Ds. J. van der Bijl (van 1898 tot 1911).
( < Naar deel 1 – To part 1 ) – Zoals al opgemerkt deed ds. J. van der Bijl (1834-1916) uit Doornspijk op 18 december 1898 intrede in de kerk van Kamerik. Hij was toen 64 jaar oud. Het was de wintertijd. Gevaarlijk om – bij het ontbreken van straatverlichting – bij donkere maan naar de kerk te gaan! Men besloot daarom de avondkerkdiensten bij donkere maan ‘s middags te houden.
Opzicht en tucht.
De kerkenraad diende toe te zien op leer en leven van de gemeenteleden, waartoe uiteraard ook de kerkenraadsleden behoorden. Zo hadden de diakenen W. Hofland en C. Nap bezwaar om aan het avondmaal deel te nemen. Waarom wordt in het gedenkboek niet vermeld, maar vermoedelijk had dat te maken met de meer voorkomende ‘avondmaalsmijding’, waarbij men zich onwaardig voelde aan het Heilig Avondmaal deel te nemen. Hoe dan ook, de predikant wees hen er op dat ze in de gemeente een voorbeeldfunctie hadden. Het hielp weinig.
En hoe zat het als je ‘moest’ trouwen? Het kwam regelmatig voor dat gevraagd werd een ‘noodzakelijk geworden huwelijk’ kerkelijk te bevestigen. Een van de ouderlingen stelde voor dat in het vervolg alleen toe te staan nadat tijdens de kerkdienst voor de gehele gemeente schuldbelijdenis was afgelegd. Als het bruidspaar met ‘ja’ antwoordde op de hun gestelde vraag of ze berouw hadden van hun zondige weg, dan kon het huwelijk kerkelijk bevestigd worden.
De jeugd.
In april 1906 werd aan de Mijzijde de christelijke school geopend, waar meester B. Rienstra het hoofd was. De kinderen kregen ook les uit de catechismus. Vandaar dat de predikant voorstelde in het vervolg alleen nog catechisatieles te geven aan gereformeerde kinderen die de christelijke school niet bezochten.
Ook werd een Jongelingsvereniging opgericht. Dat gebeurde op aandringen van de kerkvisitatoren van de classis. Meester Rienstra was bereid voorzitter van de JV te worden. Ze konden aanvankelijk in de school vergaderen.
Even sprak men over de vraag wanneer een kind gedoopt moest worden. Moest dat pas als het belijdenis aflegde, of moest het direct na de geboorte? De kerkenraad vond (en besloot tot) het laatste, en dat bleef dan ook de kerkelijke praktijk in Kamerik.
En verder…
De financiële positie van de kerk was in die tijd weliswaar niet desastreus, maar als ouderling Meijer – bij afwezigheid van de predikant – een preek las en de collectes aankondigde, zei hij er vaak bij: ‘Laat Alexander de kopersmid maar thuis’ (naar 2 Timotheüs 4 vers 14), waarmee hij bedoelde ditmaal maar geen (koperen) centen en stuivers in de collectezak te gooien. –⊕– Ds. Van der Bijl – inmiddels ongeveer 77 jaar oud – vroeg in de loop van 1910 emeritaat aan; het werk werd hem te zwaar. Hij nam afscheid op 1 januari 1911. Tot consulent werd door de classis benoemd ds. W.A. Willemse (1865-1930) van Wilnis. –⊕– In augustus 1911 stelde ds. P. Jukkenekke J.P.zn. (1878-1947) van Kockengen voor, de gereformeerde gemeenteleden in het buurtschap Teckop in de toekomst (als er meer gereformeerden kwamen wonen) tot de kerk van Kockengen te laten behoren. Daar voelde de kerkenraad echter niets voor.
Ds. J. Ozinga (van 1912 tot 1915).
Met het beroepingswerk werd tot augustus 1911 gewacht, zodat men het predikantstraktement nog niet hoefde te betalen en andere verplichtingen konden worden betaald. Gelukkig verliep het beroepingswerk vlot en hoefde slechts een drietal vergeefse beroepen op predikanten uitgebracht te worden. In maart 1912 was dat ds. J. Ozinga (1881-1950) te Weerdingerveen (later Nieuw-Weerdinge geheten), die echter bedankte. Toen in augustus dat jaar evenwel voor de tweede keer op hem een beroep werd uitgebracht, nam hij het aan. Op 13 oktober 1912 deed hij intrede in Kamerik.
Een nieuw orgel (1912).
Er kwam een orgelcommissie die er voor moest zorgen dat het in gebruik zijnde orgel zou worden vervangen. Bij Marinus Vermeulen Kerkorgelfabriek in Woerden werd een nieuw orgel besteld en ‘het oude orgel met front’ werd aan de orgelbouwer verkocht, zodat men een korting kon krijgen bij de koop van het nieuwe, dat flink groter was dan het oude instrument. Om het orgel te beschermen tegen vocht werd er een ‘peteroliekachel’ geplaatst.
Op de achterste bank onder het orgel zaten twee families, die beide een handel in manufacturen dreven en op persoonlijk vlak niet zo goed met elkaar overweg konden. Een van hen vroeg de kerkenraad onder het orgel een schot aan te brengen. Het doel daarvan was dat beide families van elkaar gescheiden werden en tijdens de kerkdienst geen aanstoot aan elkaar konden nemen…
‘De Grote Oorlog’ (1914-1918).
Het waren spannende tijden. Nederland mocht dan wel neutraal blijven in de in 1914 losgebrande ‘Grote Oorlog’, maar evengoed was er reden tot zorg, zodat de kerkenraad besloot wekelijks een bidstond te houden. Voor de Belgische vluchtelingen, die in Nederland werden opgenomen, werden extra collectes gehouden.
Midden in de Grote Oorlog nam de predikant op 5 april 1915 afscheid omdat hij het (tweede) beroep van de kerk van Hasselt had aangenomen.
Ds. R. de Jager (van 1916 tot 1919).
Op 19 november 1916 deed ds. R. de Jager (1873-1943) van Scherpenzeel intrede in de kerk van Kamerik. Deze predikant werd eveneens tweemaal beroepen en bleef net als zijn voorganger betrekkelijk kort in Kamerik. Het jaartraktement bedroeg fl. 1.300; bovendien kreeg hij fl. 200 duurtetoeslag en ook nog fl. 100 om hem in staat te stellen oude schulden af te lossen. De kerkenraad kon dat behappen omdat ds. Van der Bijl inmiddels was overleden en aan hem dus geen pensioen meer hoefde te worden uitbetaald.
‘Moddergas’…
Door de oorlog werd de petroleum voor de verlichting schaars. De twee aan de preekstoel bevestigde lampen kon men nog brandende houden, maar de overige lampen stookte men met ‘moddergas’. Dit werd verkregen door een in de bodem van gaatjes voorziene kist in de bagger te leggen, waardoor niet de bagger maar wel het daaruit voortkomende gas in de kist kwam. Met behulp van een leiding werd de kerkverlichting brandende gehouden. Als er te weinig gas in de kist was werd de verlichting minder helder. Door in de bagger te roeren stroomde weer nieuw gas in de kist en door de leidingen naar de verlichting…
Ds. De Jager nam ondertussen een beroep aan naar de kerk van Ooltgensplaat en nam op 15 juni 1919 afscheid van Kamerik.
Ds. A. Voogel (van 1919 tot 1924).
Ds. A. Voogel (1857-1934) uit Puttershoek deed op 2 november 1919 intrede in de kerk van Kamerik. Het jaartraktement was inmiddels verhoogd naar fl. 1.750, maar de classis meende dat dit minstens fl. 2.000 diende te zijn. Dat noodzaakte de kerkenraad – met instemming van de gemeentevergadering – tweemaal per jaar zitplaatsengeld te gaan innen, in plaats van eens per jaar (om in de kerk verzekerd te zijn van een zitplaats moest geld betaald worden; de ‘mooiste’ plaatsen kostten het meest). Ook gaf de kerkenraad in die tijd fl. 60 ondersteuning aan de vroegere oefenaar G. Davelaar (1848-1927), die inmiddels emeritus predikant was van de kerk te Lunteren was en in financiële zorgen verkeerde.
En verder…
In 1922 stuurde de kerkenraad een brief naar de generale synode met het verzoek het flinterdunne bundeltje ‘Eenige Gezangen’ niet uit te breiden met nog meer ’vrije liederen’. De toenmalige in het bundeltje opgenomen gezangen waren althans nog rechtstreeks uit de Bijbel afkomstig (zoals de Lofzang van Maria, enz.), maar daar moest het bij blijven, vond de kerkenraad. In 1933 werd eenzelfde verzoek aan de synode herhaald. –⊕– De gemeentevergadering werd eind december bijeen geroepen om te beslissen over het voorstel of ook de kerk op het elektriciteitsnet moest worden aangesloten; dit wonder van techniek had intussen namelijk ook Kamerik bereikt. De manslidmaten stemden er mee in. Ze gaven ook een extra bijdrage. Het ‘moddergas’ werd daarmee verleden tijd! De koster hoefde nooit meer te ‘roeren’. –⊕– Ondertussen was het met het zenuwgestel van de predikant achteruit gegaan. Dit was dermate ‘geschokt’ dat hij de classis in 1924 om emeritaat verzocht, wat hem verleend werd. Op 2 november 1924 nam hij afscheid van Kamerik.
Vacant (van 1924 tot 1929).
En toen bleef de kerk vier en een half jaar vacant. In die tijd speelde de ‘kwestie Geelkerken’. Dr. J.G. Geelkerken (1879-1960) te Amsterdam-Zuid liet de ‘zintuiglijke waarneembaarheid van de paradijsbomen en de slang en haar spreken’ in het midden, waardoor hij uiteindelijk in 1926 als gereformeerd predikant werd afgezet. Met zijn op het laatst ongeveer 7.000 volgelingen stichtte hij De Gereformeerde Kerken in Nederland (in Hersteld Verband), die in 1946 samenging met de Nederlandse Hervormde Kerk.
In Kamerik merkte men nauwelijks iets van wat in deze kwestie speelde. De kerkenraad was het met de beslissing van de synode in ieder geval eens. Vol overtuiging werd de beslissing van de synode vanaf de preekstoel voorgelezen.
Het feit dat er nog geen predikant was (en dus geen traktement behoefde te worden betaald) bood de mogelijkheid om in 1928 de kerk aan de buitenkant eens flink in de verf te zetten. Het werk kostte in totaal ongeveer fl. 350.
Ds. C. de Kruyk (van 1929 tot 1947).
Oefenaar C. de Kruyk (1885-1960) uit IJsselstein ontving een beroep van de kerk van Kamerik, waar hij op 14 april 1929 als predikant op Artikel 8 van de kerkorde (‘singuliere gaven’) intrede deed. Het traktement bedroeg inmiddels fl. 2.500. Juist voor zijn komst naar Kamerik was zijn echtgenote overleden, zodat hij met zijn zeven kinderen zijn intrek nam in de pastorie, die eerst even een opknapbeurt kreeg. De predikant hertrouwde niet lang daarna. In 1930 stierf zijn tweede vrouw bij de geboorte van een drieling. Gemeenteleden trachtten hulp te bieden aan het zwaar getroffen predikantsgezin in de pastorie.
Crisistijd.
Het was trouwens crisistijd; in oktober 1929 crashte de Effectenbeurs op Wall Street in New York, waardoor de wereld in een grote economische crisis gestort werd. Werkloosheid en armoede streden om de voorrang en ook de kerk bleef niet buiten schot. Noodgedwongen ging de predikant akkoord met een verlaging van zijn traktement met 10%; de financiën van de kerk moesten op orde gebracht worden. Zelfs werd voorgesteld en ‘met algemene bijval besloten’ dat, als de financiële toestand van de kerk het nodig maakte, nogmaals een verlaging moest worden doorgevoerd. In 1932 was het tekort van de kerk fl. 230.
De diaconie had de handen vol aan het ondersteunen van behoeftige gezinnen in de gemeente. Men moest zelfs besluiten de uitkering aan een bepaald gezin met fl. 0,50 per week te verminderen en dat van een oud gemeentelid met fl. 0,25. Zo kon aan enkele extra getroffen gezinnen wat meer gegeven worden.
En verder…
Toen voorgesteld werd het ‘plaatsengeld’ gelijk te trekken, zodat er geen goedkopere en duurdere plaatsen meer waren, werd dat afgewezen. Dat zou ten koste gaan van de totale opbrengst, zo vreesde de kerkenraad. –⊕– Nog steeds was het gewoon dat de diakenen niet aan het avondmaal gingen. De classis adviseerde in het vervolg geen diakenen meer kandidaat te stellen en te kiezen die niet aan het avondmaal wilden deelnemen. –⊕– Toen in de kerkenraad voorgesteld werd de quota (de afdrachten) aan de classis met 20% te verlagen ging de classis daarmee niet akkoord. De classis oordeelde dat het synodebesluit daarover in 1933 moest worden afgewacht. –⊕– In 1932 werd de aloude Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ opgeheven en daarvoor in de plaats de Commissie van Beheer ingesteld. –⊕– Een zware storm die in 1935 over het land raasde liet de muren van het houten kerkje trillen. Vooral de achtergevel had het zwaar te verduren. Men besloot deze gevel te versterken met een rechtopstaande houten balk. Voor het overige zouden in de kerkzaal trekankers worden gemonteerd, zodat de kerk steviger werd. Geld voor de bouw van een nieuwe kerk was er nog niet. –⊕– Voor en na de dienst speelden de organisten soms wijsjes die in de door de synode goedgekeurde bundel Eenige Gezangen waren opgenomen. De kerkenraad vond dat dit moest stoppen.
De Tweede Wereldoorlog.
Op 10 mei 1940 was het (weer) oorlog, maar nu bleef Nederland niet neutraal. Veel is over de oorlog in de notulen niet vermeld. Wel dat veel koeien van evacuerende boeren uit de Gelderse Vallei naar Kamerik werden gebracht, en ook kwamen veel soldaten naar het dorp die bij de Grebbelinie in Rhenen gevochten hadden. Velen van hen bezochten de gereformeerde kerk ‘en nog nooit was zo krachtig gezongen als toen al die zware mannenstemmen met ons meezongen’. In 1942 kwam van de de Gereformeerde Kerk te Rotterdam het verzoek binnen om tijdens de zomervakantie kinderen in Kamerik te mogen onderbrengen om aan te sterken. Er konden elf kinderen geplaatst worden.
Op 5 april 1943 werd het Gereformeerd Kerkkoor opgericht, met de naam ‘Excelsis Deo’. Dat leidde er ook toe dat tijdens de huisbezoeken aandacht zou worden besteed aan het tanende bestaan van de Jongelings- en Meisjesvereniging.
Om onaangename conflicten te voorkomen werd afgesproken dat de verhuurde zitplaatsen ‘vrij’ zouden zijn vanaf het moment dat de organist (5 minuten voor de aanvang van de kerkdienst) begon te spelen. Tot die tijd mochten alleen de betalende huurders op hun zitplaatsen plaats nemen.
De gevolgen van de oorlog werden langzamerhand steeds duidelijker. De ‘spertijd’ verbood om na acht uur ’s avonds nog buiten te zijn. Brandstof werd schaars, de elektriciteit werd afgesloten (geen catechisatie meer), maar iemand had gelukkig nog de beschikking over petroleum. Op 5 mei 1945 capituleerde het Duitse leger en was Nederland vrij.
De Vrijmaking (1944).
In 1944 kwamen de in de Gereformeerde Kerken de al jaren bestaande leergeschillen over onder meer de visie op de doop en het Verbond tot een voorlopig eind. De synode van 1942/1943 had over de kwesties besluiten genomen, maar sommigen konden zich daarmee niet verenigen. Ook werd geprotesteerd tegen het feit dat dr. K. Schilder (1890-1952) (die het ook oneens was met de besluiten van de synode) afgezet werd als predikant en als hoogleraar in Kampen. In Kockengen was het ds. W. Verwoerd (1903-1994) die zich met de besluiten niet kon verenigen. Daarom werd in 1944 de kerkenraad van Kamerik als ‘genabuurde kerk’ te hulp geroepen door de kerkenraad van Kockengen, om te oordelen over de bezwaren van ds. Verwoerd. Ook ds. O.W. Bouwsma (1912-1968) van Breukelen (in dezelfde classis) bleek het oneens te zijn met de synodebesluiten. Beide predikanten werden uiteindelijk afgezet en werden lid van de inmiddels gevormde ‘Gereformeerde Kerken (onderhoudende Art. 31 van de Kerkorde)’. In Kamerik had deze ‘Vrijmaking’ nauwelijks invloed.
Kerkbouwplannen.
Ondertussen werd ook het orgel gerepareerd; de blaasbalg was lek, maar – zei orgelbouwer Valckx en Van Kouteren in 1946 – het instrument was van goed materiaal gebouwd, al was het orgel wel verwaarloosd. Voor de betaling van de restauratie van fl. 1.369 werd weer een rondgang door de gemeente gehouden.
Ook was intussen al een rondgang gehouden voor het nog steeds sterk levende idee van kerkbouw. De houten kerk was volgens velen aan vervanging toe. Dus werd een bouwcommissie benoemd. De bereidheid van gemeenteleden om daarvoor bij te dragen was groot. Een rondgang voor de gemeente bracht ruim fl. 3.600 op, waardoor intussen fl. 10.000 in het bouwfonds zat. De prijzen voor nieuwbouw waren overigens in de voorgaande jaren steeds hoger geworden. In 1946 werd over de nieuwbouwkwestie weer een gemeentevergadering gehouden. Een probleem was dat de burgerlijke gemeente destijds besloten had dat de nieuwe kerk niet op dezelfde locatie gebouwd mocht worden!
Maar midden in de plannenmakerij nam ds. De Kruyk het beroep aan van de kerk te Vrijhoeve-’s Grevelduin-Capelle en nam op 31 mei 1947 afscheid van Kamerik.
© 2024. GereformeerdeKerken.info