden vereerd met een bezoek van een kerkenraadsdelegatie. Wat moest de kerkenraad doen tegen de postbezorging op zondag door gemeenteleden? Of tegen spoorwegwachters die op zondag dienst deden? Besloten werd uiteindelijk hen daarin vrij te laten, mits men verder kerkelijk goed meeleefde.

– Aan de achterkant van de kerk liepen een weg en een sloot. De kerkenraad had over die sloot een brede plank als brugje gelegd, zodat kerkgangers die langs die weg naar de kerk gingen, er makkelijker konden komen. Het bestuur van het Groot Burger Weeshuis – die het beheer voerde over sloot en weg – achtte het wenselijk daarvoor fl. 1 per jaar te vragen. Om niet voor kinderachtig versleten te worden, betaalde de kerkenraad maar.

Op 20 mei 1928 nam ds. Kamper afscheid van de kerk te Oldebroek en vertrok naar Meerkerk. Hij liet een kerkelijke gemeente achter die inmiddels 400 leden telde.

Ds. J. Bosch Jr. (van 1929 tot 1938).

Ds. J. Bosch (1876-1957).

Ds. J. Bosch jr. (1876-1957) uit het Groningse Grijpskerk deed op 8 december 1929 intrede in Oldebroek, na te zijn bevestigd door zijn oom, de toen bijna 80-jarige prof. L. Lindeboom (1845-1933). “Ook hier heeft hij met liefde mogen arbeiden en in dagen van rouw veel sterking ondervonden [Het echtpaar had acht kinderen, van wie er een zeer jong overleed en twee zoons – tweeëntwintig jaar oud – in 1927 en in 1932 stierven]. Na achtendertig jaar in actieve dienst werkzaam te zijn geweest, vroeg en verkreeg hij op 26 juni 1938 om gezondheidsredenen vervroegd emeritaat, niet omdat hij een bepaalde ziekte had, maar omdat hij psychisch de volle spanning van de arbeid niet meer aankon. De tekst van zijn afscheidspreek was Efeze 3 de verzen 19 en 20”.

Ds. J. Oussoren (van 1939 tot 1947).

Ds. J. Oussoren (1898-1968) van Spijkenisse deed op 26 maart 1939 intrede. Op 10 mei 1940 begon de Tweede Wereldoorlog. Ds. Oussoren was in zijn prediking duidelijk over de houding die zijn gemeenteleden moesten aannemen tegenover de bezetter. De synode was daarover in 1936 trouwens ook al heel duidelijk geweest: het lidmaatschap van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB), die heulde met de vijand, was niet verenigbaar met het lidmaatschap van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Gemeenteleden die lid waren van de NSB, en deze synode-uitspraak aan hun NSB-laars lapten, zouden onder censuur gesteld moeten worden en bij volhardende ongehoorzaamheid uit de kerk gezet.

Ds. J. Oussoren (1898-1968).

In maart 1940 werd ds. Oussoren opgeroepen te dienen als veldpredikant in de Betuwe. Daar heeft hij de oorlogsjaren dan ook doorgebracht. Emeritus-predikant S. Datema (1869-1957) van Driebergen, verrichtte die in Oldebroek hulpdiensten. Merkwaardig is, dat deze predikant weliswaar niet nazi-gezind was, maar wel zeer pro-Duits en anti-Engels, vooral ten gevolge van de gebeurtenissen tijdens de Boerenoorlogen in Zuid-Afrika, in het begin van die eeuw. Hij diende overigens maar kort in Oldebroek: namelijk van half november 1939 tot 2 juni 1940. Daarna diende de uit heel ander hout gesneden ds. J.F. van Hulsteijn (1879-1962), emeritus-predikant van het Groningse Middelstum, de kerk van Oldebroek als hulpprediker. Ondanks zijn langdurig verblijf in de Betuwe zijn over ds. Oussoren enkele gebeurtenissen bekend die aan het eind van de oorlog in Oldebroek plaatsvonden.

Ds. J.F. van Hulsteijn (1879-1962).

“Het georganiseerde verzet had aan ds. Oussoren en zijn hervormde collega Koolhaas een enorme steun”. En niet alleen in het geheim. Toen koster Van Dam kort na de aanvang van de kerkdienst op 23 juli 1944 de predikant influisterde dat in het nabijgelegen Oosterwolde negenendertig jongens waren opgepakt, en de Duitsers ook de kerk in Oldebroek mogelijk zouden omsingelen en uitkammen, sloot de predikant de kerkdienst met de zegen te sluiten. Men dacht: ’s Middags zal hij de pas begonnen preek wel herhalen, maar nee, hij koos toen een gedeelte uit het Bijbelboek Esther, namelijk het plan van Haman om de Joden te verdelgen én de mislukking hiervan. Aan het slot van de preek zei hij: ‘Ook de moderne Haman ontloopt de galg niet!’ Het was bekend dat in de kerk ook verklikkers meeluisterden, maar daar stoorde ds. Oussoren zich niet aan”.

De pastorie en de kerk aan de Rustenburgsweg.

“Ai, hoor naar hen, die in gevang’nis kwijnen…”.

Op zondagochtend 18 maart 1945 werd tijdens de kerkdienst de pastorie omsingeld door de Sicherheits Dienst van de bezetters. Ze zochten de broer van mevrouw Oussoren, H. Wieringa, die op dat moment een vluchtend bestaan leidde, omdat hij gezocht werd om zijn verzetswerk. Ds. Oussoren werd onder zware druk gezet meer te vertellen over de verblijfplaats van zijn zwager, maar deed dat niet, en betrad daarna in ieder geval op het oog rustig de consistorie, terwijl de soldaten rond de pastorie en de kerk de wacht bleven houden. De kerkdienst begon vervolgens met psalm 27 vers 2: ‘Al zie ik zelfs een leger mij omringen, toch vrees ik niet, ‘k verlaat mij op den Heere’. De dienst eindigde met het zingen van psalm 27 vers 6: ’Ai, hoor naar hen die in gevang’nis kwijnen.

De Vrijmaking ging Oldebroek voorbij.

In Oldebroek kreeg de Vrijmaking van 1944 nauwelijks of geen aanhang, vooral dankzij de houding van de predikant. Hij preekte nooit over de ‘leergeschillen’ die de Gereformeerde Kerken in die tijd beroerden.

Naar deel 3 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info