De Gereformeerde Kerk te Kamerik (2)

Ds. J. van der Bijl (van 1898 tot 1911).

( < Naar  deel 1 – To part 1 ) – Zoals al opgemerkt deed ds. J. van der Bijl (1834-1916) uit Doornspijk op 18 december 1898 intrede in de kerk van Kamerik. Hij was toen 64 jaar oud. Het was de wintertijd. Gevaarlijk om – bij het ontbreken van straatverlichting – bij donkere maan naar de kerk te gaan! Men besloot daarom de avondkerkdiensten bij donkere maan ‘s middags te houden.

Ds. J. van der Bijl (1834-1916).

Opzicht en tucht.

De kerkenraad diende toe te zien op leer en leven van de gemeenteleden, waartoe uiteraard ook de kerkenraadsleden behoorden. Zo hadden de diakenen W. Hofland en C. Nap bezwaar om aan het avondmaal deel te nemen. Waarom wordt in het gedenkboek niet vermeld, maar vermoedelijk had dat te maken met de meer voorkomende ‘avondmaalsmijding’, waarbij men zich onwaardig voelde aan het Heilig Avondmaal deel te nemen. Hoe dan ook, de predikant wees hen er op dat ze in de gemeente een voorbeeldfunctie hadden. Het hielp weinig.

En hoe zat het als je ‘moest’ trouwen? Het kwam regelmatig voor dat gevraagd werd een ‘noodzakelijk geworden huwelijk’ kerkelijk te bevestigen. Een van de ouderlingen stelde voor dat in het vervolg alleen toe te staan nadat tijdens de kerkdienst voor de gehele gemeente schuldbelijdenis was afgelegd. Als het bruidspaar met ‘ja’ antwoordde op de hun gestelde vraag of ze berouw hadden van hun zondige weg, dan kon het huwelijk kerkelijk bevestigd worden.

Het interieur van de houten kerk te Kamerik (foto: ‘Mijn oog zal op u zijn’).

De jeugd.

In april 1906 werd aan de Mijzijde de christelijke school geopend, waar meester B. Rienstra het hoofd was. De kinderen kregen ook les uit de catechismus. Vandaar dat de predikant voorstelde in het vervolg alleen nog catechisatieles te geven aan gereformeerde kinderen die de christelijke school niet bezochten.

Ook werd een Jongelingsvereniging opgericht. Dat gebeurde op aandringen van de kerkvisitatoren van de classis. Meester Rienstra was bereid voorzitter van de JV te worden. Ze konden aanvankelijk in de school vergaderen.

De christelijke school.

Even sprak men over de vraag wanneer een kind gedoopt moest worden. Moest dat pas als het belijdenis aflegde, of moest het direct na de geboorte? De kerkenraad vond (en besloot tot) het laatste, en dat bleef dan ook de kerkelijke praktijk in Kamerik.

En verder…

De financiële positie van de kerk was in die tijd weliswaar niet desastreus, maar als ouderling Meijer – bij afwezigheid van de predikant – een preek las en de collectes aankondigde, zei hij er vaak bij: ‘Laat Alexander de kopersmid maar thuis’ (naar 2 Timotheüs 4 vers 14), waarmee hij bedoelde ditmaal maar geen (koperen) centen en stuivers in de collectezak te gooien. –⊕– Ds. Van der Bijl – inmiddels ongeveer 77 jaar oud – vroeg in de loop van 1910 emeritaat aan; het werk werd hem te zwaar. Hij nam afscheid op 1 januari 1911. Tot consulent werd door de classis benoemd ds. W.A. Willemse (1865-1930) van Wilnis. –⊕– In augustus 1911 stelde ds. P. Jukkenekke J.P.zn. (1878-1947) van Kockengen voor, de gereformeerde gemeenteleden in het buurtschap Teckop in de toekomst (als er meer gereformeerden kwamen wonen) tot de kerk van Kockengen te laten behoren. Daar voelde de kerkenraad echter niets voor.

Ds. J. Ozinga (van 1912 tot 1915).

Ds. J. Ozinga (1881-1950).

Met het beroepingswerk werd tot augustus 1911 gewacht, zodat men het predikantstraktement nog niet hoefde te betalen en andere verplichtingen konden worden betaald. Gelukkig verliep het beroepingswerk vlot en hoefde slechts een drietal vergeefse beroepen op predikanten uitgebracht te worden. In maart 1912 was dat ds. J. Ozinga (1881-1950) te Weerdingerveen (later Nieuw-Weerdinge geheten), die echter bedankte. Toen in augustus dat jaar evenwel voor de tweede keer op hem een beroep werd uitgebracht, nam hij het aan. Op 13 oktober 1912 deed hij intrede in Kamerik.

Een nieuw orgel (1912).

Het bewijs dat Vermeulen de orgelbouwer was (foto: De Orgelsite, Wim Verburg).

Er kwam een orgelcommissie die er voor moest zorgen dat het in gebruik zijnde orgel zou worden vervangen. Bij Marinus Vermeulen Kerkorgelfabriek in Woerden werd een nieuw orgel besteld en ‘het oude orgel met front’ werd aan de orgelbouwer verkocht, zodat men een korting kon krijgen bij de koop van het nieuwe, dat flink groter was dan het oude instrument. Om het orgel te beschermen tegen vocht werd er een ‘peteroliekachel’ geplaatst.

Op de achterste bank onder het orgel zaten twee families, die beide een handel in manufacturen dreven en op persoonlijk vlak niet zo goed met elkaar overweg konden. Een van hen vroeg de kerkenraad onder het orgel een schot aan te brengen. Het doel daarvan was dat beide families van elkaar gescheiden werden en tijdens de kerkdienst geen aanstoot aan elkaar konden nemen…

Het orgel dat in 1912 geplaatst werd (foto: De Orgelsite, Wim Verburg).

De Grote Oorlog’ (1914-1918).

Het waren spannende tijden. Nederland mocht dan wel neutraal blijven in de in 1914 losgebrande ‘Grote Oorlog’, maar evengoed was er reden tot zorg, zodat de kerkenraad besloot wekelijks een bidstond te houden. Voor de Belgische vluchtelingen, die in Nederland werden opgenomen, werden extra collectes gehouden.

‘De Nederlandse Maagd verwelkomt de Belgische vluchtelingen’.

Midden in de Grote Oorlog nam de predikant op 5 april 1915 afscheid omdat hij het (tweede) beroep van de kerk van Hasselt had aangenomen.

Ds. R. de Jager (van 1916 tot 1919).

Op 19 november 1916 deed ds. R. de Jager (1873-1943) van Scherpenzeel intrede in de kerk van Kamerik. Deze predikant werd eveneens tweemaal beroepen en bleef net als zijn voorganger betrekkelijk kort in Kamerik. Het jaartraktement bedroeg fl. 1.300; bovendien kreeg hij fl. 200 duurtetoeslag en ook nog fl. 100 om hem in staat te stellen oude schulden af te lossen. De kerkenraad kon dat behappen omdat ds. Van der Bijl inmiddels was overleden en aan hem dus geen pensioen meer hoefde te worden uitbetaald.

Ds. R. de Jager (1873-1943).

‘Moddergas’…

Door de oorlog werd de petroleum voor de verlichting schaars. De twee aan de preekstoel bevestigde lampen kon men nog brandende houden, maar de overige lampen stookte men met ‘moddergas’. Dit werd verkregen door een in de bodem van gaatjes voorziene kist in de bagger te leggen, waardoor niet de bagger maar wel het daaruit voortkomende gas in de kist kwam. Met behulp van een leiding werd de kerkverlichting brandende gehouden. Als er te weinig gas in de kist was werd de verlichting minder helder. Door in de bagger te roeren stroomde weer nieuw gas in de kist en door de leidingen naar de verlichting…

Ds. De Jager nam ondertussen een beroep aan naar de kerk van Ooltgensplaat en nam op 15 juni 1919 afscheid van Kamerik.

Ds. A. Voogel (van 1919 tot 1924).

Ds. A. Voogel (1857-1934) uit Puttershoek deed op 2 november 1919 intrede in de kerk van Kamerik. Het jaartraktement was inmiddels verhoogd naar fl. 1.750, maar de classis meende dat dit minstens fl. 2.000 diende te zijn. Dat noodzaakte de kerkenraad – met instemming van de gemeentevergadering – tweemaal per jaar zitplaatsengeld te gaan innen, in plaats van eens per jaar (om in de kerk verzekerd te zijn van een zitplaats moest geld betaald worden; de ‘mooiste’ plaatsen kostten het meest). Ook gaf de kerkenraad in die tijd fl. 60 ondersteuning aan de vroegere oefenaar G. Davelaar (1848-1927), die inmiddels emeritus predikant was van de kerk te Lunteren was en in financiële zorgen verkeerde.

Ds. A. Voogel (1857-1934).

En verder…

In 1922 stuurde de kerkenraad een brief naar de generale synode met het verzoek het flinterdunne bundeltje ‘Eenige Gezangenniet uit te breiden met nog meer ’vrije liederen’. De toenmalige in het bundeltje opgenomen gezangen waren althans nog rechtstreeks uit de Bijbel afkomstig (zoals de Lofzang van Maria, enz.), maar daar moest het bij blijven, vond de kerkenraad. In 1933 werd eenzelfde verzoek aan de synode herhaald. –⊕– De gemeentevergadering werd eind december bijeen geroepen om te beslissen over het voorstel of ook de kerk op het elektriciteitsnet moest worden aangesloten; dit wonder van techniek had intussen namelijk ook Kamerik bereikt. De manslidmaten stemden er mee in. Ze gaven ook een extra bijdrage. Het ‘moddergas’ werd daarmee verleden tijd! De koster hoefde nooit meer te ‘roeren’. –⊕– Ondertussen was het met het zenuwgestel van de predikant achteruit gegaan. Dit was dermate ‘geschokt’ dat hij de classis in 1924 om emeritaat verzocht, wat hem verleend werd. Op 2 november 1924 nam hij afscheid van Kamerik.

Vacant (van 1924 tot 1929).

Ds. J.G. Geelkerken en zijn vrouw vast en zeker op weg naar of komend uit de kerk.

En toen bleef de kerk vier en een half jaar vacant. In die tijd speelde de ‘kwestie Geelkerken’. Dr. J.G. Geelkerken (1879-1960) te Amsterdam-Zuid liet de ‘zintuiglijke waarneembaarheid van de paradijsbomen en de slang en haar spreken’ in het midden, waardoor hij uiteindelijk in 1926 als gereformeerd predikant werd afgezet. Met zijn op het laatst ongeveer 7.000 volgelingen stichtte hij De Gereformeerde Kerken in Nederland (in Hersteld Verband), die in 1946 samenging met de Nederlandse Hervormde Kerk.

In Kamerik merkte men nauwelijks iets van wat in deze kwestie speelde. De kerkenraad was het met de beslissing van de synode in ieder geval eens. Vol overtuiging werd de beslissing van de synode vanaf de preekstoel voorgelezen.

Het feit dat er nog geen predikant was (en dus geen traktement behoefde te worden betaald) bood de mogelijkheid om in 1928 de kerk aan de buitenkant eens flink in de verf te zetten. Het werk kostte in totaal ongeveer fl. 350.

Ds. C. de Kruyk (van 1929 tot 1947).

Oefenaar C. de Kruyk (1885-1960) uit IJsselstein ontving een beroep van de kerk van Kamerik, waar hij op 14 april 1929 als predikant op Artikel 8 van de kerkorde (‘singuliere gaven’) intrede deed. Het traktement bedroeg inmiddels fl. 2.500. Juist voor zijn komst naar Kamerik was zijn echtgenote overleden, zodat hij met zijn zeven kinderen zijn intrek nam in de pastorie, die eerst even een opknapbeurt kreeg. De predikant hertrouwde niet lang daarna. In 1930 stierf zijn tweede vrouw bij de geboorte van een drieling. Gemeenteleden trachtten hulp te bieden aan het zwaar getroffen predikantsgezin in de pastorie.

Ds. C. de Kruyk (1885-1960).

Crisistijd.

Het was trouwens crisistijd; in oktober 1929 crashte de Effectenbeurs op Wall Street in New York, waardoor de wereld in een grote economische crisis gestort werd. Werkloosheid en armoede streden om de voorrang en ook de kerk bleef niet buiten schot. Noodgedwongen ging de predikant akkoord met een verlaging van zijn traktement met 10%; de financiën van de kerk moesten op orde gebracht worden. Zelfs werd voorgesteld en ‘met algemene bijval besloten’ dat, als de financiële toestand van de kerk het nodig maakte, nogmaals een verlaging moest worden doorgevoerd. In 1932 was het tekort van de kerk fl. 230.

De diaconie had de handen vol aan het ondersteunen van behoeftige gezinnen in de gemeente. Men moest zelfs besluiten de uitkering aan een bepaald gezin met fl. 0,50 per week te verminderen en dat van een oud gemeentelid met fl. 0,25. Zo kon aan enkele extra getroffen gezinnen wat meer gegeven worden.

Ds. De Kruyk op de preekstoel in de houten kerk (foto: ‘Mijn oog zal op u zijn’).

En verder…

Toen voorgesteld werd het ‘plaatsengeld’ gelijk te trekken, zodat er geen goedkopere en  duurdere plaatsen meer waren, werd dat afgewezen. Dat zou ten koste gaan van de totale opbrengst, zo vreesde de kerkenraad. –⊕– Nog steeds was het gewoon dat de diakenen niet aan het avondmaal gingen. De classis adviseerde in het vervolg geen diakenen meer kandidaat te stellen en te kiezen die niet aan het avondmaal wilden deelnemen. –⊕– Toen in de kerkenraad voorgesteld werd de quota (de afdrachten) aan de classis met 20% te verlagen ging de classis daarmee niet akkoord. De classis oordeelde dat het synodebesluit daarover in 1933 moest worden afgewacht. –⊕– In 1932 werd de aloude Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ opgeheven en daarvoor in de plaats de Commissie van Beheer ingesteld. –⊕– Een zware storm die in 1935 over het land raasde liet de muren van het houten kerkje trillen. Vooral de achtergevel had het zwaar te verduren. Men besloot deze gevel te versterken met een rechtopstaande houten balk. Voor het overige zouden in de kerkzaal trekankers worden gemonteerd, zodat de kerk steviger werd. Geld voor de bouw van een nieuwe kerk was er nog niet. –⊕– Voor en na de dienst speelden de organisten soms wijsjes die in de door de synode goedgekeurde bundel Eenige Gezangen waren opgenomen. De kerkenraad vond dat dit moest stoppen.

De houten kerk in Kamerik. Deze foto dateert uit 1948, toen de houten kerk herbouwd werd als een stenen kerk. Daarover later meer.

De Tweede Wereldoorlog.

Op 10 mei 1940 was het (weer) oorlog, maar nu bleef Nederland niet neutraal. Veel is over de oorlog in de notulen niet vermeld. Wel dat veel koeien van evacuerende boeren uit de Gelderse Vallei naar Kamerik werden gebracht, en ook kwamen veel soldaten naar het dorp die bij de Grebbelinie in Rhenen gevochten hadden. Velen van hen bezochten de gereformeerde kerk ‘en nog nooit was zo krachtig gezongen als toen al die zware mannenstemmen met ons meezongen’. In 1942 kwam van de de Gereformeerde Kerk te Rotterdam het verzoek binnen om tijdens de zomervakantie kinderen in Kamerik te mogen onderbrengen om aan te sterken. Er konden elf kinderen geplaatst worden.

Op 5 april 1943 werd het Gereformeerd Kerkkoor opgericht, met de naam ‘Excelsis Deo’. Dat leidde er ook toe dat tijdens de huisbezoeken aandacht zou worden besteed aan het tanende bestaan van de Jongelings- en Meisjesvereniging.

Om onaangename conflicten te voorkomen werd afgesproken dat de verhuurde zitplaatsen ‘vrij’ zouden zijn vanaf het moment dat de organist (5 minuten voor de aanvang van de kerkdienst) begon te spelen. Tot die tijd mochten alleen de betalende huurders op hun zitplaatsen plaats nemen.

De gevolgen van de oorlog werden langzamerhand steeds duidelijker. De ‘spertijd’ verbood om na acht uur ’s avonds nog buiten te zijn. Brandstof werd schaars, de elektriciteit werd afgesloten (geen catechisatie meer), maar iemand had gelukkig nog de beschikking over petroleum. Op 5 mei 1945 capituleerde het Duitse leger en was Nederland vrij.

De Vrijmaking (1944).

Dr. K. Schilder (1890-1952),

In 1944 kwamen de in de Gereformeerde Kerken de al jaren bestaande leergeschillen over onder meer de visie op de doop en het Verbond tot een voorlopig eind. De synode van 1942/1943 had over de kwesties besluiten genomen, maar sommigen konden zich daarmee niet verenigen. Ook werd geprotesteerd tegen het feit dat dr. K. Schilder (1890-1952) (die het ook oneens was met de besluiten van de synode) afgezet werd als predikant en als hoogleraar in Kampen. In Kockengen was het ds. W. Verwoerd (1903-1994) die zich met de besluiten niet kon verenigen. Daarom werd in 1944 de kerkenraad van Kamerik als ‘genabuurde kerk’ te hulp geroepen door de kerkenraad van Kockengen, om te oordelen over de bezwaren van ds. Verwoerd. Ook ds. O.W. Bouwsma (1912-1968) van Breukelen (in dezelfde classis) bleek het oneens te zijn met de synodebesluiten. Beide predikanten werden uiteindelijk afgezet en werden lid van de inmiddels gevormde ‘Gereformeerde Kerken (onderhoudende Art. 31 van de Kerkorde)’. In Kamerik had deze ‘Vrijmaking’ nauwelijks invloed.

Kerkbouwplannen.

Ondertussen werd ook het orgel gerepareerd; de blaasbalg was lek, maar – zei orgelbouwer Valckx en Van Kouteren in 1946 – het instrument was van goed materiaal gebouwd, al was het orgel wel verwaarloosd. Voor de betaling van de restauratie van fl. 1.369 werd weer een rondgang door de gemeente gehouden.

De Mijzijderweg in Kamerik, lang geleden.

Ook was intussen al een rondgang gehouden voor het nog steeds sterk levende idee van kerkbouw. De houten kerk was volgens velen aan vervanging toe. Dus werd een bouwcommissie benoemd. De bereidheid van gemeenteleden om daarvoor bij te dragen was groot. Een rondgang voor de gemeente bracht ruim fl. 3.600 op, waardoor intussen fl. 10.000 in het bouwfonds zat. De prijzen voor nieuwbouw waren overigens in de voorgaande jaren steeds hoger geworden. In 1946 werd over de nieuwbouwkwestie weer een gemeentevergadering gehouden. Een probleem was dat de burgerlijke gemeente destijds besloten had dat de nieuwe kerk niet op dezelfde locatie gebouwd mocht worden!

Maar midden in de plannenmakerij nam ds. De Kruyk het beroep aan van de kerk te Vrijhoeve-’s Grevelduin-Capelle en nam op 31 mei 1947 afscheid van Kamerik.

Naar deel 3 >

© 2024. GereformeerdeKerken.info

Translation into English:

The Reformed (Gereformeerde) Church in Kamerik (2)

Rev. J. van der Bijl (from 1898 to 1911).

( < To part 1 ) – As already noted, Rev. J. van der Bijl (1834-1916) from Doornspijk entered the church of Kamerik on December 18, 1898. He was 64 years old at the time. It was wintertime. It was dangerous to go to church at night with no street lighting, especially during dark moon nights! Therefore, it was decided to hold evening church services in the afternoon during dark moon nights.

Church discipline.

The church council had to oversee the doctrine and conduct of the congregation members, which naturally included the members of the church council. Thus, the deacons W. Hofland and C. Nap objected to partaking in communion. The reason is not mentioned in the memorial book, but presumably, it had to do with the more common practice of ‘communion avoidance’, where one felt unworthy to partake in the Holy Communion. Nevertheless, the minister reminded them that they had a role model function in the congregation. It didn’t help much.

And what about marriage? It was common for requests to be made to solemnize a ‘necessitated marriage’ religiously. One of the elders proposed that in the future, this should only be allowed after a public confession of sin had been made to the entire congregation during the church service. If the bridal couple answered ‘yes’ to the question whether they repented of their sinful ways, then the marriage could be religiously solemnized.

The youth.

In April 1906, the Christian school was opened on the Mijzijde, where Mr. B. Rienstra was the headmaster. The children also received catechism lessons. Therefore, the minister proposed to only give catechism lessons to ‘gereformeerde’ children who did not attend the Christian school in the future.

A Youth Association was also established. This was done at the urging of the church visitors of the classis. Mr. Rienstra was willing to become the chairman of the Youth Association. Initially, they could hold their meetings in the school.

There was some discussion about when a child should be baptized. Should it only be done when the child made a confession of faith, or should it be done immediately after birth? The church council decided on the latter, and that remained the church practice in Kamerik.

And further…

The financial position of the church at that time was not disastrous, but when Elder Meijer – in the absence of the minister – read a sermon and announced the collections, he often said: ‘Let Alexander the coppersmith stay at home’ (referring to 2 Timothy 4:14), meaning not to put (copper) pennies and nickels in the collection bag this time.

Rev. Van der Bijl – now about 77 years old – requested emeritus status in the course of 1910; the work became too heavy for him. He bid farewell on January 1, 1911. Rev. W.A. Willemse (1865-1930) from Wilnis was appointed as the consultant by the classis.

In August 1911, Rev. P. Jukkenekke J.P. Jr. (1878-1947) from Kockengen proposed that the ‘gereformeerde’ church members in the hamlet of Teckop should be affiliated with the ‘gereformeerde’ church of Kockengen in the future (if more ‘gereformeerde’ people were to live there). However, the church council did not agree with this.

Rev. J. Ozinga (from 1912 to 1915).

The process of calling a new minister was postponed until August 1911 so that the minister’s salary did not have to be paid yet, and other obligations could be met. Fortunately, the process of calling a new minister proceeded smoothly, and only three unsuccessful calls to ministers were made. In March 1912, Rev. J. Ozinga (1881-1950) from Weerdingerveen (later known as Nieuw-Weerdinge) was called, but he declined the call. However, when he was called for the second time in August that year, he accepted. On October 13, 1912, he was installed in Kamerik.

A new organ (1912).

An organ committee was formed to ensure that the existing organ would be replaced. A new organ was ordered from Marinus Vermeulen Church Organ Factory in Woerden, and ’the old organ with front’ was sold to the organ builder, allowing for a discount on the purchase of the new one, which was much larger than the old instrument. To protect the organ from moisture, a ‘kerosene heater’ was installed.

Two families sat on the back bench under the organ, both of whom were engaged in the trade of textiles and did not get along well on a personal level. One of them asked the church council to install a partition under the organ. The purpose was to separate both families from each other so that they could not take offense at each other during church service…

‘The Great War’ (1914-1918).

These were tense times. Although the Netherlands remained neutral in the ‘Great War’ that broke out in 1914, there was still cause for concern, so the church council decided to hold a weekly prayer meeting. Extra collections were held for the Belgian refugees who were taken in by the Netherlands.

In the midst of the Great War, the minister bid farewell on April 5, 1915, because he had accepted the (second) call from the church of Hasselt.

Rev. R. de Jager (from 1916 to 1919).

On November 19, 1916, Rev. R. de Jager (1873-1943) from Scherpenzeel was installed in the church of Kamerik. This minister was also called twice and, like his predecessor, remained relatively short in Kamerik. The annual salary was 1,300 guilders; in addition, he received a hardship allowance of 200 guilders and another 100 guilders to enable him to pay off old debts. The church council could manage this because Rev. Van der Bijl had died by then, and therefore, no pension had to be paid to him anymore.

‘Mud gas’…

Due to the war, petroleum for lighting became scarce. The two lamps attached to the pulpit could still be kept burning, but the other lamps were fueled with ‘mud gas’. This was obtained by placing a box with holes in the bottom in the mud, allowing the gas but not the mud to enter the box. The church lighting was kept burning using a pipeline. If there was not enough gas in the box, the lighting would dim. By stirring in the mud, new gas flowed into the box and through the pipelines to the lighting…

Meanwhile, Rev. De Jager accepted a call to the church of Ooltgensplaat and bid farewell to Kamerik on June 15, 1919.

Rev. A. Voogel (from 1919 to 1924).

Rev. A. Voogel (1857-1934) from Puttershoek entered the church of Kamerik on November 2, 1919. The salary had been increased to 1,750 guilders, but the classis felt that it should be at least 2,000 guilders. This forced the church council, with the consent of the congregation, to start collecting pew rents twice a year instead of once a year. (To be assured of a seat in the church, money had to be paid. The best seats cost the most). At that time, the church council also provided 60 guilders in support to the former preacher G. Davelaar (1848-1927), who had retired as a minister of the church in Lunteren and was in financial difficulties.

And further…

In 1922, the church council sent a letter to the general synod requesting not to expand the thin booklet ‘Some Hymns’ with ‘free songs’. The hymns included in the booklet at the time were still directly from the Bible (such as the Song of Mary, etc.), but the church council believed that should be enough. In 1933, the same request was repeated to the synod.

The congregation was called together at the end of December to decide on the proposal whether the church should also be connected to the electricity grid; this wonder of technology had meanwhile also reached Kamerik. The male members agreed. They also made an additional contribution. With this, ‘mud gas’ became a thing of the past! The sexton no longer had to ‘stir’.

Meanwhile, the minister’s nervous system deteriorated. It was so ‘shocked’ that he requested emeritus status from the classis in 1924, which was granted to him. On November 2, 1924, he bid farewell to Kamerik.

Vacant (from 1924 to 1929).

And then the church remained vacant for four and a half years. During this time, the ‘Geelkerken case’ unfolded. Dr. J.G. Geelkerken (1879-1960) from Amsterdam-Zuid questioned the ‘sensory perceptibility of the trees of paradise and the snake and its speech’, which ultimately led to his dismissal as a ‘gereformeerde’ minister in 1926. With approximately 7,000 followers, he founded the ‘Gereformeerde Kerken in Nederland (in Hersteld Verband)’, which merged with the ‘Nederlands Hervormde Kerk’ in 1946.

In Kamerik, there was hardly any awareness of what was happening in this matter. The church council, in any case, agreed with the decision of the synod. The synod’s decision was read aloud from the pulpit with conviction.

The absence of a minister (and thus no salary to be paid) provided the opportunity in 1928 to give the church a fresh coat of paint on the outside. The work cost approximately 350 guilders in total.

Rev. C. de Kruyk (from 1929 to 1947).

Lay preacher C. de Kruyk (1885-1960) from IJsselstein received a call from the church in Kamerik, where he was installed as minister on April 14, 1929, under Article 8 of the church order (‘singular gifts’). The salary had now increased to 2,500 guilders. Just before coming to Kamerik, his wife had passed away, so he and his seven children moved into the parsonage, which received a renovation. The minister remarried shortly thereafter. In 1930, his second wife died giving birth to triplets. Parishioners attempted to help the heavily burdened family in the parsonage.

Time of Crisis.

It was indeed a time of crisis; in October 1929, the Stock Exchange crashed on Wall Street in New York, plunging the world into a major economic crisis. Unemployment and poverty competed for priority, and the church was not spared. The minister reluctantly agreed to a 10% reduction in his salary; the church’s finances needed to be put in order. It was even suggested and ‘decided with general approval’ that if the financial situation of the church required it, another reduction would be implemented (in 1932, the church’s deficit was 230 guilders).

The diaconate was busy supporting needy families in the congregation. It was even decided to reduce the allowance to a specific family by 0.50 guilders per week and that of an old church member by 0.25 guilders, so that some more assistance could be given to extra affected families.

And further…

When it was proposed to equalize the ‘seat fees’ so that there were no longer cheaper and more expensive seats, it was rejected. The church council feared that this would reduce the overall revenue.

It was still customary for deacons not to participate in the Lord’s Supper. The classis advised that in the future, no deacons should be nominated and elected who did not wish to partake in the Lord’s Supper.

When it was proposed in the church council to reduce the quotas (contributions) to the classis by 20%, the classis did not agree. The classis deemed that the synod decision in 1933 should be awaited.

In 1932, the age-old Association ‘De Kerkelijke Kas’ (the Church Fund) was dissolved, and in its place, the ‘Commissie van Beheer’ (Management Committee) was established.

A heavy storm that swept over the country in 1935 made the walls of the wooden church tremble. Especially the rear facade suffered greatly. It was decided to reinforce this facade with an upright wooden beam. For the rest, tie rods would be installed in the church hall to make the church sturdier. There was still no money for the construction of a new church.

Before and after the service, the organists sometimes played tunes that were included in the synod-approved hymnal ‘Some Hymns’. The church council felt this should stop.

World War II.

On May 10, 1940, war broke out (again), but this time the Netherlands did not remain neutral. Not much is mentioned about the war in the minutes. However, it was noted that many cows from evacuating farmers from the Gelderse Vallei were brought to Kamerik, and many soldiers who had fought at the Grebbe Line in Rhenen also came to the village. Many of them attended the ‘gereformeerde kerk’ and ‘never had such powerful singing been heard as when all those deep men’s voices sang along with us’.

In 1942, a request came from the Gereformeerde Kerk in Rotterdam to accommodate children in Kamerik during the summer vacation to recuperate. Eleven children could be placed.

On April 5, 1943, the Gereformeerde Church Choir was founded, named ‘Excelsis Deo’. This also led to attention being paid during home visits to the declining existence of the Young Men’s and Young Women’s Association.

To avoid unpleasant conflicts, it was agreed that the rented seats would be ‘free’ from the moment the organist (5 minutes before the start of the church service) began to play. Until then, only paying tenants were allowed to take their seats.

The consequences of the war gradually became clearer. The ‘curfew’ prohibited being outside after eight o’clock in the evening. Fuel became scarce, electricity was cut off (no more catechesis), but fortunately, someone still had access to kerosene. On May 5, 1945, the German army capitulated, and the Netherlands was free.

The ‘Vrijmaking’ (1944).

In 1944, the long-standing doctrinal disputes in the Gereformeerde Kerk, including views on baptism and the Covenant, came to a temporary end. The synod of 1942/1943 had made decisions on these issues, but some could not agree with them. There was also protest against the dismissal of Dr. K. Schilder (1890-1952) (who also disagreed with the synod’s decisions) as a minister and as a professor in Kampen.

In Kockengen, it was Rev. W. Verwoerd (1903-1994) who could not agree with the synod’s decisions. Therefore, in 1944, the church council of Kamerik was called upon by the church council of Kockengen as a ‘neighboring church’ to judge the objections of Rev. Verwoerd. Rev. O.W. Bouwsma (1912-1968) from Breukelen (in the same classis) also turned out to disagree with the synod decisions. Both ministers were ultimately dismissed and became members of the ‘Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt)’. The ‘Vrijmaking’ had hardly any influence in Kamerik.

Church Building Plans.

Meanwhile, the organ had also been repaired; the bellows were leaking, but – said the organ builder Valckx and Van Kouteren in 1946 – the instrument was made of good material, but the organ had been neglected. A collection was made again through the congregation to pay for the restoration of 1,369 guilders.

Meanwhile, a collection had also been made for the still strongly held idea of building a new church. Many felt that the wooden church needed replacement. So, a building committee was appointed. The willingness of church members to contribute was great. A collection for the congregation raised over 3,600 guilders, bringing the building fund to 10,000 guilders. However, the prices for new construction had steadily increased in previous years. In 1946, a congregational meeting was again held on the issue of new construction. A problem arose when the civil municipality decided that the new church could not be built on the same location.

But amidst the planning, Rev. De Kruyk accepted the call from the church in Vrijhoeve-’s Grevelduin-Capelle and bid farewell to Kamerik on May 31, 1947.

© 2024. GereformeerdeKerken.info

To Part 3 >