De Gereformeerde kerk te De Krim (Ov.) – 1

De Gereformeerde Kerk in het Overijsselse veenkoloniale streekdorp De Krim werd als Christelijke Gereformeerde Gemeente op 16 december 1886 geïnstitueerd als dochterkerk van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Lutten. Ze is dus oorspronkelijk afkomstig uit de Afscheiding van 1834. In 1892 voegde de gemeente zich bij De Gereformeerde Kerken in Nederland.

Kaart: Google.

De Krim.

Het dorp ligt aan de Lutterhoofdwijk, een zijtak van de Dedemsvaart, die naar Coevorden loopt. De naam van het dorp werd in 1857 voor het eerst gebruikt en luidde toen De Krimp, vermoedelijk genoemd naar de bocht in de Lutterhoofdwijk, vlak bij het dorp. In 1866 was de Lutterhoofdwijk gereed gekomen. Nadat de moerassen in die streek geheel verveend waren, werden op de dalgronden akkerbouwbedrijven gevestigd van zo’n vijftig of meer hectares, vooral door akkerbouwers uit Groningen en Gelderland. Ze boerden er goed.

Oude kaart met De Krim en de ‘krimp’ in de Lutterhoofdwijk.

De eerste gereformeerden in De Krim.

De Krimse gereformeerden waren in meerderheid lid van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Lutten aan de Dedemsvaart. Deze gemeente was in 1859 voortgekomen uit die van Heemse, op 18 mei 1836 geïnstitueerd door ds. A.C. van Raalte (1811-1876), samen met ds. H. de Cock (1801-1842) van Ulrum een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land.

Ds. A.C. van Raalte (1811-1876).

Al in 1872 had een aantal christelijke gereformeerden in De Krim aan hun kerkenraad in Lutten verzocht lid te mogen worden van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Coevorden. Maar toen ze die vraag bij de kerkenraad in Coevorden neerlegden, weigerde die kerkenraad dat. De afstand van Coevorden naar De Krim was voor de Coevorder predikant – destijds ds. W. Kapteyn (1819-1906) – te groot om die regelmatig af te leggen.

Maar ook de afstand tussen De Krim en Lutten aan de Dedemsvaart was voor sommigen te groot, zodat ze ook wel de bijeenkomsten van de in 1872 opgerichte hervormde evangelisatie Eben Haëzer in het dorp bezochten. Anderen wilden dat niet en sloten zich toch aan bij de Gereformeerde Kerk in Coevorden. Dus werd in de kerk van Lutten tussen 1870 en 1880 nogal eens geklaagd over het ontbreken van ‘die van De Krim’ en van ‘boven Schuinesloot’ (een gehucht daar in de buurt). Dat wilde niet zeggen dat de kerkenraad van Lutten de Krimmers aan hun lot overliet. Want naast predikanten catechiseerden ook ouderlingen uit Lutten er jaren lang op de woensdagavond, onder wie ouderling K. Feijer en brugwachter Lambertus. De meerderheid van de Krimse gereformeerden was immers lid van de kerk van Lutten.

Plannen op de lange baan…

Ds. K.J. van Goor (1816-1882).

Het is – dit alles wetende – niet vreemd dat in De Krim langzaam maar zeker de gedachte postvatte dat de instituering van een gereformeerde kerk in het eigen dorp wenselijk was. Vandaar dat in 1881 een groep gemeenteleden naar de kerkenraad in Lutten afreisde met het verzoek in De Krim een eigen Christelijke Gereformeerde Gemeente te stichten. Er waren meerdere oorzaken waardoor het verzoek op de lange baan geschoven werd. In de eerste plaats kon men het niet eens worden over de grenzen tussen de kerkelijke gemeente van Lutten en die van De Krim; maar ook de ziekte van ds. K.J. van Goor (1816-1882) was er de oorzaak van dat het verzoek bleef liggen. De predikant overleed in november 1882. Van hem wordt gezegd dat hij snel sprak maar de diensten waarin hij voorging desondanks toch nog drie uur konden duren.

Ds. J.K. van Goor (1840-1903).

Ds. Van Goor werd op 4 maart 1883 opgevolgd door zijn zoon, ds. J.K.  van Goor (1840-1903) uit Hallum. Met hem kwam er echter geen rust in de tent, want de predikant was verslaafd aan de alcohol en werd oneerbiedig ook wel Jan Cognac genoemd. Tweemaal werd hij voor dat euvel geschorst, in 1884 en 1885, maar na schuldbelijdenis weer in genade aangenomen. Daarna bleef hij tot 1889 predikant in Lutten.

Naar een eigen gemeente.

De Krimmers bleven echter volharden in hun plannen om in hun dorp een eigen Christelijke Gereformeerde Gemeente te stichten. Ze meldden zich opnieuw bij de kerkenraad in Lutten aan de Dedemsvaart en uiteindelijk benoemde de kerkenraad in augustus 1885 een commissie om de zaak te onderzoeken. De commissie bestond uit acht leden: twee uit de classis Ommen, twee uit de kerkenraad van Lutten, twee gemeenteleden uit De Krim en twee kerkenraadsleden uit Coevorden.

Ds. J.W. Draijer (1851-1894).

In Coevorden was sinds 16 november 1884 ds. J.W. Draijer (1851-1894) predikant van de Christelijke Gereformeerde Gemeente. Hij had ook zitting in de classis Coevorden, waarvan hij toen voorzitter was. De kerkenraad van Coevorden had eigenlijk best begrijpelijke bezwaren tegen het kerkelijk zelfstandig worden van De Krim: de gemeente van Coevorden was uitgestrekt en had ongeveer driehonderd zielen. Als De Krim zelfstandig zou worden, zou de gemeente van Coevorden ongeveer honderd leden verliezen en dus ook veel financiële middelen kwijtraken die de gemeente juist hard nodig had om de eigen lasten te dragen. “Wanneer haar bijna 1/3 van dat zielental ontnomen zou worden, zou zij onder den last bezwijken”, zo stelde de kerkenraad.

‘De kerkmuren waren al op halve hoogte…’

Zo zag de gereformeerde kerk er oorspronkelijk uit.

Hoe dan ook, de zaak kwam bij de classis en bij de Particuliere Synode, maar zonder de beslissingen van die kerkelijke colleges af te wachten begon men in De Krim al vast een kerk te bouwen en toen de kerkenraad van Coevorden een en ander doorkreeg waren de muren al op halve hoogte! De Krimmers verdedigden zich door te zeggen dat ds. J.J. Kuiper (1824-1906) van Den Ham (vroeger van Coevorden!) hen ‘bijna bevolen’ had te gaan bouwen. Dat bleek, door ds. Draijer nagevraagd, onjuist. Maar intussen had de Particuliere Synode al beslist dat het inderdaad wenselijk was in De Krim een kerk te institueren. Maar dan moest De Krim wél jaarlijks fl. 200 aan de kerk van Coevorden betalen om het financiële nadeel voor de kerk van Coevorden, te vereffenen.

De instituering (1886).

‘De Bazuin’, 31 december 1886.

Op 16 december 1886 werd De Christelijke Gereformeerde Gemeente te De Krim dan toch uiteindelijk geïnstitueerd. De classis Ommen had ds. J.K. van Goor (1840-1903) van Lutten en ds. J.J. Kuiper (1824-1906) van Den Ham aangewezen de instituering tot stand te brengen.

Ds. J.J. Kuiper (1824-1906).

Op 16 december kwam de gemeente van De Krim samen met de genoemde predikanten bijeen in het pas gereed gekomen kerkgebouw. ‘s Ochtends preekte ds. Van Goor uit Filippenzen 2 vers 9 tot 11, waarna onder zijn toezicht de kerkenraad gekozen werd. Daaraan voorafgaande werd een gebed uitgesproken en werd een psalm gezongen. De verkozen ouderlingen waren K. Feijer, T. Platje en F. Toering. Als diakenen werden gekozen J. Alfrink, H. v.d. Belt, G. van Dijk en H. Nijenhuis. De verkiezingen werden besloten met psalmgezang en dankgebed.

‘s Middags was het de beurt aan ds. J.J. Kuiper, die een preek hield over Jozua 10 vers 12. Daarna bevestigde hij de ‘s morgens gekozen ambtsdragers, behalve K. Feijer, die de benoeming vooralsnog in beraad wilde houden. ‘Aldus gedaan en geschied in de naam des Heeren’, zo besloot consulent ds. J. van Goor zijn rapport over de instituering van de toen al 320 leden tellende Christelijke Gereformeerde Gemeente van De Krim.

De Aardappelmeelfabriek ‘Onder Ons’in De Krim, (foto uit 1907).

De Gereformeerde Kerken in Nederland (1892).

In De Krim bestonden in 1886 twee protestantse kerken. De hervormde gemeente, die was voortgekomen uit de evangelisatie Eben Haezer (die in 1872 een kerkgebouw aan de Parallelweg in gebruik genomen had), en de Christelijke Gereformeerde Gemeente, met haar nieuwe kerkgebouw aan de Hoofdweg.

Ondertussen was landelijk in de Christelijke Gereformeerde Kerk van alles aan de hand. Al enkele jaren, vooral sinds 1887, was de synode van de Christelijke Gereformeerde Kerk in gesprek met die van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende). Laatstgenoemd kerkgenootschap was in 1886 ontstaan als gevolg van de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk. Deze beweging, die we de Doleantie zijn gaan noemen, stond vooral onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920). De beide kerken hadden in brochures en kerkbladartikelen veel op elkaar aan te merken, maar uiteindelijk besloot men toch in juni 1892 als één kerkgenootschap samen verder te gaan: De Gereformeerde Kerken in Nederland. 

‘Om te blijven wat wij waren…’

Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913).

Dat was echter tegen het zere been van nogal wat leden van de Christelijke Gereformeerde Kerk. Zo stuurden twee christelijke gereformeerde predikanten, ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) van Zetten en ds. J. Wisse Czn. (1843-1921) uit Den Haag een bezwaarschrift aan hun (christelijke gereformeerde) synode met het verzoek de fusie-onderhandelingen met de Dolerenden stop te zetten en niet met hen samen te gaan, maar ‘te blijven wat wij waren, namelijk Christelijk Gereformeerd’.

Ds. J. Wisse Can. (1843-1921).

Want de Dolerenden hadden volgens hen heel andere ideeën over de betekenis van Doop en Verbond. En bovendien zou de Dolerende Vrije Universiteit van Kuyper de in 1854 opgerichte Theologische School in Kampen (Het Werk Gods genoemd), gaan overvleugelen of zelfs vernietigen! En trouwens, waarom was de naam van Christus uit de nieuwe kerknaam verdwenen?

De synodes besloten echter desondanks samen te gaan, en deze eenheid werd op 17 juni 1892 een feit: De Gereformeerde Kerken in Nederland waren ontstaan. Omdat in De Krim geen Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) bestond was de Vereniging van 1892’ in het dorp vrij eenvoudig: de Christelijke Gereformeerde Gemeente heette vanaf juni 1892 gewoon ‘De Gereformeerde Kerk te De Krim’.

Nóg een gereformeerde kerk in het dorp…

Ook in De Krim was echter een klein groepje gereformeerden die het samengaan met de Dolerenden van dr. Kuyper maar niks vonden. Ze stichtten in 1896 tussen Slagharen en De Krim, aan de Coevorderweg, een eigen kerkgebouw waar ze hun diensten hielden. En in 1904 werd de Christelijke Gereformeerde Gemeente van De Krim officieel geïnstitueerd. De kerk werd in 2007 trouwens opgeheven; er waren toen nog 35 leden over. Omdat het kerkenraadswerk al langer problemen gaf door het teruglopende ledental was al tien jaar lang gediscussieerd over de opheffing van de gemeente.

Ds. J. Spoelstra (van 1887 tot 1890).

Ds. J. Spoelstra (1857-1929) op latere leeftijd.

Hoe dan ook, eind augustus 1887 werd de eerste predikant beroepen. Het was kandidaat J. Spoelstra (1857-1929) te Kampen, waar hij had gestudeerd. Hij deed op 20 november 1887 intrede en kwam in een onrustige tijd naar De Krim, want de eerste tekenen van ontevredenheid over het (toen nog eventuele) samengaan van Afgescheiden en Dolerenden waren al merkbaar.

‘De Bazuin’, 25 november 1887.

Maar “zowel de meer geoefenden in de kennis der waarheid als de meer eenvoudigen werden door zijn prediking gesticht. Nederig en bescheiden, zichzelf liefst op den achtergrond houdend, zoo kenmerkte zich zijn levensopenbaring. Hoewel gesierd met gaven van verstand en hart, heeft hij nooit daarin zichzelf gezocht”. (…) “Hij stond bekend om zijn menschenkennis, zijn gave om de menschen te doorzien en hun geestelijke mentaliteit te schatten. Hij was een fijnvoelende herder, die in huis- en ziekenbezoek vaak het juiste woord wist te spreken tot zijn afdwalende of in donkerheid verkerende schapen”.

Opzicht en tucht.

Vlak voor zijn komst had de kerkenraad te maken met een gemeentelid die op zondag uitgegaan was en de kerkdienst had verzuimd! De kerkenraad vermaande hem daarover en de zondaar beloofde dat het niet weer zou gebeuren, of dat hij anders voor de ganse gemeente schuld zou belijden.

Ouderling K. Feijer moest in 1889 voor de kerkenraad verschijnen omdat hij te veel dronk. Hij beloofde dat hij voor iedere fles sterke drank die men hem in het vervolg nog zag drinken één gulden aan de armen zou betalen. Kennelijk kostte hem dat teveel, want in maart 1889 trok hij die belofte in.

De predikant bleef niet lang in De Krim. Hij vertrok naar de gemeente in het Groningse Sappemeer en nam op 15 december 1890 afscheid van De Krim. Ouderling Platje werd benoemd als tijdelijke ‘president’ van de kerkenraad.

Ds. H.L. Beijer (van 1891 tot 1893).

Ds. H.L. Beijer (1864-1908).

Op 5 april 1891 deed de opvolger van ds. Spoelstra intrede in De Krim. Het was ds. H.L. Beijer (1864-1908) uit Nieuwleusen.

‘De Bazuin’, 10 april 1891.

Hij was de eerste bewoner van de grote nieuwe pastorie die naast de kerk gebouwd was.

De oudst bekende foto van de oorspronkelijke kerk en de eerste pastorie.

Over hem schreef iemand: “Hij was een man van scherp geteekend karakter. Hij bezat alle voordeelen die dat meebrengt maar, als elk karakter, had ook dit zijn eigenaardige schaduwzijde. Wie dan ook de gave miste om achter een weinig plooibaar uiterlijk het kloppen van een eerlijk vriendenhart te voelen, en wie de kunst niet verstond om fiere, soms bijna hooghartige oprechtheid op prijs te stellen, die hield het in een intiemen omgang met Beijer niet uit. Maar wie dit wel vermocht en wie wel de warme trouw van deze sterke persoonlijkheid als een kostbaar kleinood had leeren waardeeren, die had in hem een vriend gevonden, die nooit meer teleurstellen kon”.

De predikant nam op 5 oktober 1893 afscheid en vertrok naar de kerk van Landsmeer.

Ds. O. Casemier (van 1894 tot 1901).

Ds. O. Casemier (1861-1937).

Op 18 maart 1894 deed ds. O. Casemier (1861-1937) uit het Groningse Nieuwolda intrede in de kerk van De Krim. In De Krim beleefde de predikant de mooiste tijd van zijn ambtelijke loopbaan. Bijna acht jaar was ds. Casemier er werkzaam. In die tijd verdubbelde de gemeente in zielental, werd ze door de vrijgevigheid van de gemeenteleden verlost van haar vroegere schulden en stond de gemeente er financieel gezien ook verder goed voor. Bovendien kwam er een christelijke school en werd allerlei christelijk-sociale arbeid verricht.

De christelijke lagere school die op initiatief van ds. Casemier in De Krim gesticht werd.

Maar in zijn persoonlijk leven had hij het zwaar te verduren. “Mijn eerste lieve vrouw [Aaltje Pijlman uit Vroomshoop] is tijdens de beroeping even in de pastorie geweest en met opgetogen zielenvreugde vernam zij dat ik de roeping had aangenomen naar haar geliefd Overijssel. Maar onderweg, tijdens de bevalling in het ouderlijk huis, is zij in krankzinnigheid [op 8 april 1894] bezweken te midden van de koortsen. Vanuit dezen stikdonkeren nacht is er een eenige troost, hierin bestaande: zij is vanuit de ouderlijke woning naar den Hemel heengegaan en heeft mij een kostbaar pand in haar zoon achtergelaten”.

“Mijn tweede lieve vrouw [Cornelia Salentijn, met wie hij op 21 november 1895 trouwde], na twee en een half jaar vanuit Sloterdijk met groote vreugde in de pastorie aangeland, is – uitgeteerd – er na twee jaren [op 6 augustus 1896] uitgedragen, terwijl ook een tijd daarna haar achtergelaten spruit grafwaarts ging onder allerlei verdriet”. Desondanks bleef de predikant zich ook daarna voor zijn Krimse gemeente inzetten.

Ds. O. Casemier en zijn tweede echtgenote, Cornelia Salentijn.

Ds. Casemier stelde in 1896 voor een eigen gereformeerde begraafplaats in De Krim te verkrijgen. Na overleg met de kerkenraad en met de hervormde evangelisatievereniging Eben Haëzer kwam men overeen voor gezamenlijke rekening een kerkhof aan te kopen en dan samen het werk daaraan verbonden uit te voeren. In 1898 kwam een en ander tot stand. Op 19 september dat jaar werd E. van Faassen aangesteld voor het werk op de begraafplaats.

Afscheid van De Krim (1901).

Ds. Casemier nam op 29 september 1901 “voor eene talrijke schare zegenend afscheid” van zijn gemeente in De Krim, omdat hij een beroep had ontvangen van de kerk van Oldekerk en dat had aangenomen. Zijn preek ging over Mattheus 28 vers 18: “En Jezus bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde“.

De kerkenraad overhandigde hem bij zijn vertrek een attestatie, waarin de raad onder meer opmerkte: “Bij deze verklaart de kerkeraad dat onze Leeraar in den tijd van ruim 7 jaren alhier, waarin wij in liefde en vrede mochten samenwerken, zich openbaarde als een getrouw Dienaar des Heeren, zoowel in het huiselijk en openbaar leven, als in het midden der gemeente”. ‘Met volle vrijmoedigheid’ bevalen ze hem bij zijn volgende gemeente, Oldekerk, aan.

‘De Bazuin’, 4 oktober 1901.

Een der ouderlingen zei hem bij zijn vertrek: “Dominee, wat is het toch gelukkig dat wij elkaar niets te verwijten hebben en dat wij altijd in liefde en vrede hebben mogen samenwerken”. Ook in zijn latere moeilijkheden bleven zijn  vrienden in De Krim hem trouw. Later dacht hij naar eigen zeggen altijd met veel liefde terug aan zijn Krimse gemeente…

Naar deel 2 > 

© 2025. GereformeerdeKerken.info

Translation into English:

The ‘Gereformeerde’ Church of De Krim (1).

The ‘Gereformeerde’ Church in the peat-colony village of De Krim, in the province of Overijssel, was instituted as a Christian Reformed Congregation on December 16, 1886, as a daughter church of the Christian Reformed Congregation in Lutten. It originally stemmed from the Secession of 1834. In 1892, the congregation joined the ‘Gereformeerde’ Churches in the Netherlands.

De Krim.

The village lies along the Lutterhoofdwijk, a side canal of the Dedemsvaart, which runs toward Coevorden. The name of the village was first used in 1857 and was then “De Krimp,” likely named after the bend in the Lutterhoofdwijk near the village. In 1866, the Lutterhoofdwijk was completed. After the marshes in the area were fully excavated for peat, arable farms of about fifty hectares or more were established on the lowlands, mainly by farmers from Groningen and Gelderland. They prospered there.

The First ‘Gereformeerde’ Believers in De Krim.

Most of the ‘gereformeerde’ people in De Krim were members of the Christian Reformed Congregation in Lutten on the Dedemsvaart. That congregation had originated in 1859 from the one in Heemse, which had been instituted on May 18, 1836, by Rev. A.C. van Raalte (1811–1876)—one of the first Secessionist ministers in the Netherlands, along with Rev. H. de Cock (1801–1842) from Ulrum.

As early as 1872, a number of Christian Reformed members in De Krim requested permission from the Lutten church council to become members of the Christian Reformed Congregation in Coevorden. However, the church council in Coevorden refused, as the distance to De Krim was too great for their pastor to cover regularly.

But the distance between De Krim and Lutten was also too far for some, so they occasionally attended meetings of the ‘Hervormde’  Evangelistic Association “Eben Haëzer,” founded in the village. Others refused to do this and joined the Christian Reformed Church in Coevorden instead. As a result, between 1870 and 1880, the Lutten church frequently complained about the absence of “those from De Krim” and “those from above Schuinesloot” (a nearby hamlet). Still, the Lutten council did not abandon the Krim members. In addition to the pastors, elders from Lutten, including elder K. Feijer and bridge keeper Lambertus, taught catechism in De Krim on Wednesday evenings for many years. The majority of ‘gereformeerde’ believers in De Krim were, after all, members of the Lutten church.

Plans Delayed…

Given all this, it’s not surprising that the idea of establishing a ‘gereformeerde’ church in De Krim gradually gained traction. In 1881, a group of church members traveled to Lutten’s church council to request the founding of a Christian Reformed Congregation in De Krim. Several reasons delayed the request. First, there was disagreement about the boundaries between the Lutten congregation and the proposed De Krim congregation. Also, the illness of Rev. K.J. van Goor (1816–1882) was a factor in shelving the request. He passed away in November 1882. It was said he spoke quickly, but his services still lasted three hours.

He was succeeded on March 4, 1883, by his son, Rev. J.K. van Goor (1840–1903), from Hallum. However, his arrival did not bring peace. The pastor struggled with alcoholism and was irreverently nicknamed “Jan Cognac.” He was suspended twice in 1884 and 1885 for this but was reinstated after confessing his guilt. He remained pastor in Lutten until 1889.

Toward Their Own Congregation.

The people of De Krim persisted in their efforts to establish their own Christian Reformed Congregation. They approached the Lutten church council again, and eventually, in August 1885, a committee was appointed to investigate the matter. The committee consisted of eight members: two from the Ommen classis, two from Lutten’s council, two church members from De Krim, and two church council members from Coevorden.

Since November 16, 1884, Rev. J.W. Draijer (1851–1894) had been the pastor in Coevorden and chairman of the Coevorden classis. The Coevorden church council had understandable objections to De Krim becoming independent: the Coevorden congregation was large, with about 300 souls, and would lose around 100 members and significant financial resources if De Krim separated. “If nearly 1/3 of that number were taken away, it would collapse under the burden,” the council stated.

“The Church Walls Were Already Halfway Up…”.

Nevertheless, the matter reached the classis and the Particular Synod, but before decisions were made, construction of a church in De Krim had already started. When the Coevorden council found out, the walls were halfway built! The De Krim members defended themselves by saying that Rev. J.J. Kuiper (1824–1906) from Den Ham (formerly of Coevorden!) had almost ordered them to build. Rev. Draijer checked and found that to be untrue. Meanwhile, the Particular Synod had already decided it was indeed desirable to institute a church in De Krim. But De Krim would have to pay 200 guilders annually to Coevorden to compensate for their financial loss.

The Institution (1886).

On December 16, 1886, the ‘Gereformeerde’ Church of De Krim was finally instituted. The Ommen classis had appointed Rev. J.K. van Goor of Lutten and Rev. J.J. Kuiper of Den Ham to conduct the institution.

On December 16, the congregation gathered with the appointed ministers in the newly completed church building. In the morning, Rev. Van Goor preached on Philippians 2:9–11, after which, under his supervision, the church council was elected. A prayer was said beforehand, and a psalm was sung. The chosen elders were K. Feijer, T. Platje, and F. Toering. The deacons elected were J. Alfrink, H. van den Belt, G. van Dijk, and H. Nijenhuis. The session closed with a psalm and a prayer of thanks.

In the afternoon, Rev. Kuiper preached on Joshua 10:12 and then confirmed the elected officebearers—except K. Feijer, who wanted to consider the appointment. “Thus done and performed in the name of the Lord,” concluded Rev. Van Goor in his report on the institution of the new Christian Reformed Church of De Krim, which already had 320 members.

The Reformed Churches in the Netherlands (1892).

By 1886, De Krim had two Protestant churches: the ‘Hervormde’ congregation, which grew out of the Eben Haëzer evangelistic group and had a church on the Parallelweg, and the Christian Reformed Church with its new building on the Hoofdweg.

Nationally, the Christian Reformed Church was in flux. Since 1887, its synod had been in talks with the ‘Nederduitsche Gereformeerde’ Churches (Dolerenden), a group formed in 1886 as a second orthodox secession from the Dutch Reformed ‘Hervormde’ Church, led by Dr. Abraham Kuyper (1837–1920). Although both sides had many critical articles and pamphlets about each other, they ultimately decided to unite in June 1892 as The ‘Gereformeerde’ Churches in the Netherlands.

“To Remain What We Were…”.

Many members of the Christian Reformed Church were unhappy about this. Two pastors—Rev. F.P.L.C. van Lingen (1832–1913) of Zetten and Rev. J. Wisse Czn. (1843–1921) of The Hague—sent a formal objection to their (christian reformed) synod, urging that talks with the Dolerenden be stopped and that they remain Christian Reformed.

They argued the Dolerenden had different views on Baptism and the Covenant, and that Kuyper’s Free University would overshadow or even destroy the Theological School in Kampen (founded in 1854 and known as “The Work of God”). They also questioned why the name of Christ had been omitted from the new church name.

Nevertheless, the synods agreed to unite, and on June 17, 1892, The ‘Gereformeerde’ Churches in the Netherlands were born. Since there was no Dolerende congregation in De Krim, the unification was simple: the ‘Christian Reformed Congregation  of De Krim became The ” Gereformeerde’ Church of De Krim.

Yet Another Reformed Church in the Village…

A small group in De Krim rejected the merger with Kuyper’s Dolerenden. In 1896, they built their own church between Slagharen and De Krim, along the Coevorderweg, and held their services there. In 1904, the Christian Reformed Congregation of De Krim was officially founded. It was dissolved in 2007, with only 35 members left. Due to a declining number of members and challenges in church governance, discussions about closing had been ongoing for a decade.

Rev. J. Spoelstra (from 1887 to 1890).

In any case, at the end of August 1887, the first minister was called. It was candidate J. Spoelstra (1857–1929) from Kampen, where he had studied. He was inaugurated on November 20, 1887, and came to De Krim during a turbulent time, as the first signs of dissatisfaction about the (then still potential) union between the Secessionists (Afgescheidenen) and the Doleantie movement (Dolerenden) were already noticeable.

However, “both those more experienced in the knowledge of the truth and the more simple-minded were edified by his preaching. Humble and modest, preferring to remain in the background—this was the hallmark of his way of life. Though adorned with gifts of intellect and heart, he never sought self-glorification.” He was known for his understanding of people, his gift to see through them, and to estimate their spiritual disposition. He was “a sensitive shepherd who often knew just the right words to speak during home and sick visits to his wandering or troubled sheep.”

Supervision and Discipline.

Just before his arrival, the church council had to deal with a member who had gone out on a Sunday and neglected to attend church! The council admonished him, and the sinner promised it wouldn’t happen again—or else he would confess his guilt before the whole congregation.

Elder K. Feijer had to appear before the council in 1889 because he drank too much. He promised to pay one guilder to the poor for every bottle of liquor seen in his hands. Apparently, this cost him too much, because in March 1889 he withdrew the promise.

The minister did not stay long in De Krim. He left for the congregation in Sappemeer, Groningen, and bid farewell to De Krim on December 15, 1890. Elder Platje was appointed as temporary “president” of the church council.


Rev. H.L. Beijer (from 1891 to 1893).

On April 5, 1891, the successor of Rev. Spoelstra was inaugurated in De Krim. It was Rev. H.L. Beijer (1864–1908) from Nieuwleusen.
He was the first resident of the large new parsonage built next to the church.

Someone wrote about him: “He was a man of sharply defined character. He possessed all the advantages that brings, but, like every character, his also had its peculiar dark side. Whoever lacked the gift to feel the beating of an honest friend’s heart behind a somewhat unbending exterior, and whoever did not master the art of valuing proud, sometimes almost haughty, sincerity, could not bear close association with Beijer. But those who could, and who had come to cherish the warm loyalty of this strong personality as a precious treasure, had found in him a friend who could never disappoint.”

The minister bid farewell on October 5, 1893, and departed for the church in Landsmeer.


Rev. O. Casemier (from 1894 to 1901).

On March 18, 1894, Rev. O. Casemier (1861–1937) from Nieuwolda in Groningen was inaugurated in the church of De Krim. De Krim was the place where the minister experienced the most beautiful period of his clerical career. Rev. Casemier served there for nearly eight years. During that time, the congregation doubled in number, was freed from its earlier debts thanks to the generosity of its members, and became financially sound overall. Moreover, a Christian school was established, and various Christian-social activities were undertaken.

But in his personal life, he suffered greatly. “My first dear wife [Aaltje Pijlman from Vroomshoop] briefly visited the parsonage during the calling process and, with joyful spiritual delight, learned that I had accepted the call to her beloved Overijssel. But on the way, during childbirth at her parental home, she succumbed in madness [on April 8, 1894] amidst the fevers. From this pitch-dark night, there is one single consolation: from her parental home, she went to Heaven and left me a precious treasure in our son.”

“My second dear wife [Cornelia Salentijn, whom he married on November 21, 1895], after two and a half years, came to the parsonage from Sloterdijk with great joy, but—consumed—was carried out of it two years later [on August 6, 1896], and some time after that, the child she had left behind also went to the grave amidst many sorrows.” Nevertheless, the minister continued to serve his De Krim congregation with dedication.

In 1896, Rev. Casemier proposed establishing a separate ‘gereformeerde’ cemetery in De Krim. After consultation with the church council and the ‘hervormde’ evangelization association Eben Haëzer, an agreement was reached to jointly purchase a cemetery and carry out the related work together. In 1898, this plan was realized. On September 19 of that year, E. van Faassen was appointed to work at the cemetery.


Farewell to De Krim (1901).

Rev. Casemier took his leave of his congregation in De Krim “blessing a large crowd” on September 29, 1901, because he had accepted a call from the church in Oldekerk. His farewell sermon was based on Matthew 28:18: “Then Jesus came to them and said, ‘All authority in heaven and on earth has been given to me.’”

Upon his departure, the church council presented him with a testimonial in which the council noted, among other things: “Herewith the church council declares that our minister, during more than 7 years here in which we were able to work together in love and peace, has shown himself to be a faithful Servant of the Lord, both in private and public life, as well as in the midst of the congregation.” With “full confidence,” they commended him to his next congregation, Oldekerk.

One of the elders said to him at his departure: “Pastor, how fortunate it is that we have nothing to reproach one another for, and that we have always been able to work together in love and peace.” Even during his later difficulties, his friends in De Krim remained loyal to him. According to his own words, he always looked back with great affection to his congregation in De Krim…

To Part 2 >