Van houten naar stenen kerk (1948).
( < Naar deel 2 – To part 2 ) – Nog tijdens het predikantschap van ds. De Kruyk waren plannen gemaakt over de bouw van een pastorie en een nieuwe kerk, terwijl ook nog gerekend moest worden met het beroepen van een nieuwe predikant.
Het was al snel duidelijk dat een geheel nieuwe kerk bouwen niet mogelijk was voor de kleine gemeente. Misschien alleen de zwakke achtergevel van steen maken? En dan later indien nodig de overige gevels? Ook werd gesproken over een andere mogelijkheid: het vervangen van de houten wanden door stenen muren.
Het laatstgenoemde plan werd gekozen. Maar daarvoor zou een financiële actie nodig zijn. Want de realisatie daarvan leverde een tekort van fl. 24.000 op. Gelukkig kwam er behoorlijk wat geld binnen: aan vrije giften fl. 5.000, aan renteloze leningen fl. 4.300, en aan leningen tegen 2% nog eens fl. 4.000. Dat was de helft van het voor de renovatie benodigde bedrag. Met algemene stemmen werd goedgekeurd dat de bouw kon beginnen.
Aanvankelijk was men bezorgd over het dreigende onheil dat de kerk ‘als nieuwbouw’ niet op dezelfde locatie herbouwd mocht worden, maar uiteindelijk bleek dat de overheid de bouwplannen niet als nieuwbouw beschouwde maar als restauratie. Dus kon de kerkenraad zijn gang gaan.
Hoe dan ook, de houten kerk werd afgebroken en de wanden werden herbouwd als stenen muren. De plannen waren gemaakt door architect Plooy en de aannemer die ze realiseerde was Versloot. De kerkdiensten konden tijdens de verbouwing in de hervormde kerk gehouden worden.
Op 20 maart 1948 begonnen de werkzaamheden: de kerk werd ontruimd, het orgel gedemonteerd, de banken elders opgeslagen, en de houten muren verwijderd. Vloer en dak werden hergebruikt. Een eerstesteenlegging werd – onder meer door het ontbreken van een eigen predikant – niet gehouden, al werd wel een gedenksteen aangebracht met als tekst: ‘Mijn oog zal op u zijn’, later ook de titel van het gedenkboek van de honderdjarige kerk in 1990. Intussen werd een bazaar georganiseerd om geld bijeen te brengen voor de inrichting van kerk en consistorie; de medewerking ‘was enorm’. De opbrengst was ruim fl. 3.000, waardoor in de paden vloerbedekking kon worden gelegd en gordijnen konden worden aangeschaft.
Op 12 november 1948 kon de ‘nieuwe’ kerk in gebruik genomen worden. Het orgel was uiteraard voordat de verbouw begon weggehaald en op enkele punten verbeterd. Het instrument kon daarna worden teruggeplaatst.
Ds. B.G. Mees ten Oever (van 1949 tot 1955).
Anderhalf jaar na het afscheid van ds. De Kruyk deed zijn opvolger op 27 november 1949 intrede in Kamerik. Het was kandidaat B.G. Mees ten Oever (1918-1977) uit Rotterdam, die door zijn schoonvader, ds. N. Buffinga (1887-1954) van Rotterdam, in het ambt bevestigd werd. De nieuwe predikant kende de gemeente trouwens al, want hij had er ‘reeds heel lang’ gepreekt en woonde in Wilnis. Zijn jaartraktement bedroeg in Kamerik fl. 4.000, met vrijdom van belasting en vrij wonen.
Het een en ander…
In 1951 werd op voorstel van de predikant besloten dat de kerkenraad in het vervolg in het zwart gekleed zou zijn. Er waren namelijk enkele ambtsdragers die lichtere kleding droegen, en dat vond de predikant niet stemmig. Bij het collecteren droegen de diakenen zelfs zwarte handschoenen. –⊕– In 1950 fuseerden de twee christelijke scholen in het dorp (die van de gereformeerden en die van de hervormden).
In juni 1953 werd besloten de door de generale synode goedgekeurde uitbreiding van de bundel ‘Eenige Gezangen’ geleidelijk in de kerkdiensten te Kamerik in te voeren.
Naar Aruba (van 1951 tot 1953).
Nadat de gereformeerde Generale Deputaten voor de Arbeid op Curaçao de predikant beroepen hadden voor arbeid op dat eiland, vertrok de predikant later, op 3 december 1951, met zijn echtgenote echter naar Aruba, waar hij in de lokale kerk zou werken als ondersteuning. In november 1952 ontving de kerkenraad een brief waarin hij vroeg of hij een half jaar langer op het eiland mocht blijven werken. De kerkenraad stemde daar met enige tegenzin mee in, onder de voorwaarde dat de predikant uiterlijk 3 juni 1953 weer in Kamerik terug zou zijn. Hetgeen geschiedde.
Toen de predikant in maart 1954 een beroep van de Gereformeerde Kerk te Brussel ontving, verzocht de kerkenraad hem nadrukkelijk dat beroep niet aan te nemen, om nog meer onrust in de gemeente te voorkomen. De predikant bedankte voor het beroep.
In 1955 nam de predikant op 8 mei afscheid vanwege een beroep dat de kerk van Wageningen op hem had uitgebracht.
Ds. H. Boswijk (van 1957 tot 1960).
Het beroepingswerk verliep niet vlot. Pas na negen vergeefse beroepen op andere predikanten (c.q. kandidaten) nam ds. H. Boswijk (1896-1982), uit Rotterdam–Feijenoord het beroep aan. Op 22 december 1957 deed hij intrede in Kamerik. Van de kerkenraad ontving de predikant uit dankbaarheid een toga.
De kerkdiensten.
De kerkdiensten, zo vond men in deze periode, duurden te lang: al gauw anderhalf uur. Vandaar dat men besloot de tussenzang – die gezongen werd tussen de twee gedeelten van de lange preek – te laten vervallen. Ook de toen gewone indeling van ‘drie punten’ van de preek werd ingekort, zodat de diensten uiteindelijk ongeveer een uur duurden. Wat de kerkdiensten naar het oordeel van de kerkenraad ook langer maakte dan nodig, was de voorlezing van het hele Avondmaalsformulier op zondagen dat het avondmaal én ’s morgens én ’s middags gevierd werd. Afgesproken werd dat ’s middags het ‘verkorte formulier’ zou worden voorgelezen.
Ook over het zingen van psalmen werd regelmatig gesproken. In die tijd werden de psalmen nog op lange noten gezongen, maar men vond het de moeite waard eens te zien welke psalmen makkelijk ritmisch (met lange en korte noten) gezongen zouden kunnen worden. Die werden genoteerd, aan de kerkenraad voorgelegd en op het psalmbord met een ‘R’ aangegeven.
Ook was het de gewoonte dat de manslidmaten gingen staan bij het binnenkomen van predikant en kerkenraad, ten einde een moment van stil gebed te houden. Steeds meer mannen bleven echter na verloop van tijd zitten, zodat uiteindelijk alleen de kerkenraad nog stond tijdens het stil gebed voor de dienst. In december 1959 werd dit afgeschaft en gingen de kerkenraadsleden meteen na binnenkomst op hun plaatsen zitten en nam de gemeente enige momenten stilte in acht.
Het predikantstraktement was tot die tijd fl. 6.500 met vrij wonen en vrije AOW-premie. De synode had echter besloten het jaartraktement flink te verhogen, in het geval van Kamerik met zo’n fl. 1.860 per jaar. De enige reële mogelijkheid om dat bedrag te kunnen betalen was het verhogen van de kerkelijke bijdragen met 60%. De gemeenteleden reageerden daar zodanig op dat het besluit van de synode kon worden uitgevoerd.
Ds. Boswijk nam op 25 september 1960 afscheid van Kamerik wegens vertrek naar de kerk van ’t Harde.
Ds. W. Stolte (van 1961 tot 1966).
Betrekkelijk snel werd een opvolger voor de predikant gevonden in de persoon van kandidaat W. Stolte (*1936) uit Alblasserdam. Op 15 oktober 1961 deed hij intrede.
In november 1960 had de gemeentevergadering besloten de pastorie te verkopen omdat die te groot was voor een jonge predikant. Ergens anders zou een nieuwe predikantswoning gebouwd worden, zo besloot men. De befaamde gereformeerde Stichting Steun Kerkbouw, SSK, had beloofd fl. 15.000 als renteloze lening te verstrekken wanneer nieuwbouw gepleegd zou worden. De predikant werd – als de pastorie nog niet klaar was – zolang elders in een woning ondergebracht. Aan de Berkenlaan bleek een in aanbouw zijnde woning voor fl. 22.000 te koop te staan en deze werd in eigendom verkregen en afgebouwd als pastorie. De predikantswoning werd geheel gefinancierd met middelen van de eigen gemeente (uitgezonderd de subsidie van de SSK). In mei 1962 kon de pastorie worden betrokken.
Het jeugdwerk.
Al gauw was men tot de conclusie gekomen dat de belangstelling voor het jeugdwerk achteruitliep. Ook vond men dat de nog wel actieve jongelui de verkeerde richting insloegen: men was van plan een toneelvereniging op te richten, waarvan na overleg met de predikant werd afgezien. Afgesproken werd ook dat elke maand een ouderling op bezoek zou komen. Om het jeugdwerk te stimuleren besloot de kerkenraad maandelijks een deurcollecte voor de jeugd te houden. Ook van de jeugd zelf werd verwacht de bijdragen (c.q. de contributie) op te voeren.
In 1965 werd besloten de Christelijke Leesbibliotheek op te richten. De boeken van de gereformeerde en de hervormde jeugdverenigingen werden samengevoegd en van de Provinciale Stichting voor Lectuurvoorziening werden tweehonderd boeken als wisselcollectie aangevraagd en verkregen. De boeken kwamen in de consistorie van de gereformeerde kerk te staan.
En verder…
Begin 1961 werd voorin de kerkzaal een groen lampje aangelegd om aan te geven wanneer de (verhuurde) zitplaatsen vrij waren; drie minuten voor de aanvang van de kerkdienst ging het lampje branden. –⊕– In september 1962 verscheen de nieuwe bundel ‘119 Gezangen’ en ook werd besloten de psalmen in het vervolg ritmisch (op lange en korte noten) te zingen. –⊕– Op 11 september 1966 nam ds. Stolte afscheid van Kamerik, omdat hij het beroep van de kerk van Aalten had aangenomen.
Tijdens de vacante periode hadden huisbezoeken aan het licht gebracht dat er nogal wat ‘ontrouwe kerkgangers’ waren en gemeenteleden die zich ‘onwennig’ voelden in de kerk. De kerkenraad besloot aan dat probleem extra aandacht te besteden.
- Het overige van de geschiedenis van De Gereformeerde Kerk te Kamerik verhalen we in grote lijnen aan de hand van enkele belangrijkere zaken.
Ds. G. Warner (van 1968 tot 1972).
Na het vertrek van ds. Stolte nam de kerkenraad het beroepingswerk weer ter hand en na vier vergeefse beroepen op andere predikanten nam kandidaat G. Warner (1940-2022) uit Utrecht het op hem uitgebrachte beroep aan. Op 25 februari 1968 deed hij intrede.
Iets over het kerkelijk leven…
De actie ‘Kom over de Brug’ (bedoeld om geld in te zamelen voor projecten in ontwikkelingslanden) bracht in beide kerken te Kamerik bijna fl. 8.500 op. –⊕– In 1968 was een nieuwe gereformeerde ‘Proeve van een psalmberijming‘ gepubliceerd. Besloten werd deze ‘150 Psalmen’ aanvankelijk alleen bij de voorzang te laten zingen, maar vanaf 1 september 1969 gedurende de hele dienst. De al eerder vermelde ‘119 Gezangen‘ en deze psalmbundel waren twee stappen op weg naar het interkerkelijke Liedboek voor de Kerken, dat in het begin van de jaren ’70 werd gepubliceerd. –⊕– Het zwarte pak waarin de ambtsdragers verondersteld werden aan de kerkdienst deel te nemen (zoals eerder was besloten) werd in 1968 niet meer verplicht gesteld. –⊕– De jeugd wilde graag wat meer ingeschakeld worden in de eredienst, zoals bij het voorlezen van bijbelgedeelten, het bezoeken van zieken, enz. De kerkenraad beloofde daarmee rekening te houden.
‘Ver uit elkaar gegroeid…’.
In 1961 verklaarden negen gereformeerde en negen hervormde predikanten (‘De Achttien’ genoemd) dat de hervormde en de gereformeerde kerken zo snel mogelijk dienden samen te gaan als één kerkgenootschap. Ze publiceerden onder meer een drietal boekjes waarin hun ideeën werden uitgewerkt.
Mede naar aanleiding daarvan werden in Kamerik in 1968 de eerste gesprekken tussen de hervormde en de gereformeerde kerkenraad gehouden om over belangrijke zaken te spreken: de binding aan de belijdenis, het Schriftgezag, de jeugdverenigingen, het kerkelijk maatschappelijk werk en de evangelisatie.
In augustus dat jaar werd de tweede vergadering gehouden. De hervormde predikant constateerde toen dat samen vergaderen van de hervormde en gereformeerde jeugdverenigingen wat hem betreft niet kon doorgaan. “De gereformeerde jeugd deed veel aan ontspanning, die niet direct kerkgebonden was, terwijl de hervormde jeugd wel kerkgebonden was, ze studeerden en op zondagavond kwamen ze bijeen om over de gehouden preek na te praten”. De hervormde kerkenraad vond dat de gereformeerden en de hervormden al zover uit elkaar waren gegroeid, dat het moeilijk zou worden om weer samen te gaan als één gemeente.
Wat de evangelisatie betreft kwam men niet verder dan het onderling uitwisselen van de wederzijdse evangelisatiebladen.
Ds. Warner nam na ongeveer vier jaar – op 25 juni 1972 – afscheid van de kerk van Kamerik, omdat hij het beroep van de kerk van Hollandscheveld had aangenomen.
Kandidaat J. Blok (van 1972 tot 1974).
Hulppredikant J. Blok (1933-2007) uit Kockengen kwam op 1 september 1972 naar Kamerik voor het verrichten van hulpdiensten in de vacante periode. In deze tijd werd de oude pastorie voor fl. 81.500 verkocht om – in overeenstemming met het verlangen van de jeugd naar meer ruimte voor het verenigingswerk – de woning van de koster te kopen, op te knappen en in te richten als jeugdhonk. De plannen liepen later echter iets anders.
In deze tijd ging de kerkenraad overleg plegen met de Gereformeerde Kerk te Nieuwerbrug om – in verband met de niet zo florissante financiële situatie – samen een predikant te beroepen. Beide kerken behoorden tot verschillende classes en ze lagen ook niet direct bij elkaar om de hoek, maar men kwam overeen om voor de in totaal 650 zielen gezamenlijk een predikant te beroepen, die zijn intrek zou nemen in de pastorie aan de Berkenlaan in Kamerik.
Kandidaat Blok nam op 1 september 1974 afscheid van Kamerik en werd in januari 1975 bevestigd als predikant te Baarland.
Ds. L.J. Koffeman (van 1974 tot 1980).
Zoals eerder afgesproken werd samen met de kerk van Nieuwerbrug aan den Rijn gezamenlijk een beroep uitgebracht op kandidaat L.J. Koffeman (*1948), die dit aannam en op 15 september 1974 intrede deed.
Het kerkgebouw gerestaureerd en uitgebreid (1975/’76).
Intussen waren er plannen om de kerk uit te breiden en tegelijk te restaureren. De verkoop van de kosterswoning zorgde meteen voor fl. 105.000 in het bouwfonds. Er werd grond bijgekocht. Naast de vergroting van de kerk in westelijke richting wilde men ook het interieur aanpassen, zodat ook nieuwe banken en een nieuwe preekstoel moesten worden aangeschaft. De firma Kwaasteniet nam de bouw op zich. De ochtenddiensten werden tijdens de verbouw in de hervormde kerk gehouden; de avonddiensten in het dorpshuis.
Op 14 september 1975 begon men met de verbouwingswerkzaamheden. Veel vrijwilligers verleenden medewerking. Er kwam heteluchtverwarming, negen rijen banken werden in de kerkzaal geplaatst en de rest werd opgevuld door stoelen. De kerkzaal kon in 1976 weer in gebruik genomen worden.
Besloten werd ook het orgel te restaureren, wat fl. 22.000 kostte. De klus duurde ongeveer een half jaar en het orgel werd in september 1977 weer in gebruik genomen. Ds. Koffeman nam 18 mei 1980 afscheid wegens vertrek naar de kerk van Oss.
Ds. R.W. Biewinga (van 1982 tot 1988).
Op 11 juli 1982 deed zijn opvolger intrede in Kamerik. Het was kandidaat R.W. Biewinga (*1956) die in gedeeltelijke dienst (80%) benoemd werd, nu weer alleen door de kerk van Kamerik.
Een nieuw vergadercentrum (1984).
Nadat de plannen voor de bouw van meer vergaderruimten bij de kerk enkele malen gewijzigd en uiteindelijk goedgekeurd waren, kon men met de klus beginnen. De gemeenteleden hadden intussen fl. 86.000 bijeengebracht (niet lang daarna bevatte het bouwfonds fl. 178.000), zodat voortgaan verantwoord was. De bouwplannen werden voor een bedrag van fl. 325.000 uitgevoerd door de aannemersfirma Pouw en Haakma. De befaamde gereformeerde Stichting Steun Kerkbouw, SSK, schonk een bedrag van fl. 15.000. Op 1 oktober 1981 begonnen de werkzaamheden. Vier dagen later werden de oude kosterswoning en de consistorie gesloopt en op 12 februari 1984 werd de eerste paal voor de uitbreiding de grond in geslagen.
De bouw verliep voorspoedig, zodat het nieuwe kerkelijk vergadercentrum op 22 oktober 1984 in gebruik genomen kon worden. Ook de naam van de kerk, tot dan toe gewoon ‘gereformeerde kerk’ genoemd, werd aangepast. In het vervolg werd de naam ‘Ontmoetingskerk’ gebruikt.
Ds. mevr. G. Polderman (van 1990 tot 2019).
Op 11 maart 1990 deed kandidaat mevr. G. Polderman (*1958) uit Amsterdam intrede in de gereformeerde Ontmoetingskerk te Kamerik. In 2019 nam de predikant het beroep aan van de protestantse gemeente Santpoort-Velserbroek.
Protestantse Gemeente te Kamerik (2019).
De kerkenraad besloot om met ingang van 1 juli 2019 de naam van de gereformeerde Ontmoetingskerk te wijzigen in de protestantse gemeente ‘Ontmoetingskerk Kamerik’.
Ledentallen van De Gereformeerde Kerk te Kamerik.
Bronnen onder meer:
De Bazuin, Stemmen uit de Christelijke (Afgescheidene) Gereformeerde Kerk. Kampen, div. jrg.
G. Dolfing, ‘Mijn oog zal op u zijn’. Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk van Kamerik. 1890-1990. Kamerik, 1990
Gemeenten en predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992
De Heraut van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Amsterdam, div. jrg.
Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.
© 2024. GereformeerdeKerken.info
Translation into English:
The Gereformeerde Kerk in Kamerik (3).
From wooden to stone church (1948).
( < To part 2 ) – During the tenure of Reverend De Kruyk, plans were made for the construction of a parsonage and a new church, while also considering the calling of a new minister.
It quickly became apparent that building an entirely new church was not feasible for the small congregation. Perhaps only the weak rear facade could be made of stone? And then later, if necessary, the other facades? Another possibility was discussed: replacing the wooden walls with stone ones.
The latter plan was chosen. However, a financial effort would be needed for this, because its realization resulted in a deficit of 24,000 guilders. Fortunately, a considerable amount of money was raised: 5,000 guilders in voluntary donations, 4,300 guilders in interest-free loans, and an additional 4,000 guilders in loans at 2%. That was half of the amount needed for the renovation. It was unanimously approved that construction could begin.
Initially, there was concern about the looming threat that the church might not be allowed to be rebuilt on the same location ‘as new construction‘, but ultimately it turned out that the government did not consider the construction plans as new construction but as restoration. Thus, the church council could proceed.
Nevertheless, the wooden church was dismantled, and the walls were rebuilt as stone walls. The plans were drawn up by architect Plooy, and the contractor who realized them was Versloot. Church services could be held in the ‘Hervormde kerk’ during the renovation.
Work began on March 20, 1948: the church was vacated, the organ dismantled, the pews stored elsewhere, and the wooden walls removed. The floor and roof were reused. A cornerstone laying ceremony was not held, partly due to the absence of a resident minister, although a memorial stone was placed with the inscription: ‘My eye will be on you’, later also the title of the memorial book of the hundred-year-old church in 1990. Meanwhile, a bazaar was organized to raise money for the furnishing of the church and consistory; the cooperation ‘was enormous’. The proceeds were over 3,000 guilders, which allowed for carpeting in the aisles and the purchase of curtains.
On November 12, 1948, the ‘new’ church was inaugurated. The organ had been removed before the renovation began and improved in several respects. The instrument could then be reinstalled.
Rev. B.G. Mees ten Oever (from 1949 to 1955).
One and a half years after the departure of Rev. De Kruyk, his successor was installed on November 27, 1949, in Kamerik. It was candidate B.G. Mees ten Oever (1918-1977) from Rotterdam, who was ordained by his father-in-law, Rev. N. Buffinga (1887-1954) of Rotterdam. The new minister was already familiar with the congregation, as he had been preaching there ‘for a very long time’ and lived in Wilnis. His annual salary in Kamerik was 4,000 guilders, tax-exempt, with free housing.
Various Matters…
In 1951, at the suggestion of the minister, it was decided that the church council would henceforth be dressed in black. There were indeed some office bearers who wore lighter clothing, which the minister did not find appropriate. During collections, the deacons even wore black gloves. –⊕– In 1950, the two Christian schools in the village (those of the ‘gereformeerde’ and ‘hervormde’ congregations) merged.
In June 1953, it was decided to gradually introduce the expansion of the ‘Eenige Gezangen’ (‘Some Hymns’) bundle approved by the General Synod into the church services in Kamerik.
To Aruba (from 1951 to 1953).
After the gereformeerde ‘General Deputies for Labor on Curaçao’ called the minister to work on that island, the minister later left, on December 3, 1951, with his wife for Aruba, where he would work in the local church as support. In November 1952, the church council received a letter asking if he could stay on the island for another six months. The church council reluctantly agreed, on the condition that the minister would return to Kamerik by June 3, 1953, at the latest. Which he did.
When the minister received a call from the ‘Gereformeerde Kerk’ in Brussels in March 1954, the church council strongly requested him not to accept the call, to avoid further unrest in the congregation. The minister declined the call.
In 1955, the minister bid farewell on May 8 due to a call from the church in Wageningen.
Rev. H. Boswijk (from 1957 to 1960).
The process of calling a new minister did not proceed smoothly. Only after nine unsuccessful calls to other ministers (or candidates), did Rev. H. Boswijk (1896-1982), from Rotterdam-Feijenoord, accept the call. He took office on December 22, 1957, in Kamerik. As a token of gratitude, the minister received a robe from the church council.
Church Services.
During this period, it was felt that church services were too long, lasting about one and a half hours. Therefore, it was decided to omit the interlude hymn – sung between the two parts of the long sermon. Also, the usual division of the sermon into ’three points’ was shortened, so that the services ultimately lasted about an hour. What also made the church services longer than necessary, according to the church council, was the reading of the entire ‘Communion Form’ on Sundays when communion was celebrated both in the morning and afternoon. It was agreed that the ‘shortened form’ would be read in the afternoon.
There were also discussions about singing psalms. At that time, the psalms were still sung in long notes, but it was deemed worthwhile to see which psalms could be sung rhythmically (with long and short notes). These were noted, presented to the church council, and marked on the psalm board with an ‘R’.
It was also customary for male members to stand when the minister and church council entered, in order to observe a moment of silent prayer. However, over time, more and more men remained seated, so that eventually only the church council stood during the silent prayer before the service. In December 1959, this practice was abolished, and the church council members sat immediately upon entering, and the congregation observed a few moments of silence.
Until then, the minister’s salary was 6,500 guilders with free housing and free old age pension contributions. However, the synod had decided to significantly increase the annual salary, in the case of Kamerik by about 1,860 guilders per year. The only realistic way to afford that amount was to increase the church contributions by 60%. The congregation responded in such a way that the synod’s decision could be implemented.
Rev. Boswijk bid farewell to Kamerik on September 25, 1960, due to his move to the church in ’t Harde.