Ds. G. Goris (van 1903 tot 1909).
( < Naar deel 1 ) – Op 26 april 1903 deed de opvolger van ds. Casemier intrede in De Krim. Het was ds. G. Goris (1849-1933) uit Vroomshoop.

Was ds. Casemier hecht verbonden aan zijn gemeente in De Krim, ds. Goris kon er niet aarden. Hoewel er nooit enige moeite of kwestie is geweest, kon hij zich er niet goed thuis voelen. Zijn vrouw evenmin of nog minder. Ze werd zelfs “ietwat zenuwziek, waarvoor zij erg vatbaar was. (…) Aanvechtingen, benauwdheden, dat werkte op Goris zelf ook niet voordelig in. Hij had behoefte aan een opgewekte omgeving. Nu kreeg hij zorg voor zijn vrouw. ‘t Ging dus zoals het ging: volstrekt niet slecht, maar toch ook niet als in Vroomshoop of Holten, waar hij zich thuis voelde”.

Over zijn arbeid in De Krim deelt het gedenkboek niets mee. We weten wel dat de predikant op 5 september 1909 afscheid nam en naar de kerk van Bergentheim vertrok.
Ds. T. Algera (van 1910 tot 1911).
Slechts heel kort na zijn intrede op 5 januari 1910, bleef zijn opvolger, ds. T. Algera (1877-1911) uit Murmerwoude – op een jaartraktement van fl. 1.300 met vrije woning – als predikant aan de kerk van De Krim verbonden. Zijn huisraad werd per schip vanuit Murmerwoude naar De Krim vervoerd voor een bedrag van fl. 60.

De kerkenraad had in april 1910 besloten achter de kerkenraadskamer door aannemer Rutgers een paardenstal te laten bouwen, omdat meerdere kerkgangers met paard en wagen naar de kerk kwamen. De bouw kostte fl. 770. Op de bouw werd toezicht gehouden door opzichter Bosman, omdat de aannemer in nauwe betrekking tot de kerk stond.
Het werd ook dringend nodig wat meer toezicht te houden op het archief van de kerk. Toen de kerkvisitatoren in augustus 1910 namens de classis hun jaarlijks bezoek aan de Krimse kerk brachten moesten zij constateren dat het archief ‘vrijwel nihil’ was…!
In september 1910 werd besloten dat de diakenen in het vervolg apart zouden vergaderen ‘om het diaconale werk beter tot haar recht te laten komen’. Een andere verandering was dat de gemeente in wijken verdeeld werd met elk een ouderling. Ook werd een financiële commissie ingesteld.

En twee maanden later kwam er ook nog een zendingscommissie, bestaande uit acht leden. De commissie had tot taak in de gemeente belangstelling te wekken voor het gereformeerde zendingswerk op Soemba en Midden Java (ten Zuiden). Ook behoorde het tot hun taak geld voor dat werk in te zamelen.
Ds. Algera overleden (1911).

Op 13 maart 1911 overleed ds. Algera. “Vol moed en groote verwachtingen was hij naar De Krim getogen. Hij meende daar een rijk arbeidsveld, geëvenredigd aan zijn krachten te zullen vinden. Ook door de gemeente aldaar werd veel van Algera verwacht. Vele plannen om het kerkelijk leven aldaar overeenkomstig de roeping der kerk te regelen, had hij reeds gemaakt. Slechts enkele daarvan heeft hij echter kunnen volvoeren. Want midden in zijn arbeid, nog maar negen maanden in De Krim zijnde, werd hij door een nierziekte aangetast, die onverwacht een einde aan zijn leven maakte. Ofschoon gering van zichzelf denkend, was hij een man van beteekenis. Met gezonde humor en scherpe geestigheid, gepaard aan zijn veelomvattende kennis, heeft hij zijn arbeid verricht”.

Ds. J. van Henten (1856-1913) van Dedemsvaart leidde de begrafenis in een stampvolle kerk. Bijna alle predikanten uit de classis waren aanwezig. Bij deze gelegenheid waren de kansel en de lessenaar in rouwgewaad gehuld en werd besloten om de kerk zes weken in rouw te houden.
Ds. K. Bakker (van 1911 tot 1917).
Ongeveer zes jaar lang was zijn opvolger aan de kerk van De Krim verbonden. Het was ds. K. Bakker (1873-1955) uit het Drentse Nieuw Dordrecht (vanaf 2 augustus 1939 Klazienaveen geheten). Hij deed op 22 oktober 1911 intrede, na door zijn vader, ds. J. Bakker (1846-1931) van Emmen te zijn bevestigd. De intreetekst was 1 Corinthiërs 23 en 24.
In 1912 werd, ‘na jaren van geharrewar’, de kerkelijke grens met Lutten vastgesteld. Ds. Bakker nam op 18 maart 1917 afscheid en vertrok naar de kerk van Niezijl.

Al in 1919 werd gesproken over een eventuele uitbreiding van het kerkgebouw, maar door geldgebrek in deze tijd van economische crisis (de Eerste Wereldoorlog was in 1918 geëindigd en had ook in ons land diepe voren getrokken) werden de plannen steeds op de lange baan geschoven.
Ds. R. Sybrandy (van 1920 tot 1935).
Maar tijdens de ambtsperiode van de opvolger van ds. Bakker werd over de plannen verder gesproken en werden ze gerealiseerd. Ds. R. Sybrandy (1875-1935) uit Zegwaart en Zoetermeer deed op 30 mei 1920 intrede en was ongeveer vijftien jaar – tot zijn overlijden op 29 augustus 1935 – aan de kerk van De Krim verbonden.

Een nieuwe kerk (1924).
Al eerder was gesproken over de vernieuwing en vergroting van het kerkgebouw, zo ook in november 1920 en daarna. In december 1921 moest de kerkenraad beslissen over de vraag of de kerk vernieuwd en vergroot zou worden of dat een geheel nieuw kerkgebouw zou moeten worden gesticht. Het eerste kostte fl. 41.750, de nieuwbouwkosten bedroegen fl. 51.750, maar dan zat er ook een centrale verwarming in.
Toch werden de plannen in maart 1922 uitgesteld vanwege de ‘toestand der tijden in economisch opzicht’. In november werd door architect IJ. van der Veen uit Groningen een goedkoper ontwerpplan gemaakt: niet voor nieuwbouw, maar voor de uitbreiding van de bestaande kerk. De kosten daarvan zouden fl. 20.000 bedragen, terwijl de gemeenteleden al fl. 15.620 hadden toegezegd. Overleg met de architect had als resultaat dat voor fl. 18.000 de vernieuwbouw gereed zou kunnen komen.

Op 8 augustus 1923 werd de aanbesteding gehouden. De diensten werden tijdens de bouwwerkzaamheden in de hervormde kerk gehouden, hoewel de kerkenraad ‘ontstemd’ was over ‘de onbillijk hoge gevraagde vergoeding’ voor het gebruik van de kerk (fl. 35 per dienst), maar gelukkig was er na de eerste steenlegging op 7 oktober 1923 toch nog geld over om fl. 25 aan de werklieden te geven als dank voor hun inspanningen. Op 12 februari 1924 kon de vernieuwde kerk in gebruik genomen worden, waarvoor ook vele genodigden belangstelling toonden.
In september 1926 werd de zitplaatsenverhuur afgeschaft, Het was jarenlang de belangrijkste bron van inkomsten geweest om de kerk draaiende te houden. Nu ging men over op kerkelijke bijdragen. Er moesten dus even kwitantieboekjes (met carbonpapier) worden aangeschaft.

Een van de vrouwelijke gemeenteleden was het met de verdeling van de zitplaatsen niet eens en ging daarom nogal eens naar de hervormde kerk. Daarover werd zij uiteraard vermaand.
In datzelfde jaar – 1926 – werd de ‘familiebank’ ingevoerd. Men kon bij de kerkenraad aangeven waar men met het hele gezin het liefst wilde zitten. De kerkenraad zou dan een verdeling maken, waarbij gezinnen zoveel mogelijk bij elkaar geplaatst werden. Men hoopte daarmee ook het euvel van ‘rumoer [van de jeugd] op de galerij’ te hebben opgelost (maar dat viel kennelijk tegen).
De Commissie van Beheer adviseerde de kerkenraad in 1927 om eens na te denken over het iets steiler laten oplopen van de vloer op de galerij, zodat men de predikant daar beter kon zien (de kosten bedroegen fl. 75). Het plan werd in mei 1934 uitgevoerd.

Opzicht en tucht.
Natuurlijk had de kerkenraad ook onder meer tot taak handel en wandel van de gemeenteleden in de gaten te houden. Zo was er in juni 1925 een broeder die de gewoonte had om ‘s zondags voor z’n plezier te gaan fietsen. Dat vond de kerkenraad niet kunnen. Ze zouden hem goed in de gaten houden! (De kerkenraad had vermoedelijk in het kerkelijk weekblad De Heraut niet gelezen dat dr. A. Kuyper (1837-1920) jaren eerder al eens geschreven had dat de dag des Heeren de rustdag was voor de mens en niet voor de fiets).
In januari 1927 sprak de kerkenraad over sjoelwedstrijden die door de winkeliers gehouden werden om de winst op te vijzelen. De kerkenraad had daarbij zijn bedenkingen tegen deze vorm van ‘winstbejag, wat zeer gevaarlijke gevolgen kan hebben’.

In september 1927 werd een broeder vermaand omdat hij ‘wel eens ongepaste woorden gebruikt’, wat hij overigens zelf ontkende. In mei 1933 werd een broeder vermaand omdat hij op Tweede Paasdag de publieke vermakelijkheden in Coevorden had bezocht. Een andere broeder repareerde ’s zondags zijn motor wel eens. Daarmee moest ‘ie ophouden, vond de kerkenraad. De zondag was een rustdag.
Veel overtreders van de tien geboden zullen een zucht van verlichting geslaakt hebben toen in juni 1929 besloten werd in het vervolg geen schuldbelijdenis van overtredingen in een volle kerk meer te laten afleggen, maar uitsluitend in de beslotenheid van de kerkenraadskamer. Vervelend genoeg, trouwens.
De broeder die in december 1929 vermaand werd omdat hij lid was van een ‘moderne bond’ (een niet-christelijke vakbond) behoefde dus alleen voor de kerkenraad schuld te belijden. Dat gold ook voor de broeder die op zondag wel eens gebruik maakte van zijn motor voor familiebezoek. Er zou met hem over gepraat worden.
Heel ernstig zou worden gepraat met een broeder die lid was van de Nationaal-Socialistische Partij (N.S.B.), de partij die in 1931 opgericht was en in de Tweede Wereldoorlog met Adolf Hitler heulde.

En verder…
In april 1929 stelde de organist voor een orgelfonds in te stellen omdat het orgel er slecht aan toe was. —⊕— In november 1929 besloot de kerkenraad zijn oorspronkelijke plan om de zitplaatsen vrij te geven (dus dat iedereen mocht gaan zitten waar hij of zij wilde) niet door te laten gaan, omdat vijfentwintig gemeenteleden er tegen waren. —⊕— In maart 1930 ging de aanleg van een centrale verwarming in de kerk ook niet door, ‘omdat de [financiële] medewerking [van de gemeenteleden] niet algemeen is’. De kosten waren trouwens ook hoog: aanleg c.v. in de kerk (zonder galerij): fl. 2.821. Maar met de galerij erbij fl. 3.343. Dat was veel geld! —⊕— In november 1934 werd een lang gewenst plan werkelijkheid: de nieuwe consistorie kon in gebruik genomen worden. De plannen waren de jaren daarvoor wegens de economische situatie (de ‘Beurskrach’ op Wall Street in oktober 1929) uitgesteld.
Op 29 augustus 1935 overleed ds. Sybrandy. De volgende dag was er in verband daarmee een buitengewone kerkenraadsvergadering. De predikant overleed nadat hij al wegens een hartaandoening gedwongen was volkomen rust te nemen.
Van hem werd geschreven: “Stipt in plichtsbetrachting was hij tegemoetkomend in vriendelijke hulpvaardigheid. Van nature bescheiden en zacht, zocht hij juist in liefde en touw voor Christus te winnen. Hij wilde graag vrede houden en leed zelf het meest, wanneer zich moeilijkheden voordeden”.
Ds. D. Veenhuizen (van 1936 tot 1938).

Op 1 maart 1936 deed de opvolger van ds. Sybrandy intrede in de kerk van De Krim. Het was ds. D. Veenhuizen (1905-1987) uit Valthermond. De Commissie van Beheer was intussen al begonnen met het aanpassen van de pastorie, overeenkomstig de door ds. Veenhuizen uitgesproken wensen.
In juli 1936 werd afgesproken langzamerhand te beginnen met het zingen van gezangen. Dit was in gereformeerde kringen lang een heikele kwestie. Dat was al begonnen in de tijd dat men – voor de Afscheiding van 1834 – nog deel uitmaakte van de hervormde kerk, waar de kerk door de overheid (!) verplicht was de door velen als ‘vrijzinnig’ beschouwde bundel Evangelische Gezangen in de kerkdiensten te gebruiken.
Uiteindelijk besloot de Generale Synode van Middelburg (1933) dat het flinterdunne bundeltje Eenige Gezangen (waarin 23 strikt ‘bijbelgetrouwe liederen’ waren bijeengebracht) in de diensten gebruikt mocht worden. In De Krim wilde men met het zingen daarvan dus ‘geleidelijk’ beginnen. Er waren ook in De Krim echter tegenstanders. De predikant zou met deze ‘bezwaarden’ gaan spreken. Die gesprekken waren bij een van de ouderlingen tevergeefs geweest: hij vroeg in januari 1937 ontheffing uit het ambt.

In mei 1937 werd na veel overleg besloten in de kerk centrale verwarming aan te leggen. De fa. Koning uit Nijverdal zou de verwarming aanleggen tegen een aanneemsom van fl. 3.103. De fa. Datema zou de kelder aanleggen, waarin de verwarming kwam te staan. Al met al een kostenpost van fl. 4.000.
Op 4 december 1938 nam ds. Veenhuizen afscheid van De Krim en vertrok naar de kerk van Aalten.
© 2025. GereformeerdeKerken.info