De Gereformeerde Kerk in het Friese Tzum werd op 13 december 1893 geïnstitueerd. Gezien de voorgeschiedenis kan met een gerust hart gezegd worden dat ze in feite afkomstig was uit de Doleantie – de tweede orthodoxe uittocht uit de Hervormde Kerk in de negentiende eeuw.

De Gereformeerde Kerk van Tzum is echter nooit als Dolerende Kerk opgetreden, omdat ze immers pas in 1893 geïnstitueerd werd, toen de ‘Vereniging’ tussen de kerken van Afscheiding en Doleantie al ongeveer anderhalf jaar een feit was.
De Afscheiding van 1834.

Ook in Tzum hoorden de mensen van de rechtzinnige prediking van ds. H. de Cock (1801-1842) uit het Groningse Ulrum, die door zijn verzet tegen de vrijzinnigheid in de hervormde kerk door de kerkelijke besturen werd afgezet als predikant. Toen de ‘moderne’ predikant ds. D. Cannegieter eind jaren ‘40 van de negentiende eeuw naar Tzum kwam, bestond daar – net als op veel andere plaatsen – al een (hervormde) Evangelisatievereniging ‘De Vrienden der Waarheid’. Het doel ervan was de rechtzinnige prediking in het dorp te laten horen. De bezoekers van die bijeenkomsten lieten de hervormde kerk – hoe lief die hun ook was – links liggen.

In veel dorpen in Friesland waren het de (groot-) grondbezitters – de floreenplichtigen – die het recht hadden predikanten te benoemen. En omdat deze herenboeren over het algemeen behoorden tot de vrijzinnige richting in de hervormde kerk, benoemden zij dus ook ‘liberale’ predikanten. Zo kwam ds. W.J. Tencking in 1804 naar Tzum, waar hij tot 1845 op de hervormde kansel stond. Net als zijn opvolger ds. D. Cannegieter was hij ook vrijzinnig in zijn prediking. Cannegieter stond van 1846 tot 1877 in Tzum. Zijn Bijbellezingen vielen bij de rechtzinnige gemeenteleden steeds minder in goede aarde. Meer en meer plaatsen bleven ’s zondags in de hervormde kerk van het dorp onbezet. Steeds meer hervormde gemeenteleden zochten hun heil elders, zoals in Longerhouw en Schettens of in Herbayum; of bij de Afgescheiden Gemeente van ds. H. Bavinck (1854-1921) in Franeker.

De christelijke school (1866).
In Tzum werd trouwens op 22 mei 1866 de christelijke school geopend. Het jaar daarvóór was de ‘Vereniging voor Christelijk Nationaal Onderwijs’ opgericht, waarvoor vooral Kornelis Visser zich had ingespannen. De school had meteen al drieënveertig leerlingen, waaraan te zien was dat de openbare school, die in 1830 een nieuw gebouw kreeg en in 1872 opnieuw vernieuwd werd, niet meer voor iedereen aantrekkelijk genoeg was. De openbare school werd in 1934 – met nog 23 leerlingen – zelfs opgeheven. De meeste leerlingen gingen toen over naar de christelijke school.
Een rechtzinnige hervormde predikant.
Na het overlijden van ds. Cannegieter in 1877 volgde zijn neef Tj. Cannegieter hem op, maar deze bleef er slechts kort, omdat hij naar de Hervormde Gemeente te Utrecht vertrok. Daar was dr. A. Kuyper (1837-1920) met zijn kerkelijke strijd tegen de vrijzinnigheid in de hervormde kerk begonnen.
Hoe dan ook, in 1881 besliste de Hoge Raad dat de Friese grootgrondbezitters het recht om predikanten te benoemen kwijt raakten. Toen in Tzum in 1886 weer een nieuwe predikant beroepen werd, wilde men in Tzum de rechtzinnige hervormde predikant ds. K. Fernhout (1858-1953) uit Buitenpost beroepen. Hij nam het beroep aan.

Intussen was in 1886 de Doleantie begonnen, de tweede landelijke uittocht uit de hervormde kerk in de negentiende eeuw. De hervormde kerkenraad van Tzum leek sympathie voor de Doleantie te voelen, maar toen ds. Fernhout vrijzinnige gemeenteleden van het Avondmaal wilde weren, kwam de kerkenraad daartegen op. Dat was ook elders opgevallen, zodat de Dolerende Kerk van Zwartsluis een beroep op ds. Fernhout uitbracht. Deze nam het beroep aan en nam hij dus afscheid van Tzum. Dat was een aderlating voor hervormd Tzum, want de kerk zat tijdens zijn prediking altijd tjokvol. ‘Zijn gemeente droeg hem op handen’.

‘Bezwaarde hervormden’ in Tzum.
Het aantal ‘bezwaarde hervormden’ was ín Tzum, na het vertrek van ds. Fernhout, echter vooralsnog gering. De instituering van de Gereformeerde Kerk zat er voorlopig dus niet in. Sommigen ‘bezwaarde’ hervormden bezochten na het vertrek van ds. Fernhout bijeenkomsten in de woning van de familie Zondervan, in plaats van de diensten in de hervormde kerk bij te wonen. Op de zondagavonden werd in huize Zondervan een preek gelezen, werd gezamenlijk gebeden en gezongen en sprak men met elkaar over het geloofsleven. Ook ds. F.M. ten Hoor (1855-1934) van Franeker kwam op 1 mei 1893 naar Tzum. Hij hield een preek ter gelegenheid van biddag voor gewas en arbeid in een schuur, eigendom van Auke Voerman.

Het houden van kerkdiensten in de schuur van Voerman was een noodoplossing; dat was voor iedereen duidelijk. Misschien kon men terecht in de openbare school? Maar daar zwaaide het hervormde kerkbestuur de scepter. Dus het antwoord was duidelijk.
“De Gereformeerde Kerken in Nederland” (1892).
Ondertussen hadden de synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (resp. afkomstig uit Afscheiding en Doleantie) niet lang na het ontstaan van de Doleantie in 1886 contact met elkaar gezocht om te overleggen over de vraag of ze samen konden verdergaan als één kerkgenootschap. Die onderhandelingen vielen aanvankelijk niet mee, maar uiteindelijk kwam men toch overeen om op 17 juni 1892 samen te gaan als De Gereformeerde Kerken in Nederland. Enkele Christelijke Gereformeerde Gemeenten gingen met die eenwording niet mee, maar ‘bleven wat ze waren, namelijk Christelijk Gereformeerd’.
Blijven? Of verhuizen naar een nieuwe kerk?

Al vóór 1892 moesten de ‘bezwaarde hervormden’ in Tzum er dus over nadenken wat men als groep eigenlijk wilde. Bleef men bij de Hervormde kerk? Of volgde men dr. A. Kuyper in de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (dolerende), die zich beschouwde als de wettige voortzetting van de hervormde kerk?
“De Gereformeerde Kerk te Tzum” (26 december 1893).

Het definitieve antwoord kwam op 13 december 1893. Negenentwintig ‘bezwaarde hervormden’ waren toen bijeen in de schuur van Voerman. Vijf van hen konden de stap uit de hervormde kerk niet meemaken. De resterende vierentwintig wel. ‘Door de 24 broeders en zusters werd nu hartelijke instemming betuigd met de belijdenisgeschriften van de Gereformeerde Kerken en de Dordtse Kerkorde van 1619′.

Onder leiding van de consulent, ds. Ten Hoor uit Franeker, werd overgegaan tot de verkiezing van ambtsdragers. Als ouderling werd aangewezen Lieuwe S. Greidanus en als diaken werd Herman W. Zondervan genoemd. Dezelfde predikant bevestigde hen op 26 december 1893 in het ambt. Daarmee was De Gereformeerde Kerk te Tzum een feit. Omdat de gemeente groeide, ook door de overkomst van enkele hervormde gemeenteleden, moest de kerkenraad al gauw uitgebreid worden met een extra ouderling (Gerrit W. Kuipers) en een extra diaken (W. Postma). Men kerkte nog steeds in de woning van broeder Zondervan.
Tien jaar lang in een houten kerk (1894-1903).
De groeiende gemeente van Tzum paste al snel niet meer in de woning van Zondervan, zodat de kerkenraad overwoog over te gaan tot nieuwbouw. Maar het geld voor een stenen kerkgebouw was er nog niet, zodat voor een houten onderkomen gekozen werd. De grond voor het houten gebouw – vlak bij de Tzummervaart – werd door Zondervan gratis afgestaan, onder voorwaarde dat hij het perceel terug zou krijgen als de houten kerk niet meer nodig was. De houten noodkerk met 120 zitplaatsen kon in maart 1894 in gebruik genomen worden! Ook nu was het ds. Ten Hoor die in de dienst voorging.
Aanvankelijk had men de ruimte, maar de gemeente van Tzum groeide door en op het laatst was de houten kerk tot de nok gevuld en bovendien was het er in de zomer vaak ondraaglijk warm. Predikanten die in de houten kerk voorgingen klaagden er zelfs over bij de classis! Die kon niet veel meer doen dan aan de kerkenraad te schrijven dat het zo niet langer kon. Maar hoe dan wél? Dat stond niet in de brief. Er was eigenlijk maar één mogelijkheid, namelijk dat de gemeenteleden, die al veel betaalden om het kerkelijk leven draaiende te houden, hun bijdragen zouden verhogen. De angst voor de volgende zomer gaf in maart 1903 de doorslag: veel giften kwamen binnen, zodat de kerkenraad het aandurfde…
Een stenen kerk (1903).

Men besloot namelijk tot de bouw van een stenen kerk. Nu was het ouderling Lieuwe Siebes Greidanus die een stuk grond aan de Wommelserweg ter beschikking stelde. De aanbesteding werd op 9 juli 1903 gehouden en aannemer P. de Boois uit Franeker kreeg als laagste inschrijver de klus toebedeeld: fl .6.268. De bouw kon beginnen. Ouderling Greidanus legde op 19 augustus 1903 de ‘eerste’ steen. Dat de gemeente blij was met ‘het flinke en gedegen bedehuis dat beantwoordde aan het doel om er rustig en vredig neder te zitten onder de lezing of verkondiging van Gods Woord’, sprak ook uit de tweede steen die in de muur gemetseld werd met als tekst psalm 96 vers 8: ‘Geeft den Heere de eer Zijns Naams, brengt offer en komt tot Zijne voorhoven’. De kerk werd op 5 november 1903 in gebruik genomen.

Het verenigingsleven
Hoewel in de notulen van de kerkenraad van Tzum geen spoor te bekennen is van de oprichting van een Mannenvereniging, was die er al vroeg en kwam ze zelfs tot aan de opheffing van de Gereformeerde Kerk bijeen. “Er wordt diepgaande bijbelstudie gedaan” en ook de kerkgeschiedenis, politieke onderwerpen en (later) de nieuwe theologie, kregen aandacht. Over de gehouden inleidingen werd ijverig gediscussieerd.
In 1909 kwam er ook een Jongelingsvereniging, de JV, voor de jongens van 16 jaar en ouder. Op 10 februari dat jaar werd daartoe besloten. M. Brouwer, A. Bosch, S. Greidanus en P. Kooistra maakten er op aandringen van hun zoons werk van en op 24 februari werd de vereniging opgericht met als naam Psalm 124 : 8a, “Onze hulpe is in den Name des Heeren”.

Al gauw kwamen er ook een Meisjesvereniging (‘toen Jongedochtersvereeniging’ genoemd) voor 16+, een Kleine Meisjesvereniging (voor de 12-16-jarigen) en een Knapenvereniging, voor jongens tot 16 jaar. De Meisjesvereniging werd in 1911 opgericht onder de naam ‘Bidt en werkt’. Ze hielden zich onder meer bezig met studie van de bijbel en de kerkgeschiedenis en met het verrichten van naai- en breiwerk voor de behoeftige gezinnen en voor het zendingsziekenhuis in Indië, het Scheurer’s Hospitaal.
De Kleine Meisjesvereniging heette ‘Van Knop tot Bloem’. Er werd gestudeerd, maar na de pauze kwamen meestal ontspannen onderwerpen aan de orde. De Knapenvereniging heette ‘De Wapendrager’ en daar bereidden de jongens zich voor op het leven in de JV, zodra ze ongeveer 16 jaar oud waren.
Ds. H. Popma (van 1910 tot 1914).

Op 21 augustus 1910 deed de eerste predikant van gereformeerd Tzum intrede. Het was kandidaat H. Popma (1880-1960). In de lente van dat jaar was de pastoriebouw begonnen. Onbekend is of de predikant bij zijn komst meteen de pastorie kon betreden. De kosten van de bouw waren in ieder geval fl. 6.650.
In 1913 kwam voor het eerst een heus pijporgel in de kerk. Voor die tijd gebruikte men vermoedelijk een harmonium. Het nieuwe orgel telde zeven registers ‘van uitstekende kwaliteit’, waarschijnlijk met pijpwerk van orgelbouwer Gruisen uit de 18e eeuw. Het orgel was afkomstig uit Marrum en het was in 1908 door orgelbouwers Bakker en Timmenga uit Leeuwarden gekocht.
Ds. Popma zette zich onder meer ook in voor de politiek. Hij was secretaris van de Kiesvereniging van de (gereformeerde) Anti-Revolutionaire Partij (ARP), die in de jaren 1970 opging in het CDA. Ds. Popma nam op 8 november 1914 afscheid, omdat hij het beroep had aangenomen van de kerk van Oudega (gemeente Wymbritseradeel).
Ds. S. Veltman (van 1915 tot 1919).

Nog geen vier jaar stond de opvolger van ds. Popma in Tzum. Het was ds. S. Veltman (1871-1935) van Niawier, die op 5 december 1915 intrede deed. Opvallend is dat de notulen van de kerkenraadsvergaderingen in die tijd (zeer) kort zijn. In de drie regels tellende notulen van 15 november 1917 wordt in ieder geval nog duidelijk gemaakt “dat deze winter geen vergaderingen zullen worden gehouden wegens petroleumgebrek. De vergadering wordt gesloten”. Het was namelijk de tijd van de ‘Grote Oorlog’ (1914-1918), die ook in (het neutrale) Nederland veel gevolgen had. Zo lag de wereldhandel vrijwel stil.
Ds. Veltman nam op 3 augustus 1919 afscheid wegens vertrek naar de kerk van het Groningse Zevenhuizen.
Ds. C.W. de Vries (van 1919 tot 1922).

Al snel trad zijn opvolger aan. Ds. C.W. de Vries (1863-1922) uit Kielwindeweer deed op 30 november 1919 intrede. Hij was, vonden nogal wat gemeenteleden, met zijn 56 jaar eigenlijk wat te oud. Maar die bezwaren verdwenen als sneeuw voor de zon. De predikant was ook voorzitter van de Christelijke School. Op 28 december 1922 overleed hij onverwachts na een vergadering van het schoolbestuur.
“Hoewel hij tot tweemaal een gemeente in Groningen diende, met genoegen en rijken zegen, was en bleef hij toch op en top een Fries, en dan een van het ruimte Friesche weideland. (…) Nu was hij weer in ‘it Heitelân’ – ‘het (Friese) Vaderland’. Hij kon weer naar hartelust omdolen zoals in de vroegere dagen, als zoo telkens in de vakanties. In Tzum verbond hem een sterke zielsverwantschap tussen dominee en gemeente. Ze pasten bij elkaar. En al hechter werd de band. De jeugd nam hij geheel voor zich in. Het hart der ouderen had hij evenzeer. Won zijn prediking nog in kracht? ‘t Veelvuldig contact met de gemeente en de tijd, die hij voor studie overhield, was er zeker niet vreemd aan. (…)”

Op 28 december 1922 overleed de predikant. “Van het kerkhof weergekeerd gevoelden allen in het bijna geheel gevulde kerkgebouw dat het beter is in ‘t klaaghuis dan in ‘t huis der maaltijden. Vele goede woorden werden gesproken namens de kerk van Tzum, de classis en de kerk van Franeker, de Jongelings- en Jongedochtersvereniging en het schoolbestuur. Dan klonk zacht door het kerkgebouw psalm 146 vers 3”.
Ds. W.S. de Vries (van 1924 tot 1927).

Zijn zoon volgde hem ongeveer twee jaar later op. Het was kandidaat W.S. de Vries (1896-1977), die op 5 september 1924 intrede deed. Aanvankelijk studeerde hij rechten, omdat ‘hij dominee worden niet aandurfde’. Hij behaalde de titel van ‘meester in de rechten’, maar studeerde daarna toch voor predikant. Na het overlijden van zijn vader kreeg hij eerst van de kerkenraad de uitnodiging om catechisaties te geven en na enige tijd werd hij door de kerkenraad als predikant beroepen, hetgeen hij aannam. Op 4 juni 1927 nam hij afscheid omdat hij het beroep van de Gereformeerde Kerk te Voorburg had ontvangen en aangenomen. Daar was hij predikant tot zijn emeritaat, op 1 oktober 1964.
Ds. G.H. de Jonge (van 1928 tot 1932).

Het beroepingswerk na het vertrek van ds. De Vries viel niet mee. “De een na de ander meende te moeten bedanken, net als ds. G.H. de Jonge (1875-1938) van het Groningse Lutjegast. Maar omdat hij spijt kreeg van ‘zijn bedankje’ nam hij het beroep alsnog aan en deed hij op 13 mei 1928 intrede. Hij had een paar voorwaarden, waarvan één was: een domineesbank in de kerk omdat hij gehoord had van de ‘volle kerk’ in Tzum en hij niet wilde dat zijn vrouw en kinderen naar een plaats moesten zoeken (‘hij wist dat zijn vrouw vaak aan de late kant was’). Hoe dan ook, Tzum had een nieuwe predikant.
“Zeer sterk was hij al niet in zijn jonge jaren en na de vijftig werd het er niet beter op. De geneesheer constateerde hartzwakte en maande tot voorzichtigheid. Tijdens zijn dienst in Tzum nam eerst de ziekte van zijn vrouw zoo toe, dat meermalen het ergste gevreesd werd. En in dien tijd wierp de Heere ook hem op het ziekbed.“ De predikant moest emeritaat aanvragen dat hem met ingang van 6 november 1932 verleend werd.
Een Vrouwenvereniging (1933).
Kort na het afscheid van ds. De Jonge werd in 1933 in de kerk van Tzum een Vrouwenvereniging opgericht. De vereniging van is van groot belang geweest voor de kerk. ‘Voor de Commissie van Beheer was de Vrouwenvereniging een reddende engel’. In 1938 moest het aantal banken in de kerk namelijk worden uitgebreid; de Vrouwenvereniging nam er twaalf voor haar rekening. En in 1942 meldde de Commissie van Beheer dat de Vrouwenvereniging fl. 450 aan rekeningen voor de kerk had betaald. In 1956 boden ze de kerk een nieuw avondmaalsstel aan; ”Het bleef maar doorgaan”.
Ds. J. van der Linden (van 1934 tot 1936).

Korte tijd was de volgende predikant aan de kerk van Tzum verbonden. Het was kandidaat J. van der Linden (1907-1998) die – “hoewel ik in Kampen gestudeerd had” (Tzum was immers eigenlijk afkomstig uit de Doleantie) – op 11 november 1934 intrede deed en al op 20 september 1936 afscheid nam. Het was ongebruikelijk dat een predikant slechts ongeveer twee jaar aan een kerk verbonden was.
Vijftig jaar Doleantie.
Dat de Gereformeerde Kerk te Tzum zichzelf afkomstig achtte vanuit de Doleantie – al werd in Tzum nooit een Dolerende Kerk geïnstitueerd, omdat de kerk immers pas in 1893 ontstond – bleek ook uit het feit dat het vijftigjarig bestaan van de Doleantie in 1936 herdacht werd. “Dominee K. Fernhout, die vijftig jaar eerder [hervormd] predikant was in Tzum, was op onze uitnodiging aanwezig. Hij ging destijds wel mee met de Doleantie, maar niemand in Tzum volgde hem in de nieuwe koers. Zijn naam was echter niet vergeten. Hij preekte op die gedenkwaardige dag in het ‘lytse tsjerkje’ [het kleine kerkje]. De kerk was afgeladen vol. Alle stoelen uit de consistorie werden aangesleept. Ook veel leden van de hervormde gemeente gaven gehoor aan de uitnodiging”.

”Maar toen [datzelfde jaar] de Zending riep, hebben de gemeente en haar voorganger geweten dat als de Heer der Zending roept, gehoorzaamheid eerste eis is”.
Ds. Van der Linden werd namelijk als zendingspredikant voor Poerworedjo op Java beroepen. Op 20 september 1936 nam hij afscheid van Tzum en na een opleiding vertrok hij in 1938 als zendingspredikant – het waren de economische crisisjaren door de crash van de Beurs op Wall Street in oktober 1929 – naar Indië. Het predikantsgezin was in Indië ook tijdens de Tweede Wereldoorlog, die ze overleefden. Na zijn terugkomst is hij nog regelmatig in Tzum voorgegaan.
Ds. F. Colenbrander (van 1936 tot 1946).

Kandidaat F. Colenbrander (1907-1975) deed op 15 november 1936 intrede in de Gereformeerde Kerk te Tzum. De vacante periode was dus slechts kort. Al op de jaarvergadering van 1937 sprak hij over de wrede Jodenvervolgingen in Duitsland, waar Adolf Hitler aan de macht was. “Ds. Colenbrander had een profetische blik en hij greep het klokkentouw. Dit gedenkboek [van Tzum] is het waard geschreven te worden al was het alleen om dát niet te vergeten”.
Tijdens de gemeentevergadering van het jaar daarop klaagde een van de leden over het chronische tekort aan zitplaatsen in de kerk. Het probleem waren de financiën. De Vrouwenvereniging betaalde zoals al eerder aangegeven de benodigde gelden om er twaalf zitplaatsen in de kerk bij te krijgen. Later zou de kerkenraad aansturen op een verbouwing, omdat het zitplaatsentekort actueel bleef…
De Tweede Wereldoorlog.
In de notulen van de kerk wordt niet veel geschreven over de Tweede Wereldoorlog. Dat had vermoedelijk ook in dit geval te maken met het feit dat men niet het risico wilde lopen dat eventuele verzetsdaden bekend zouden worden bij hen die daarmee niets te maken hadden (lees: de bezetters). Want ook in en rond (de kerk van) Tzum werd verzet gepleegd.

Bij sommige gemeenteleden moest de kerkenraad echter ingrijpen als iemand een politieke overtuiging uitventte die men niet kon tolereren. Daarbij kan men gerust denken aan de keuze voor het lidmaatschap van de NSB, de met de Duisters heulende Nationaal-Socialistische Beweging. De generale synode had in 1936 immers al uitgesproken dat het lidmaatschap van de NSB ‘onverenigbaar’ was met dat van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Als een gemeentelid dit verbod aan zijn NSB-laars lapte adviseerde de synode met tuchtmaatregelen in te grijpen. Dat gebeurde ook in Tzum. Sommige gemeenteleden, die van de oorlogstoestand misbruik maakten om schaars geworden goederen tegen woekerprijzen te verkopen, werden onder de kerkelijke tucht geplaatst.
Begin februari 1944 moest ds. Colenbrander onderduiken omdat hij Joodse onderduikers in de pastorie onderdak had gegeven. Ze werden echter verraden, zodat ook de predikant een veilig heenkomen moest zoeken. Hij was ongeveer anderhalf jaar ‘verdwenen’, maar was op 3 juli 1945 weer terug. Een half jaar later nam ds. Colenbrander een op hem uitgebracht beroep aan van de kerk van Hasselt / Rouveen (die toen enkele jaren gecombineerd werden). Op 15 januari 1946 nam hij afscheid van Tzum, tot verdriet van kerkenraad en gemeente. De oorlog was intussen gelukkig beëindigd: op 5 mei 1945 werd ons land bevrijd. Tzum was al op 16 april 1945 bevrijd, toen Canadezen het dorp binnenkwamen.
Bronnen onder meer:
A. Algra, De Historie gaat door Het Eigen Dorp, deel I. Leeuwarden, g.j.
De Bazuin, Stemmen uit de Christelijke (Afgescheidene) Gereformeerde Kerk. Kampen, div. jrg.
A.J. de Bue (red.), De Gereformeerde Kerk van Tzum. Een tijd om te bewaren: 1893-2002. Tzum, 2002
Gemeenten en predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992
Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.
J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel III, De classes Sexbierum (Franeker), Sneek en Tjalleberd (Heerenveen) van de Afgescheiden Kerken. Groningen, 1983
© 2025. GereformeerdeKerken.info
Translation into English:
The ‘Gereformeerde’ Church in Tzum (1).
The ‘Gereformeerde’ Church in the Frisian village of Tzum was established on December 13, 1893. Given the background, it can be confidently stated that it actually originated from the Doleantie — the second orthodox exodus from the ‘Hervormde’ Church in the 19th century.
However, the ‘Gereformeerde’ Church in Tzum never functioned as a Doleantie Church, because it was instituted in 1893, by which time the “Union” between the churches of the Secession and the Doleantie had already been a reality for about a year and a half.
The Secession of 1834.
In Tzum, as in many other places, people were familiar with the orthodox preaching of Reverend H. de Cock (1801–1842) from Ulrum in Groningen, who had been deposed by church authorities for his resistance to liberalism in the ‘Hervormde’ Church. When the “modern” pastor Reverend D. Cannegieter arrived in Tzum in the late 1840s, there was already an (‘Hervormde’) Evangelical Association “De Vrienden der Waarheid” (The Friends of the Truth), whose goal was to bring orthodox preaching to the village. The attendees of these meetings began to distance themselves from the ‘Hervormde’ Church — no matter how dear it was to them.
In many villages in Friesland, landowners — the “floreenplichtigen” — had the right to appoint pastors. Since these landowners were generally part of the liberal wing of the ‘Hervormde’ Church, they appointed “liberal” pastors. In 1804, Reverend W.J. Tencking arrived in Tzum and served as pastor of the ‘Hervormde’ Church until 1845. Like his successor, Reverend D. Cannegieter, Tencking was also liberal in his preaching. Cannegieter served from 1846 to 1877. His Bible readings were increasingly unpopular among the orthodox members of the congregation. Over time, many places were left empty on Sundays in the ‘Hervormde’ Church. Many ‘hervormde’ members sought refuge elsewhere, such as in Longerhouw and Schettens, or Herbayum, or with Reverend H. Bavinck’s Seceded Church in Franeker.
The Christian School (1866).
In Tzum, the Christian school was opened on May 22, 1866. The previous year, the “Association for Christian National Education” had been founded, with Kornelis Visser playing a significant role in its establishment. The school initially had 43 students, showing that the public school, which had been rebuilt in 1830 and again in 1872, was no longer attractive enough for everyone. In 1934, the public school was closed with just 23 students remaining, and most students transferred to the Christian school.
An Orthodox ‘hervormde’ Pastor.
After Reverend Cannegieter’s death in 1877, his nephew Tj. Cannegieter took over, but he only stayed for a short time before moving to the ‘Hervormde’ Church in Utrecht, where Dr. A. Kuyper (1837–1920) had begun his ecclesiastical battle against liberalism in the ‘Hervormde’ Church.
In any case, in 1881, the High Council decided that the Frisian landowners would lose their right to appoint pastors. When a new pastor was called to Tzum in 1886, the orthodox ‘hervormde’ pastor Reverend K. Fernhout (1858–1953) from Buitenpost was invited. He accepted the call.
Meanwhile, in 1886, the Doleantie had begun — the second nationwide exodus from the ‘Hervormde’ Church in the 19th century. The Tzum ‘Hervormde’ Church council seemed sympathetic to the Doleantie, but when Reverend Fernhout wanted to exclude liberal church members from communion, the council opposed him. This caught the attention of others, and the Doleantie Church in Zwartsluis called Reverend Fernhout. He accepted the call and left Tzum. This was a blow for the orthodox community in Tzum, as the church had been filled to capacity during his sermons. “His congregation carried him on their hands.”
“Burdened” Reformed in Tzum.
However, after Reverend Fernhout’s departure, the number of “burdened” ‘Hervormden’ in Tzum was still small. The establishment of the ‘Gereformeerde’ Church in Tzum was therefore not yet in sight. Some of these “burdened” ‘Hervormden’ continued to meet in the home of the Zondervan family, rather than attending services at the ‘Hervormde’ Church. On Sunday evenings, a sermon was read at the Zondervan home, prayers were said, songs were sung, and discussions about the life of faith were held. Reverend F.M. ten Hoor (1855–1934), the ‘gereformeerde’ pastor from Franeker, also visited Tzum on May 1, 1893. He delivered a sermon for the Day of Prayer for Crops and Labor in a barn owned by Auke Voerman.
Holding church services in Voerman’s barn was a temporary solution; everyone realized that. Perhaps the public school could be used? But there, the ‘Hervormde’ Church authorities were in charge. So, the answer was clear.
“The Reformed Churches in the Netherlands” (1892).
The synods of the Christian Reformed Church and the Nederduitsche ‘Gereformeerde’ Churches (from the Secession and Doleantie, respectively) sought contact with each other shortly after the Doleantie began in 1886 to discuss the possibility of continuing as a united denomination. These negotiations were initially challenging, but eventually, an agreement was reached to unite on June 17, 1892, as “The ‘Gereformeerde’ Churches in the Netherlands.” Some Christian Reformed Churches did not join the union but remained as they were — Christian Reformed.
Stay or Move to a New Church?
Even before 1892, the ‘burdened hervormden’ in Tzum had to decide what they wanted as a group. Did they remain in the ‘Hervormde’ Church, or did they follow Dr. A. Kuyper into the Nederduitsche ‘Gereformeerde’ Church (from the Doleantie), which considered itself the legitimate continuation of the ‘Hrervomrde’ Church?
“The Reformed Church in Tzum” (December 26, 1893).
The definitive answer came on December 13, 1893. Twenty-nine ‘burdened ‘hervormden’ gathered in Voerman’s barn. Five of them could not make the break from the ‘Hervormde’ Church, but the remaining twenty-four could. “The 24 brothers and sisters then wholeheartedly expressed their agreement with the confessions of the ‘Gereformeerde’ Churches and the Dordt Church Order of 1619.”
Under the guidance of the consultant, Reverend Ten Hoor from Franeker, the election of office-bearers took place. Lieuwe S. Greidanus was appointed elder, and Herman W. Zondervan was named deacon. The same pastor confirmed them in office on December 26, 1893. Thus, the ‘Gereformeerde’ Church in Tzum became a reality. As the congregation grew, also due to the arrival of some ‘hervormde’ church members, the church council had to be expanded quickly with an additional elder (Gerrit W. Kuipers) and an additional deacon (W. Postma). They continued to hold services in the Zondervan family’s home.
Ten Years in a Wooden Church (1894–1903).
The growing congregation in Tzum quickly outgrew the Zondervan home, so the church council considered building a new church. However, the funds for a stone building were not yet available, so they opted for a wooden structure. The land for the wooden building — near the Tzummervaart — was donated free of charge by Zondervan, with the condition that he could reclaim the plot if the wooden church was no longer needed. The church, with 120 seats, was ready for use in March 1894! Once again, Reverend Ten Hoor led the service.
Initially, there was enough space, but as the congregation continued to grow, the wooden church became overcrowded, and it was often unbearably hot in the summer. Pastors who led services in the wooden church even complained about it to the classis! The classis could do little more than write to the church council that this situation could not continue. How it could continue? That was not addressed in the letter. There was really only one option: the members, who were already contributing a lot to keep the church running, would need to increase their donations. The fear of the next summer led to a flood of donations in March 1903, enabling the church council to take the leap…
A Stone Church (1903).
They decided to build a stone church. This time, elder Lieuwe Siebes Greidanus offered a plot of land on Wommelserweg. The tender took place on July 9, 1903, and contractor P. de Boois from Franeker was awarded the job with the lowest bid of fl. 6,268. Construction began. Elder Greidanus laid the “first” stone on August 19, 1903. The congregation’s joy in receiving “a sturdy and solid house of worship” was reflected in the second stone that was embedded in the wall, with the text from Psalm 96:8: “Give to the Lord the glory due His name, bring an offering, and come into His courts.” The church was inaugurated on November 5, 1903.
The Life of the Congregation.
Although there is no trace of the establishment of a Men’s Association in the minutes of the church council of Tzum, it had already been formed early on and even came to the dissolution of the ‘Gereformeerde’ Church. “In-depth Bible study was conducted” and church history, political topics, and (later) new theology received attention. Discussions were held about the lectures given.
In 1909, a Youth Association (JV) was also established for boys aged 16 and older. The decision was made on February 10th that year. M. Brouwer, A. Bosch, S. Greidanus, and P. Kooistra took it upon themselves at the urging of their sons, and on February 24th, the association was founded under the name Psalm 124:8a, “Our help is in the name of the Lord.”
Soon, a Girls’ Association (called ‘Jongedochtersvereeniging’) for 16+, a Small Girls’ Association (for 12-16-year-olds), and a Boys’ Association were established. The girls’ association was founded in 1911 under the name ‘Pray and Work.’ They focused on studying the Bible and church history and also engaged in sewing and knitting for needy families and the missionary hospital in India, the Scheurer’s Hospital.
The Small Girls’ Association was called ‘From Button to Flower.’ They studied, but after the break, more relaxing topics were usually discussed. The Boys’ Association was called ‘The Weapon-Bearer,’ where the boys prepared for life in the JV once they reached about 16 years of age.
Rev. H. Popma (1910 to 1914).
On August 21, 1910, the first minister of the ‘Gereformeerde’ Church of Tzum was installed. It was candidate H. Popma (1880-1960). In the spring of that year, construction of the parsonage began. It is unknown whether the minister could move into the parsonage immediately upon his arrival. The construction cost was, in any case, fl. 6,650.
In 1913, a real pipe organ was installed in the church for the first time. Prior to that, a harmonium was probably used. The new organ had seven registers of “excellent quality,” likely with pipework from the 18th century organ builder Gruisen. The organ came from Marrum and had been purchased in 1908 from the organ builders Bakker and Timmenga from Leeuwarden.
Rev. Popma also became involved in politics. He was the secretary of the Electoral Association of the (‘gereformeerde’) Anti-Revolutionary Party (ARP), which merged into the CDA in the 1970s. Rev. Popma resigned on November 8, 1914, because he accepted a call to the church in Oudega (municipality of Wymbritseradeel).
Rev. S. Veltman (1915 to 1919).
Rev. Popma’s successor only stayed in Tzum for less than four years. It was Rev. S. Veltman (1871-1935) from Niawier, who took office on December 5, 1915. Notably, the minutes of the church council meetings are very short. In the three-line minutes from November 15, 1917, it is at least made clear that “no meetings will be held this winter due to a lack of petroleum. The meeting is closed.” This was during the ‘Great War’ (1914-1918), which also had many consequences for neutral Netherlands. For instance, world trade came to a standstill.
Rev. Veltman resigned on August 3, 1919, after accepting a call to the church in Zevenhuizen in Groningen.
Rev. C.W. de Vries (1919 to 1922).
Soon after, Rev. C.W. de Vries (1863-1922) from Kielwindeweer was installed on November 30, 1919. Many church members thought he was too old at 56. However, these objections quickly disappeared. The minister was also the chairman of the Christian School. On December 28, 1922, he unexpectedly passed away after a meeting of the school board.
“Although he had served two congregations in Groningen with joy and great blessing, he remained a true Frisian, and particularly one from the open Frisian meadowlands. (…) Now he was back in ‘it Heitelan’ [‘the Frisian homeland’]. He could wander to his heart’s content as he had done in the past during the holidays. In Tzum, he had a deep spiritual connection with the congregation. They fit together well. And the bond only grew stronger. He had won over the youth completely, and the hearts of the older members as well. Had his preaching lost its power? The frequent contact with the congregation and the time he reserved for study had certainly not been a stranger to it.”
On December 28, 1922, the minister passed away. “Returned from the cemetery, everyone in the nearly full church building felt that it was better in the house of mourning than in the house of feasting. Many kind words were spoken on behalf of the church of Tzum, the classis, and the churches of Franeker, the young people’s association, and the school board. Then Psalm 146, verse 3, echoed softly through the church.”
Rev. W.S. de Vries (1924 to 1927).
About two years later, Rev. W.S. de Vries (1896-1977), his son, succeeded him. He had initially studied law because “he was hesitant to become a minister.” He earned a degree in law but eventually decided to study for the ministry. After his father’s death, he was invited by the church council to teach catechism classes, and after some time, he was called as a minister, which he accepted. On June 4, 1927, he resigned after receiving a call to the ‘Gereformeerde’ Church in Voorburg, which he accepted. He served there until his retirement on October 1, 1964.
Rev. G.H. de Jonge (1928 to 1932).
The call process was not easy. “One after another felt the need to decline, just like Rev. G.H. de Jonge (1875-1938) from Lutjegast in Groningen. But because he regretted his initial refusal, he accepted the call and was installed on May 13, 1928. He had a few conditions, one of which was a minister’s bench in the church, as he had heard of the ‘full church’ in Tzum, and he didn’t want his wife and children to have to find a seat elsewhere (‘he knew his wife was often late’). Anyway, Tzum had a new minister.
“He was not very strong in his younger years, and after fifty, things only worsened. The doctor diagnosed heart weakness and advised caution. During his service in Tzum, his wife’s illness worsened, and many times, the worst was feared. And during that time, the Lord also laid him on his sickbed.” The minister requested emeritus status, which was granted on November 6, 1932.
A Women’s Association (1933).
Shortly after the departure of Rev. de Jonge, a Women’s Association was established in 1933 in the church of Tzum. The association played a vital role in the church. “For the Management Committee, the Women’s Association was a saving angel.” In 1938, the number of pews in the church had to be increased; the Women’s Association took responsibility for twelve of them. And in 1942, the Management Committee reported that the Women’s Association had paid fl. 450 in bills for the church. In 1956, they presented the church with a new communion set; “The work kept going on.”
Rev. J. van der Linden (1934 to 1936).
The next minister was briefly associated with the church of Tzum. It was candidate J. van der Linden (1907-1981), who—”even though I had studied in Kampen” (Tzum had originally come from the Doleantie)—was installed on November 11, 1934, and resigned on September 20, 1936. It was unusual for a minister to stay with a congregation for only about two years.
Fifty Years of the Doleantie.
The fact that the ‘Gereformeerde’ Church in Tzum considered itself to have its roots in the Doleantie—even though no Doleantie church had ever been established in Tzum, as the church was only founded in 1893—was also evident when the fiftieth anniversary of the Doleantie was commemorated in 1936. “Rev. K. Fernhout, who had been a ‘hervormde’ minister in Tzum fifty years earlier, attended at our invitation. He had joined the Doleantie at the time, but no one in Tzum followed him in the new direction. His name, however, was not forgotten. He preached on that memorable day in the ‘little church.’ The church was packed. All the chairs from the vestry were brought in. Many members of the ‘hervormde’ congregation also responded to the invitation.”
“But when [that same year] the Mission called, both the congregation and its minister knew that when the Lord of the Mission calls, obedience is the first requirement.”
Rev. Van der Linden was called as a missionary minister for Purworedjo in Java. He resigned from Tzum on September 20, 1936, and after some training, he left for Indonesia in 1938 as a missionary minister during the years of the economic crisis following the Wall Street crash of October 1929. The minister and his family remained in Indonesia during World War II, which they survived. After returning, he frequently led services in Tzum.
Ds. F. Colenbrander (from 1936 to 1946).
Candidate F. Colenbrander (1907-1975) entered the Gereformeerde Kerk in Tzum on November 15, 1936. The vacancy period had thus been very short. At the annual meeting in 1937, he spoke about the brutal persecution of Jews in Germany, where Adolf Hitler had come to power. “Rev. Colenbrander had a prophetic vision, and he grabbed the church bell rope. This memorial book [of Tzum] is worth writing only for that reason – not to forget.”
During the congregation meeting the following year, one of the members complained about the chronic shortage of seating in the church. The issue was finances. The Women’s Association paid the necessary funds to add twelve seats to the church. Later, the church council would push for an expansion, as the seating shortage remained a pressing issue.
World War II.
Not much is written about World War II in the church’s minutes. This was probably due to the fact that they did not want to risk any resistance actions becoming known to those with no connection to them (i.e., the occupiers). Even in and around the church in Tzum, resistance was taking place.
However, the church council had to intervene in cases where a member expressed political views that could not be tolerated. This could certainly refer to choosing membership in the NSB (National Socialist Movement), the Nazi-collaborating organization. In 1936, the General Synod had already declared that membership in the NSB was incompatible with being part of the ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’. If a church member defied this ban, the synod recommended disciplinary measures. This was also carried out in Tzum. There were also members who took advantage of the war situation to sell scarce goods at inflated prices. They too were placed under church discipline.
In early February 1944, Rev. Colenbrander had to go into hiding after giving shelter to Jewish refugees in the parsonage. However, they were betrayed, so the pastor also had to seek a safe escape. He was “missing” for about a year and a half, but he returned on July 3, 1945. Six months later, Rev. Colenbrander accepted a call to the church of Hasselt/Rouveen (which had been combined for several years at that point). He said farewell to Tzum on January 15, 1946, much to the sadness of the church council and congregation. Fortunately, the war had ended by then: the country was liberated on May 5, 1945. Tzum had already been liberated on April 16, 1945, when the Canadians entered the village.