De Gereformeerde Kerk te Bolsward (2)

Van Witheerenstraat tot Gasthuissingel.

( < Naar deel 1 )  –  Tijdens het predikantschap van ds. S.T. Goslinga (1852-1922) bij de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Bolsward (van 1878 tot 1892), ontstond in Bolsward de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), als reactie op de toestand in de hervormde kerk.

Tijdens de ambtsperiode van ds. S.T. Goslinga (1852-1922) als predikant van de Christelijke Gereformeerde Gemeente ontstond in Bolsward nóg een gereformeerde kerk…

2. De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Bolsward (1889 tot 1924).

In ons land was al ver voor de jaren ’80 van de negentiende eeuw in de Nederlandse Hervormde Kerk een stroming werkzaam die trachtte de belijdenis van de kerk te handhaven en de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten terug te brengen. Toen de overheid in 1816 de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde aan de kant schoof en daarvoor in de plaats het centralistische Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk aan de kerk opdrong, trok de vrijzinnigheid met nog groter gemak de Hervormde Kerk binnen (zoals De Nederduitsche Gereformeerde Kerk van de Hervorming in de zestiende eeuw sinds 1816 genoemd werd). Ook had de ‘Algemene Synode’ van de hervormd kerk de touwtjes strak in handen waardoor de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten flink beknot werd. Dat alles werd naar veler oordeel vooral veroorzaakt door het Algemeen Reglement van 1816.

De eerste uitgave van het Algemeen Reglement van 1816.

De Doleantie begint (1886).

In veel hervormde gemeenten ontstonden problemen over de oprukkende vrijzinnigheid in de kerk en over de sterk beknotte zelfstandigheid van de plaatselijke hervormde gemeenten. Op 2 februari 1886 scheidde de eerste gemeente zich van de Hervormde Kerk af: Kootwijk (men ging – zoals dat genoemd werd – in Doleantie). In de navolgende maanden volgden verscheidene andere, terwijl in hetzelfde jaar de meerderheid van de Amsterdamse kerkenraad door de kerkelijke besturen werd afgezet wegens volhardende strijd tegen de kerkelijke reglementen. In ’s lands hoofdstad werd toen onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920) op 16 december 1886 de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd. Vele, vele gemeenten volgden.

Het Gereformeerd Kerkelijk Congres (1887).

De aankondiging van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ te Amsterdam (‘De Heraut’, 2 januari 1887).

Binnen een maand (van 11 tot en met 14 januari 1887) organiseerden de Amsterdamse ‘benauwde broederen’ het Gereformeerd Kerkelijk Congres waar 1.500 hervormde gemeente- en kerkenraadsleden beraadslaagden over de verdere voortgang van de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk, die we de Doleantie zijn gaan noemen. Toespraken en debatten werden gehouden en adviezen verstrekt, niet in de laatste plaats door middel van de zgn. Modellenboekjes, waarin ‘concepten van alle te schrijven brieven’ opgenomen waren om ervoor te zorgen dat de voortgang van de Doleantie in de plaatselijke hervormde gemeenten ordelijk, volgens een vast stramien, kon verlopen.

De Gereformeerde Vereeniging te Bolsward (1886).

Ook in Bolsward waren gemeenteleden verontrust over de gang van zaken binnen de hervormde kerk. Vier van hen, G.F. Wamerlink, T.A. van de Spoel, J.M. Runia en G.S. Schaafsma bespraken de kerkelijke problemen en vroegen zich af hoe de intocht van de vrijzinnigheid in de hervormde kerk zou kunnen worden gestuit. Zovelen liepen achter de denkbeelden van vrijzinnige predikanten aan! De vier broeders richtten op 7 augustus 1886 de Gereformeerde Vereeniging op, die om de veertien dagen bijeenkomsten organiseerde waar allerlei principiële zaken besproken werden. En ondertussen hield men het verloop van de kerkelijke strijd in Amsterdam nauwlettend in de gaten.

Dr. Ph.J. Hoedemaker (1839-1910).

Ook dr. Ph. Hoedemaker (1839-1910), hoogleraar aan de door dr. Kuyper c.s. gestichte Vrije Universiteit, hield een toespraak waarin hij de toehoorders opriep ‘tot verbreking van het juk van de synodale hiërarchie om terug te keren tot haar Koning en de belijdenis der Gereformeerde Kerken als eis des Heeren’. Afgevaardigden werden aangewezen om het Gereformeerd Kerkelijk Congres in Amsterdam bij te wonen: B. Veltman en W. Kuipers. Zij zouden verslag doen van alles wat op het congres besproken zou worden.

Uit Amsterdam teruggekeerd en gewapend met de Modellenboekjes werd in navolging van het advies van het Gereformeerd Kerkelijk Congres besloten met zgn. ‘verzamellijsten’ bij de gemeenteleden langs te gaan, waarop men door ondertekening kon verklaren in te stemmen met het ‘verbreken van het juk der synodale hiërarchie’, door de afschaffing van het Algemeen Reglement en door het ‘wederom kracht en geldigheid verlenen aan de Dordtse Kerkorde’. Slechts vierentwintig gemeenteleden ondertekenden deze verklaring.

Ds. J.C. Sikkel (1855-1920).

Om meer belangstelling te wekken werden Dolerende predikanten uit de omgeving gevraagd te komen spreken om de mensen in te lichten over de motieven tot het verbreken van de ‘synodale hierarchie’. Ds. C. Sikkel (1855-1920) uit Hijlaard, dr. L.H. Wagenaar (1855-1910) uit Heeg, ds. Th.D. Prins (1862-1929) uit Wons, ds. R.K. Brouwer (1859-1905) uit Makkum, ds. J. Hulzebos (1844-1904) uit Zuidwolde, ds. J. Langhout (1848-1908) te Lollum en later te Anjum en (op 25 januari 1888) ds. Middelkoop (1859-1926) uit Gerkesklooster, voldeden aan het verzoek.

Ds. J. Langhout (1848-1908).

Na de preek van ds. Middelkoop werd op 25 januari 1888 – vermoedelijk in de christelijke school – werd een vergadering gehouden met de ondertekenaars van de ‘verzamellijsten’. Daar werden vijf aanwezige broeders aangewezen die contact zouden opnemen met de hervormde kerkenraad om te verzoeken ‘de reformatie der kerk ter hand te nemen’; dat wil zeggen te besluiten tot afschaffing van het Algemeen Reglement en tot wederinvoering van de Dordtse Kerkorde. Het waren W. Kuipers, Y.T. de Boer, Tj. Wouters, T.A. van der Spoel en J.D. Eerdmans. Dr. Wagenaar zorgde voor de tekst van de brief aan de kerkenraad. Dezelfde brief werd ook aan alle hervormde gemeenteleden toegestuurd.

Ds. J. Hulsebos (1844-1904).

Uitnodiging voor een vergadering op 14 maart 1888.

De kerkenraad van de hervormde gemeente piekerde er echter niet over om ‘de reformatie ter hand te nemen’. Vandaar dat als reactie daarop het bovengenoemde vijftal in een brief (gedateerd 22 februari 1888) ‘de lidmaten der kerk van Christus te Bolsward’ opriep om op 14 maart 1888 een vergadering bij te wonen ‘om onder leiding van den raad der genabuurde kerk van Heeg, gezamentlijk schuld te belijden over alle onze kerkelijke ongerechtigheid, te smeeken om uitstooting van gaarne getrouwer ambtsdragers en te verkiezen drie ouderlingen en drie diakenen , die in de Mogendheid des Heeren ter hand nemen de Reformatie der Kerke Christi te dezer stede’.

De brief van 22 februari 1888.

De reactie van de hervormde kerkenraad.

De hervormde kerkenraad reageerde vrij snel. In een schrijven gedateerd 18 april 1888 deelde de kerkenraad aan de vijf ondertekenaars van de brief mee dat zij ontzet werden uit het lidmaatschap van de hervormde kerk, omdat ze schuldig geacht werden ‘aan verstoring van orde en rust en aan verzet tegen den wettigen kerkeraad aan welke zij onderworpen zijn’.

De hervormde Grote- of Martinikerk.

De vergadering van 14 maart 1888.

Vijfentwintig personen gaven gehoor aan de oproep om op 14 maart de vergadering bij te wonen ter verkiezing van ambtsdragers. Dr. Wagenaar opende de bijeenkomst. Door op te staan verklaarden de aanwezigen van harte in te stemmen met de gereformeerde belijdenisgeschriften. Daarna las de predikant de brief van de hervormde kerkenraad voor, “die onwillig [blijkt] om in de kerk des Heeren te dezer stede naar Zijn Woord, met verwerping van alle met dat Woord strijdige verordeningen, te regeeren  en haar met de zuivere bediening des Woords en der Sacramenten terug te geven haar gereformeerde kerkenorde; zóó kunnen wij hen niet langer erkennen als ambtsdragers (…)”.

Vervolgens gingen de aanwezigen over tot de verkiezing van ambtsdragers. Gekozen werden tot ouderlingen Y.T. de Boer, J Runia en Tj.A. Postma. Als diakenen werden aangewezen W. Kuipers, T.A. van der Spoel en (door loting) R. Reinsma. Allen kregen drie dagen bedenktijd.

De Doleantie te Bolsward (16 april 1888).

Dr. L.H. Wagenaar (1855-1910) leidde de Doleantie te Bolsward.

Tijdens de volgende vergadering, die op 16 april gehouden werd en weer onder leiding stond van dr. L.H. Wagenaar, bleek dat alle verkozenen hun benoeming hadden aanvaard.

Over de institueringsdatum van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Bolsward bestaat onduidelijkheid. Kerkhistoricus W. Bakker stelde dat  14 maart 1888 de institueringsdatum van de Dolerende Kerk te Bolsward zou zijn. Maar: toen was er in feite nog geen kerkenraad, omdat er weliswaar ambtsdragers gekozen waren, die echter allen drie dagen bedenktijd kregen. Pas tijdens de vergadering van 16 april 1888 werd officieel bekend gemaakt dat allen hun benoeming hadden aangenomen, en kon dr. Wagenaar hen in het ambt bevestigen. De datum van de bevestiging van de ambtsdragers is namelijk de officiële institueringsdatum. Vermoedelijk moeten we dus 16 april 1888 als institueringsdatum beschouwen.

Tijdens dezelfde vergadering nam de nieuwe kerkenraad belangrijke besluiten: de kerkenraadsfuncties werden verdeeld, de hervormde kerkvoogden werden op de hoogte gesteld ‘van het benoemen en optreden der kerkeraad van de Ned. Geref. Kerk te Bolsward’; aan de Christelijke Gereformeerde Gemeente (van ds. Goslinga) werd de instituering meegedeeld; en een brief werd gestuurd aan de Koning (als hoofd van de hervormde kerk), waarin meegedeeld werd dat de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd was.

Mede op advies van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ besloot ook de Dolerende kerkenraad van Bolsward te breken met de almacht van de hervormde synode.

Ook pleit voor 16 april als institueringsdatum het feit dat toen de voltallige kerkenraad voor het eerst vergaderde, en toen officieel gebroken werd met de ‘synodale hiërarchie van 1816’.

De Kerkelijke Kas opgericht (27 april 1888).

Op 27 april 1888 werd de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ opgericht. Omdat de Nederduitsche Gereformeerde Kerken op grond van de toen geldende wettelijke regels geen officiële erkenning van de overheid (en dus geen rechtspersoonlijkheid) konden krijgen, terwijl dat wel nodig was in verband met het beheer van de kerkelijke goederen, had het Gereformeerd Kerkelijk Congres in januari 1887 geadviseerd om naast de kerkenraad de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ op te richten. Een ‘vereniging’ kon wél rechtspersoonlijkheid verkrijgen en zo kon De Kerkelijke Kas namens de kerkenraad het wettige beheer voeren over de kerkelijke goederen.

Het tekenen van de ‘trouwbetooning‘ (mei 1888).

Het formuliertje van de ‘Trouwbetooning’ was afgedrukt onderaan de brief van mei 1888.

In mei 1888 besloot de kerkenraad alle leden van de hervormde gemeente te Bolsward nogmaals aan te schrijven. In deze uitvoerige brief legde de kerkenraad uit waarom was overgegaan tot de instituering van de plaatselijke Nederduitsche Gereformeerde Kerk en werd de gemeenteleden gevraagd een aangehecht formulier van ’trouwbetooning’ te ondertekenen, waarin men te kennen gaf ‘den opgetreden kerkeraad te erkennen met toebidding van ’s Heeren genadigen zegen’.

‘Is Christus dan gedeeld?’

Er kwam op 9 augustus 1888 ook een schrijven binnen van de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Gemeente van ds. Goslinga. Enerzijds was men ‘verblijd’ dat de Dolerenden hadden ingezien dat ze in de hervormde kerk niet thuishoorden en dat ze teruggekeerd waren tot de gereformeerde belijdenis en de gereformeerde kerkorde. Maar… de christelijke gereformeerde kerkenraad vond dat men geen aparte kerk had moeten oprichten, maar dat men zich had moeten aansluiten bij de Christelijke Gereformeerde Gemeente, de andere plaatselijke kerk van gereformeerde belijdenis. “Broeders, gaat op de ingeslagen weg niet voort, tracht althans de gedeeldheid niet te bestendigen, maar laten gij en wij tezamen in de vreze des Heeren werkzaam zijn tot heling der breuke (…)”. De Dolerende kerkenraad besloot op dit schrijven verder niet te reageren.

Een eigen kerk (1889).

Ds. R.K. Brouwer (1859-1905).

Het zaaltje achter de Christelijke School was uiteraard geen geschikte locatie voor het houden van de kerkdiensten. Daarom werd op 8 november 1888 gesproken over de noodzaak om te komen tot de bouw van een eigen kerk. En de kerkenraad liet er geen gras over groeien! Onder voorzitterschap van consulent ds. R.K. Brouwer van Makkum werden plannen besproken om twee naast elkaar gelegen woningen te kopen, achter het gemeentehuis. Zij zouden worden afgebroken en op die plaats zou de nieuwe kerk gebouwd worden. Maar over de bouw van de kerk wordt letterlijk helemaal niets verteld. Het enige dat we vernemen is het feit dat ds. Brouwer op 10 november 1889 de leiding had bij de officiële ingebruikneming van de nieuwe kerk aan de Kleine Dijlakker. De eerste kerkdienst vond een week later plaats, op zondag 10 november 1889.

De Dolerende kerk aan de Dijlakker (foto: ‘Dankbaar gedenken’).

Na enkele keren overleg te hebben gepleegd met de Kerkelijke Kas besloot de kerkenraad in september 1906 gaslicht in de kerk te laten aanleggen. De kosten daarvoor waren fl. 260, en afgesproken werd op 18 november – toen de nieuwe verlichting voor het eerst gebruikt werd – een collecte bij de deur te houden om de kosten te bestrijden. De zitplaatsen werden niet ‘bij opbod verhuurd’, zoals in veel andere kerken het geval was, maar werden door loting verdeeld – zoveel mogelijk volgens het ‘uitgesproken verlangen’ van de gemeenteleden.

Ds. Th.D. Prins (van 1891 tot 1927).

Er moest natuurlijk ook een predikant komen! Dus nam de kerkenraad het beroepingswerk ter hand. Na meerdere vergeefse beroepen te hebben uitgebracht werd uiteindelijk de hierboven al eerder genoemde ds. Th.D. Prins uit Wons beroepen en hij nam het beroep aan (het was overigens het tweede beroep dat door de kerkenraad op hem werd uitgebracht). Het traktement werd door de Kerkelijke Kas vastgesteld op fl. 1.500 per jaar. De predikant wilde trouwens, voordat hij het beroep aannam, wel eerst het een en ander weten: hoe was het bijvoorbeeld gesteld met de toenadering tot de Christelijke Gereformeerde Gemeente? ‘De verhouding is nogal afgezonderd. Van de andere kant bemerkt men weinig toenadering’, zo antwoordde de kerkenraad.

Op 25 oktober 1891 deed de predikant intrede in Bolsward. Hij was de eerste én enige Dolerende predikant bij de plaatselijke Dolerende kerk. Hij bleef ruim 35 jaar in Bolsward!

“Toen hij te Bolsward kwam, was de gemeente klein en het kerkgebouw voor die kleine gemeente veel te groot. Doch de gemeente groeide en vulde gaandeweg het gebouw, zodat dit bij zijn vertrek zeer passend was. Zijn prediking was degelijk en ernstig, analyserend, toepasselijk. Daar hij zeer getrouw was in zijn herderlijk werk, verliep de gemeente niet, integendeel, zij groeide en werd bevestigd. Krachtig mocht hij meewerken aan de plaatselijke samensmelting van de Kerken A en B, die in 1924 tot stand kwam. Hij was van goede aanleg, en bezat een scherp verstand. Was hij als jongen reeds vermaard om zijn ervarenheid in het damspel, tot zijn dood toe kon hij zich met de beste meten”.

Ds. Th.D. Prins (1862-1929).

“Getrouwheid in alles wat hij deed kenmerkte hem, evenals een zeker vaderlijk gezag, dat hij niet alleen in gezin en op catechisaties, doch ook in de omgang met vrienden en in zijn gemeente gelden deed. Op de kerkelijke vergaderingen werden zijn adviezen zeer gewaardeerd. Meerdere malen werd hij ter particuliere synode afgevaardigd, terwijl hij tevens deel uitmaakte van de Synode van Amsterdam in 1908”. In Bolsward verkreeg hij uiteindelijk op 31 december 1927 emeritaat. Maar zover was het voorlopig nog niet.

De Gereformeerde Kerk te Bolsward B (1892).

Zoals we al eerder aangaven verenigden zich in 1892 de landelijke Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk, respectievelijk afkomstig uit Afscheiding en Doleantie. De Dolerende kerk van Boslward heette daarom sinds de landelijke vereniging van 1892 ‘De Gereformeerde Kerk te Bolsward B’.

Iets uit het kerkelijk leven.

Zo nu en dan kwam het voor dat men vooral bij ‘leesdiensten’ – als de predikant er niet was en een ouderling een preek las – de kerkdienst verzuimde. Daarom werd afgesproken bij de huisbezoeken ‘op te wekken tot getrouwe opkomst onder de bediening van het Woord’, ook als er leesdiensten waren. — In 1891 klaagde de predikant ‘voorzichtig’ over het catechisatiebezoek. Of de kerkenraad er ook iets aan kon doen dat men deze getrouwer bezocht. Daarom werd besloten de ouders te bezoeken. Dezen zullen ongetwijfeld óók bezocht zijn nadat de predikant had geklaagd over het slechte gedrag van een tweetal jongens. Natuurlijk vond de kerkenraad het ‘bedroevend’ dat de ouders hun kinderen zo slecht opvoedden, maar besloten werd in het vervolg de vaders van de twee jongens te vragen de catechisatie bij te wonen om hun zoon in de gaten te houden, net zo lang tot ze zouden  kunnen verklaren dat hun kind het nu alleen af kon. — Omdat een andere vader veel moeite had om thuis de orde te handhaven over het gedrag van zijn zoons, vroeg hij de kerkenraad op bezoek te komen, het liefst met de predikant erbij. De jongens wilden vaak niet mee naar de kerk en  gedroegen zich thuis bij de ‘huisgodsdienstoefening’ oneerbiedig. Dat bleek ook in andere gezinnen wel eens aan de orde te zijn. Of het geholpen heeft staat niet in de boeken vermeld.

Ds. Th.D. Prins (1862-1922).

Gemeenteleden offerden nogal eens teveel aan Bacchus. Ook een diaken werd daarop betrapt. Wat moest er van de opvoeding van zijn kleine kinderen terecht komen, zo vroeg de kerkenraad zich af. Een bemoeilijkend feit was dat hij de schoonzoon was van de voorzitter (de dominee)! — De overtreding van het zevende gebod kwam ook nogal eens voor. Als dit ontdekt werd kreeg de zondaar een uitnodiging om voor de kerkenraad te verschijnen en werd uitvoerig met hem/haar gesproken en kreeg men vragen voorgelegd waarop men het liefst met ‘ja‘ zou moeten antwoorden, zoals: heb je spijt? Zul je het niet weer doen? — Ook de diaconie had een soms moeilijke taak. Zo deelden de diakenen op een dag mee dat net buiten de stadspoort een klein bijna zinkend woonscheepje lag, waarin een arm gezin (figuurlijk gesproken) het hoofd maar nauwelijks boven water kon houden. Maar de diakenen hadden juist daar ‘meer godsdienstzin’ gevonden dan men in die omstandigheden zou verwachten. De weduwe in het scheepje wilde graag een handeltje op zetten. Daarmee zou de diaconie haar behulpzaam zijn.

De kerkenraad van Kerk A in 1921. V.l.n.r.: Hendrik van der Veen, Watze Bokma, Sipma, Sjerp Praamsma, ds. J. op ’t Holt, A.L.J. Wijtzes, Bouke Hempenius, Johannes Conradi, Otte Eerdmans en Yke de Boer (foto: ‘Dankbaar gedenken’).

De Gereformeerde Kerk te Bolsward (1924).

Zoals al eerder aangegeven hadden de beide synodes in 1892 besloten dat de plaatselijke Kerken A en B ook aan de slag moesten om tot ineensmelting te komen. Verscheidene keren werd een vergadering gehouden van de kerkenraden van de beide plaatselijke Gereformeerde Kerken A en B. De eerste gemeenschappelijke kerkenraadsvergadering was op 22 augustus 1892. Verscheidene afspraken werden gemaakt. Wekelijks zouden gezamenlijke Bijbeloefeningen gehouden worden (de zgn. weekdiensten); later bleek dat die lang niet bij iedereen in de smaak vielen. — Kerkenraad B stelde voor de leesdiensten in beide kerken te laten ophouden en in het vervolg één gemeenschappelijke dienst te houden als een van de predikanten zijn eigen kerkdienst niet kon leiden door ziekte of afwezigheid. Daar wilde kerkenraad A echter niet aan. — Zo gingen de jaren verder zonder dat er belangrijke veranderingen in de afstandelijke houding optraden. Weliswaar sprak de classis in 1900 haar afkeuring uit over de afwachtende houding van vooral Kerk A, maar desondanks veranderde er niet veel.

Een belangrijk geschilpunt was in Bolsward, maar ook elders in het land, het bestaansrecht van de Theologische School in Kampen (in 1854 opgericht door de toenmalige Christelijke Gereformeerde Kerk). Men vreesde dat de Dolerenden de School – ‘het Werk Gods‘ –  de nek om wilden draaien ten voordele van de door dr. Kuyper gestichte Vrije Universiteit in Amsterdam.

Kerkenraadslid Sjerp Praamsma van Kerk A was tegenstander van de ineensmelting. Later werd hij trouwens burgemeester van Bolsward.

Zelfs in 1918 was de toestand nog niet zover gevorderd dat men kon denken aan ineensmelting van beide gemeenten. Beide predikanten (ds. Op ‘t Holt en ds. Prins) zouden elkaar niet liggen, zo werd gezegd; ook zou ineensmelting naar veler overtuiging niet lukken ‘omdat zij geen goede grondslag heeft: liefde, toegenegenheid en vertrouwen, de eerste eisen voor een goede ineensmelting ontbreken’.

Maar toch konden begin 1924 steeds makkelijker spijkers met koppen geslagen worden. Voorwaarden voor een ineensmelting werden opgesteld waarover gemeenteleden bezwaren konden indienen, maar dat gebeurde door slechts vier leden van Kerk A. Vandaar dat op 22 juni 1924 het volgende besluit genomen kon worden: “De kerkenraad heeft u bekend te maken dat hij na ernstige bespreking van de bezwaren die zijn ingebracht, geoordeeld heeft geen verandering te kunnen aanbrengen in de voorstellen die u zijn meegedeeld inzake de ineensmelting der beide openbaringen van Christus’ gemeente in de plaats onzer inwoning”. Wel wilde Kerk A dat de kerkdiensten niet in twee kerkgebouwen, maar in één en hetzelfde kerkgebouw zouden worden gehouden; dit om de eenheid te bevorderen. Kerkenraad B stelde meteen voor om op zondag 27 juni 1924 de beide diensten te houden in de A-kerk! Aldus geschiedde.

En zo kwam de eenheid uiteindelijk – na toestemming van de classis – op 23 juli 1924 tot stand! De Gereformeerde Kerk te Bolsward was eindelijk een feit.

Naar deel 3 >

© 2022. GereformeerdeKerken.info