De Gereformeerde Kerk te Werkendam (2)

2. De Doleantie.

( < Naar deel 1 )  – Toen ds. J.P. Kerkhof, hervormd predikant in Werkendam, in 1883 met emeritaat ging en het beroepingswerk ter hand genomen werd, waren er maar liefst acht vergeefse beroepen op andere predikanten nodig voordat men een opvolger gevonden had.

De hervormde kerk te Werkendam (tot 1945).

De kerkvoogdij had er voor gezorgd dat hem een royaal traktement te wachten stond: ongeveer fl. 2.000, terwijl het traktement van de in die tijd in Werkendam staande ds. J. van Haeringen (1857-1910) van de Christelijke Gereformeerde Gemeente fl. 1.300 bedroeg. De eis was slechts dat de nieuwe hervormde predikant het evangelie bracht op de manier die door de gemeente van hem verwacht werd en bovendien dat hij uit de bundel ‘Evangelische Gezangen’ liet zingen. Het gebruik daarvan was door de overheid (!) in de hervormde kerk verplicht gesteld, maar her en der weigerden predikanten er uit te laten zingen, of waren er gemeenteleden die de hoed ophielden, niet meezongen of zelfs de kerk verlieten. Want de Evangelische Gezangen werden door velen onschriftuurlijk geacht; aan de 150 Psalmen had men meer dan genoeg. Die waren immers rechtstreeks uit de bijbel afkomstig! Hoe dan ook, ds. J.J. van Noort uit Eemnes-Binnen  nam het beroep aan en deed in 1885 intrede.

‘… de reformatie der kerk ter hand nemen …‘

Op 4 juli 1887 stuurden zes hervormde gemeenteleden een schrijven aan hun kerkenraad met het verzoek ‘de reformatie der kerk ter hand te nemen’, het door de overheid in 1816 aan de hervormde kerk opgedrongen ‘Algemeen Reglement voor het bestuur der Hervormde kerk’ af te schaffen en opnieuw kracht en geldigheid te verlenen aan de in 1816 afgeschafte aloude Dordtse Kerkorde.

Ouderling P. Verdoorn (foto: ‘Van Doleantiekerk tot Bethelkerk’).

De ondertekenaars waren R. Blokland jr., G. van der Stelt, P. Verdoorn A.Pzn., C. van den Heuvel Dzn., Joh. Kreukniet en J. Ruitenberg. Als – zo schreven ze ook nog – de kerkenraad de reformatie niet ter hand nam, zou men genoodzaakt zijn dit op grond van het ambt der gelovigen zelf te doen.

Het Gereformeerd Kerkelijk Congres (1887).

De aankondiging van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ te Amsterdam (De Heraut, 2 januari 1887).

De formulering van de brief verraadt de invloed van het enkele maanden eerder in Amsterdam gehouden landelijke Gereformeerd Kerkelijk Congres. Dat was georganiseerd door enkele in december 1886 afgezette Amsterdamse hervormde kerkenraadsleden, onder wie dr. A. Kuyper (1837-1920). In hun strijd tegen de in de hervormde kerk voortwoekerende vrijzinnigheid en tegen de almacht van de hervormde ‘Algemeene Synode’, waren tachtig kerkenraadsleden afgezet. In Amsterdam was toen op 16 december 1886 de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd, waarmee de Doleantie –  de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk – een aanvang nam, al was de Doleantie in feite al in Kootwijk begonnen.

Op het Gereformeerd Kerkelijk Congres bespraken 1.500 kerkenraadsleden de verdere voortgang van de Doleantie. Men kreeg daar behalve een aantal toespraken ook mondelinge en schriftelijke adviezen over hoe de Doleantie in de eigen woonplaats voortgang kon vinden. Ook werden Modellenboekjes uitgegeven met voorbeeldbrieven om de Doleantie langs (kerk-) ordelijke weg te laten verlopen. Of er vertegenwoordigers uit Werkendam bij waren is onbekend, maar vast en zeker wist men precies wat er zich in kerkelijk Nederland voordeed, want Kuypers kerkelijk weekblad ‘De Heraut’ stond er bol van.

In ‘De Heraut’ van 9 januari 1887 verscheen dit overzicht van het programma van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

De problemen spitsen zich toe.

Hoe dan ook, de kerkenraad nam het schrijven voor kennisgeving aan en besloot eventuele volgende onruststokers ‘hard aan te pakken’. Die houding werd nog versterkt toen enkele weken later door de zes briefschrijvers een eigen kerkdienst georganiseerd werd waar ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) uit Zetten voorging, nota bene de vroegere leermeester van ds. Van Noort! Ds. Van Lingen was in 1886 met de Doleantie meegegaan. En toen ruim zes weken later ook nog een door zesenveertig gemeenteleden ondertekend schrijven bij de kerkenraad binnenkwam met de mededeling, dat sommige van ds. Van Noorts eigen ouderlingen bij Dolerende predikanten naar de kerk gingen, besloot de predikant de zes briefschrijvers mee te delen dat ze zouden worden afgevoerd van de ledenlijst der hervormde kerk, als ze hun schrijven van 4 juli niet introkken. Maar de kerkenraad was voorzichtiger en wilde de brief in veel gematigder bewoordingen stellen.

Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913).

De zes briefschrijvers vroegen de kerkenraad toen of de brief van de predikant en scriba Zwets de mening van de hele kerkenraad was. De dominee was woedend. Hadden sommige kerkenraadsleden overleg gehad met de zes briefschrijvers? Van de weeromstuit stelde de predikant een nog veel fellere brief op. Maar daarmee waren slechts de scriba en ouderling Voor den Dag het eens. Andere kerkenraadsleden, H. Gaij, A. van Loon, W.J. de Roon en Ippel wilden de brief absoluut niet versturen, waarop de predikant hen met schorsing bedreigde (Gaij legde zijn ambt zelfs neer).

Ouderling H. Gaij (foto: ‘Van Doleantiekerk tot Bethelkerk’).

Dus haalde de predikant de classis er bij. De resterende kerkenraadsleden en de predikanten J.H. Beekman van Almkerk en G.H. van Geijtenbeek van Sleeuwijk besloten tot afzetting van de kerkenraadsleden Gaij, De Roon en Van Loon. Ippel was een apart geval, want hij beheerde de diaconiekas. Daarom nam de president-kerkvoogd, burgemeester J.J. van Tienhoven, hem even apart en praatte net zolang vriendelijk doch dringend op hem in tot hij de diaconiekas een hem overhandigde.

Eigen diensten in de Keizerstraat.

Evangelist en later ds. A. van Veelo (1844-1910).

De Dolerenden hadden intussen in de Keizerstraat de schuur van M. Brienen gehuurd om daar eigen kerkdiensten te houden. De eerste dienst – door een ‘talrijk gehoor’ bijgewoond – werd op 7 september 1887 gehouden, waar de Dolerende predikant ds. A. van Veelo (1844-1910) uit Klundert voorging. Na afloop van de dienst werd besloten oefenaar J.J. Timmers uit Klundert op zondag in de Keizerstraat te laten voorgaan. Ook werden – zoals in die tijd vaak de gewoonte was – ‘weekdiensten’ gehouden, waar verscheidene anderen voorgingen, zoals ds. W. Ringnalda (1858-1925) uit Harmelen en de oefenaars G. Verrips  uit Culemborg, J. van der Bijl  uit Aarlanderveen en C. de Boon uit ‘s-Gravenzande.

De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Werkendam (1887).

Het werd echter na enige tijd duidelijk dat de hervormde kerkenraad verder geen krimp gaf. Dus besloot men te doen wat men had beloofd, de vorming van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende). Daartoe kwam men op 4 november 1887 bijeen in de woning van ouderling Gaij aan de Kade.

Woning van ouderling H. Gaij aan de Kade (rechts).

Ds. Veelo was weer uit Klundert gekomen om de leiding te nemen bij deze institueringsvergadering. Omdat men zich de voortzetting achtte van de aloude Nederduitsche Gereformeerde Kerk, zoals de naam van de hervormde kerk vóór 1816 was, werd teruggegrepen op de naam van de kerk der hervorming van de zestiende eeuw. H. Gaij was al ouderling in de hervormde kerk (geweest) en kon zijn functie gewoon voortzetten omdat zijn afzetting als onwettig beschouwd werd. A. van Loon en W.J. de Roon waren de diakenen van de Dolerende Kerk van Werkendam.

Diaken A. van Loon (foto: Van Doleantiekerk tot Bethelkerk).

Op deze kerkenraadsvergadering besloot men over te gaan tot afschaffing van het Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk, en wederom ‘kracht en geldigheid te verlenen’ aan de Dordtse Kerkorde, waardoor de knellende band met de synodale hiërarchie verbroken was.

Op advies van het Gereformeerd Kerkelijk Congres én van ds. Van Veelo richtte de kerkenraad ook de Vereniging ‘De Kerkelijke Kas’ op. Dat was nodig, omdat de Dolerende Kerken op grond van toen geldende wetgeving geen overheidserkenning en dus geen rechtspersoonlijkheid konden verkrijgen, maar een vereniging wel. De Kerkelijke Kas zou in het vervolg namens de kerkenraad het beheer voeren over de kerkelijke goederen.

Iets over het kerkelijk leven in de eerste tijd.

Natuurlijk was ds. Van Veelo regelmatig in Werkendam te vinden om advies te geven als er moeilijkheden waren of om voor te gaan in een kerkdienst. Moeilijkheden waren er al vrij snel: ouders die hun kinderen niet naar catechisatie wilden sturen of gemeenteleden die niet meer bij de Dolerende Kerk wilden horen, ‘omdat van heel die rommel toch niets terecht komt’. Maar ook ds. Van Veelo kreeg de wind van voren, toen hij eind 1891 volgens enkele gemeenteleden te lang preekte en ook te lange gebeden uitsprak; er kwam nooit eens een eind aan. Hoe de klagers het met de predikant opgelost hebben is niet meer na te gaan. Ds. Van Veelo vertrok in december 1887 naar Rotterdam en als opvolger werd ds. J.H. Feringa (1859-1925) van Klundert de nieuwe consulent.

Ds. J.H. Feringa (1859-1925).

Ds. Feringa zal ongetwijfeld zo nu en dan wrijvingen hebben moeten bijschaven; zo ontstonden eens problemen over de benoeming van ambtsdragers. Volgens ontevreden gemeenteleden had de kerkenraad verkeerde kandidaten voorgesteld. Gevolg: bijna alle manslidmaten stemden uit balorigheid blanco. Maar omdat de meerderheid van de wél-stemmers voor gestemd had, benoemde de kerkenraad de broeder zonder enige wroeging toch. Men benoemde in het begin ook gekozen kerkenraadsleden die helemaal geen ambtsdrager wilden worden. Maar dat leerde de kerkenraad gauw af omdat dit verscheidene keren moeilijkheden had opgeleverd.

De Gereformeerde Kerken in Nederland (1892).

Dr. A. Kuyper (1837-1920).

Al spoedig na het ontstaan van de Doleantie namen de synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken contact met elkaar op om te overleggen over eenwording. Dat viel aanvankelijk helemaal niet mee, want er was onderling wantrouwen en men bestookte elkaar in en buiten kerkelijke bladen nogal eens met verwijten en kritiek. Toch lukte het plan: op 17 juni 1892 werd de eenheid geproclameerd in een bijeenkomst van de gezamenlijke synodes in de Keizersgrachtkerk in Amsterdam. Daar reikten de voormannen van  beide kerken elkaar de broederhand: de hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896) namens de Christelijke Gereformeerde Kerk, en dr. A. Kuyper namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken. De naam van het verenigde kerkgenootschap werd De Gereformeerde Kerken in Nederland.

Ds. S. van Velzen (1809-1896).

De synode besloot ook dat alle plaatselijke kerken waar de eenheid nog niet direct bereikt kon worden, tóch meteen Gereformeerde Kerk genoemd zouden worden. De oudste van de twee (meestal de Christelijke Gereformeerde  Gemeente) zou een ‘A’ aan de kerknaam  toevoegen, en de jongste (meestal de Nederduitsche Gereformeerde Kerk) een ‘B’. Zo ging het ook in Werkendam: er waren sindsdien dus de Gereformeerde Kerk te Werkendam A (met een kerk in de Hoogstraat) en de Gereformeerde Kerk te Werkendam B. Wel kregen ze van de synode  opdracht met elkaar in overleg te gaan. Dat gebeurde wel (Kerk A wilde aanvankelijk  best graag verenigen), maar Kerk B wilde liever eerst even de kat uit de boom kijken. Sommigen vonden ds. Van Haeringen van Kerk A niet de juiste persoon om de gemeente voor te gaan.

Een eigen kerk (1891).

De eerste steen voor de nieuwe kerk (foto: Van Doleantiekerk tot Bethelkerk).

De Dolerenden lieten er geen gras over groeien, maar kochten op 23 juni 1891 van C.W. van der Schuit een café met tuin en erf (ook aan de Hoogstraat) voor de prijs van fl. 4.500. Achter het woonhuis bouwden de Dolerenden vervolgens hun kerk. Jan Gaij, de dertienjarige zoon van ouderling Gaij, mocht op 10 juli de eerste steen leggen. De bouwkosten bedroegen naar verluidt ongeveer fl. 8.000. Na het gereedkomen van de kerk werd het café afgebroken.

De pastorie aan de Hoogstraat.

Er werd kort daarop ook een pastorie gebouwd en wel in de Hoogstraat 102. Hendrik Gaij – eigenaar van een verf- en vernisstokerij – kocht het winkelpand in augustus 1893 voor fl. 5.500. Hij liet de woning verbouwen tot pastorie. In 1903 werd Gaij trouwens benoemd als de eerste niet-liberale burgemeester van Werkendam (dr. A. Kuyper was toen minister-president).

De nieuwe Dolerende Kerk aan de Hoogstraat 111.

Ds. H. Teerink (van 1893 tot 1896).

De Dolerenden namen het beroepingswerk al vrij snel ter hand, maar verscheidene predikanten bedankten. Zelfs een predikant uit Amerika kreeg een beroep: ds. E. van ‘t Loo (1833-1905) uit Paterson. Uiteindelijk werd op 27 maart 1893 kandidaat H. Teerink (1865-1932) door Kerk B beroepen als predikant. Deze nam het beroep aan en deed op 6 augustus 1893 intrede.

Hij vertelde de kerkenraad meteen al dat hij eerst alle gemeenteleden wilde bezoeken alvorens het avondmaal gevierd zou worden. De gemeente moest immers rein zijn voor God, voordat men aan het Nachtmaal zou deelnemen. Tijdens zijn huisbezoeken moest hij sommige ouders erop wijzen dat zij hun kinderen – overeenkomst hun doopbelofte – naar de christelijke school moesten sturen. De predikant begreep wel dat dit voor sommigen financieel gezien problematisch was omdat de christelijke school geen subsidie kreeg en alles door de ouders betaald moest worden; de  openbare school was immers gratis!  Gelukkig kon de diaconie als het nodig was bijspringen.

De christelijke school.

Ook ontdekte de predikant dat nogal wat oudere gemeenteleden nog geen belijdenis hadden gedaan. Avondmaalsmijding kwam in deze streken nogal eens voor: men voelde zich ‘niet waardig aan te gaan aan den Disch des Heeren’. Zo nu en dan ontstonden dan ook problemen als zij hun kinderen wilden laten dopen. De doop kon immers alleen bediend worden aan kinderen van belijdende ouders. Toch ging de kerkenraad daartoe dan soms toch over.

Wel of geen ‘Vereniging’?

In september 1893 werd op de kerkenraad voorgesteld een gezamenlijke bidstond met Kerk A te houden voor het welslagen van de Particuliere Synode. Dat voorstel haalde het niet, omdat sommige kerkenraadsleden  bezwaren hadden tegen ds. Van Haeringen . Toen ouderling Van Driel vervolgens voorstelde om in de wintermaanden elke week gezamenlijke weekdiensten te houden, met om de beurt ds. Teerink en ds. Van Haeringen als voorgangers, werd dit aangenomen. Ds. Teerink zou dan voorgaan in het kerkgebouw van kerk A en ds. Van Haeringen in kerk B.

Ds. H. Teerink (1865-1932).

Maar kerk A had er niet zoveel zin meer in. Men had gehoord van de weigering om een gezamenlijke bidstond te houden; waarom zouden ze dan nu ineens meewerken aan gezamenlijke weekdiensten? En trouwens, had Kerk B ds. Van Haeringen niet verscheidene keren gepasseerd als ds. Teerink op zondag verhinderd was voor te gaan? Toch stemde kerkenraad A er maar mee in. In januari 1894 bleek op zijn beurt de kerkenraad van Kerk B er geen zin meer in te hebben. De Vereniging tussen beide kerken ging op de lange baan… Ds. Teerink nam in 1896 een beroep van de kerk van Amersfoort aan en nam op 13 december dat jaar afscheid van Werkendam. De kerkenraad nam het beroepingswerk weer ter hand.

Ds. J. Osinga (van 1897 tot 1910).

Ds. J. Osinga (1854-1929).

Het beroepingswerk van Kerk B verliep vlot. De eerste de beste beroepen predikant nam het aan: ds. J. Osinga (1854-1924) van Vianen, die op 16 mei 1897 intrede deed, na door ds. Teerink bevestigd te zijn. Kerk A had in november 1896 ook een andere predikant gekregen in de persoon van ds. A. Brink (1834-1915), ‘een sterke persoonlijkheid, met wie niet viel te spotten’.

Ds. Osinga merkte al snel dat de samenwerking tussen beide kerken nog niet zo goed verliep: als er een weekdienst in kerk A was, zag je nauwelijks B-leden in de kerk, terwijl dat andersom wél het geval was. Om deze en nog andere redenen vond Kerk A het vooralsnog niet nuttig gezamenlijke kerkenraadsvergaderingen te houden. Op een brief van Kerk B reageerde A niet eens.

Ondertussen ging het eigen kerkelijk leven ook gewoon door. Voor het eerst werd een financiële bijdrage gegeven voor het zendingswerk in Indië, en ook de kerk van Marken, die haar kerkgebouw door overstromingen was kwijtgeraakt, kreeg een financieel steuntje in de rug. Een wel héél grote veer liet de diaconie toen – jaren geleden – een aan een oud-kerkenraadslid verstrekte lening uit de kas van de diaconie niet terugbetaald kon worden. Die vroegere ambtsdrager had echter zoveel voor de kerk van Werkendam betekend, dat op voorstel van de predikant hem die schuld kwijtgescholden werd.

Ds. Osinga was anders dan ds. Teerink. De prediking was minder op het innerlijk geloofsleven gericht als die van ds. Teerink, die veel ‘bevindelijker’ preekte. En als je het avondmaal verzuimde omdat je jezelf daartoe niet waardig achtte, kon je op bezoek van ds. Osinga rekenen. Je moest en je zou aan het avondmaal gaan! Het duurde  niet lang of de predikant kreeg problemen met gemeenteleden die een meer ‘bevindelijke’ prediking wilden. Toen ook ambtsdragers hem daarover aanspraken zette de predikant – een enigszins ‘heerszuchtig persoon’ – de hakken in het zand en trachtte hen uit de kerkenraad te wippen!

Ds. N.G. Kapteyn (1867-1922) van Kerk A.

Toen kerk A ds. N.G. Kapteyn (1867-1922) beriep en deze het beroep in 1901 aannam, bleek de samenwerking met ds. Osinga goed te lopen. Er kwamen zelfs weer gezamenlijke diensten. Even leek er een kink in de kabel te komen toen het gerucht ging dat ds. Osinga vanaf de kansel beledigende woorden over ds. Kapteyn zou hebben gebezigd, maar achteraf was er niets aan de hand.

Meer problemen gaf de uitkomst van de besprekingen op de synode van 1905. In de verenigde Gereformeerde Kerken bestond vooral bij Kerk A nogal wat weerstand tegen de leer van de ‘veronderstelde wedergeboorte’ van dr. Kuyper, en waren er verschillen van mening over onder meer de betekenis van de doop en het verbond. De synode stelde ‘Vijf stellingen’ op die de rust in de kerken moest terugbrengen. De kerkenraden moesten die verklaring ondertekenen, wilde men bij de Gereformeerde Kerken blijven behoren. Kerkenraad A tekende meteen, maar kerkenraad B keurde de pacificatieformule af. Of men een en ander later alsnog goedgekeurd heeft is onbekend, maar vooralsnog bleef Kerk B gewoon in de Gereformeerde Kerken.

Over de ‘vijf stellingen’ werd veel gesproken en vooral veel geschreven.

Ds. Osinga vertrekt.

De kritiek op ds. Osinga hield aan; er kwamen meer klachten over zijn prediking (een vroeger kerkenraadslid noemde die ‘opgewarmde kost’). Het ene na het andere conflict(je) deed zich voor. Toen hij een beroep van de kerk van Aalsmeer had gekregen en hij de kerkenraad vroeg of hij het zou aannemen, deelden sommigen mee gebeden te hebben dat hij mocht blijven, maar anderen gaven toe de Heere God te hebben gevraagd of dominee maar gauw mocht vertrekken. Maar dat laatste ging vooral over het traktement van de predikant, dat moeilijk door de gemeente kon worden opgebracht.

Ondertussen bleef de classis aandringen op Vereniging van A en B in Werkendam. Vandaar dat kerk B eind 1909 een uitnodiging aan Kerk A stuurde om een gemeenschappelijke kerkenraadsvergadering te houden teneinde over eenwording te spreken. Anders zouden ze op de classis de volgende keer zeggen dat in Werkendam geen ernst met eenwording gemaakt werd.

Ds. T. Rispens (1866-1920) van Kerk A.

Ds. T. Rispens (1866-1920) van Kerk A wilde meteen positief op de brief van Kerk B antwoorden. Men stelde voor dat beide kerken  eerst hun financiële schulden moesten vereffenen alvorens samen te gaan. Daaraan kon Kerk B echter als jonge gemeente met schulden op het kerkgebouw onmogelijk voldoen. En hoewel het kerkgebouw van Kerk A aan de Hoogstraat oud en klein was, wilde men na de kerkfusie absoluut niet in de nieuwe kerk van kerk B gaan kerken. Dus stopten de onderhandelingen weer.

Ds. Osinga nam op 26 juni 1910 afscheid wegens vertrek naar de kerk van Schoonhoven-Willige Langerak. Kort daarvoor had hij ruzie gehad met ds. Rispens; hij zal er wel genoeg van hebben gehad. En terwijl Kerk B vacant was ontstond in kerk A in 1911 een (in deel 1 al vermelde) kerkscheuring, omdat sommigen het niet eens waren met de ‘Vereniging’ met de Dolerenden…

Ds. S. Kamper (van 1912 tot 1913).

Ds. S. Kamper (1876-1937).

De kerkenraad van Kerk B ging na het vertrek van ds. Osinga dus weer met het beroepingswerk aan de slag. Op 31 maart 1912 deed ds. S. Kamper (1876-1937) van Haastrecht intrede in Werkendam. Hij bleef maar even. Al snel ontstonden moeilijkheden met ouderling Bruigom, over wie de predikant gezegd zou hebben dat hij een slechte reputatie in de gemeente zou hebben.

De afhandeling van het probleem verliep niet naar wens en het gevolg was dat Bruigom met acht bezwaren tegen de kerkenraad op de proppen kwam, waarin onder meer geklaagd werd over de slechte afhandeling van conflicten in de gemeente. De kerkenraad besloot – toen vredespogingen geen succes hadden – de classis er in te betrekken. Daar wilde hij echter niet verschijnen, maar ook wilde hij niet langer ‘onder het juk van ds. Kamper’ blijven leven. De classis oordeelde dat br. Bruigom zich schuldig maakte aan scheurmakerij en afgezet diende te worden. Maar dat hoefde niet meer, want in een brief aan de classis deelde hij mee geen lid van Kerk B meer te willen zijn.

Er kwamen nog meer problemen, te ingewikkeld om allemaal precies te benoemen. Ds. Kamper vond dat hij steeds minder gewaardeerd werd en vertrok – na tien maanden predikant in Werkendam te zijn geweest – geheel overspannen naar de kerk van Oldebroek die hem beroepen had.

Ds. J. Boeijinga (van 1914 tot 1916).

Ds. J. Boeijinga (1858-1921).

Precies twee jaar lang stond zijn opvolger in de Gereformeerde Kerk te Werkendam B: ds. J. Boeijinga (1858-1921) uit Arnemuiden. Hij werd op 5 april 1914 bevestigd door ds. G.J. Pontier (1888-1976) uit Waardhuizen en deed ‘s middags intrede, hoewel de financiën volgens sommigen niet toereikend waren om een vaste predikant te kunnen betalen. Zijn traktement bedroeg fl. 1.300 met vrij wonen.

Broeder Bruigom keerde in die tijd met betuiging van schuld terug in de schoot der kerk, maar ds. R.W. de Jong (1868-1942) van Kerk A nam met die mededeling op de classis geen genoegen. Als vriend van ds. Kamper wist hij nog heel goed hoe de ruzie destijds gelopen was. En hij nam geen genoegen met halve antwoorden. Was br. Bruigom al aan het avondmaal geweest voordat hij schuldbelijdenis deed? Eerst wisten de afgevaardigden van Werkendam het niet precies, maar al gauw kwam het hoge woord er uit: ja, hij was al aan het avondmaal geweest. Afgesproken werd dat Bruigom nog een half jaar niet aan het avondmaal mocht.

Ds. R.W. de Jong (1868-1942) van Kerk A.

Ondertussen kwam er ook kritiek op ds. Boeijinga. Gemeenteleden vonden dat hij ‘onder het juk van dr. Kuyper’ zou zitten in zijn prediking (ds. Boeijinga achtte deze opmerking ‘een inblazing des satans’). Een ander klaagde precies hetzelfde de kerk uit te komen als ze er in gegaan was. Haar echtgenoot bood later excuses aan voor de opmerkingen van zijn vrouw. Nog meer klachten volgden. Geen wonder dat de predikant in januari 1916 meedeelde het beroep van de kerk van Meerkerk te hebben aangenomen. “Op de laatste kerkenraadsvergadering spreekt hij bij zijn enkele woorden van afscheid zijn teleurstelling uit over de gemeente. Hij moet toegeven, dat er een heel andere geestelijke ligging in de gemeente is dan hij verwacht had. Toch wil hij enkele kerkenraadsleden bedanken voor de vriendschap hem betoond”. Het afscheid van Werkendam was op 30 april. Hij was de laatste Dolerende predikant van Werkendam.

Een lastige tijd.

De (‘voortgezette’) christelijke gereformeerde kerk in Werkendam.

De situatie van kerk B was door de conflicten zo langzamerhand penibel geworden. Sommigen stapten over naar Kerk A, anderen werden lid van de (voortgezette) Christelijke Gereformeerde Gemeente in het dorp. De financiën waren het tegendeel van rooskleurig, dus een predikant zat er voorlopig niet in. Moest men niet toch maar eens proberen met Kerk A te praten om samen te gaan? Maar de manslidmaten weigeren, omdat ze niet in het (splinternieuwe) kerkgebouw van kerk A wilden kerken. Trouwens, van die hele Kerk A moesten ze niks hebben! Dan maar geen eigen predikant en moest een ouderling maar ‘preeklezen’. Een deel van de kerkenraad was het daar weer niet mee eens, trad af en maakte daardoor de positie van Kerk B nog minder houdbaar. De onderlinge wrijvingen namen toe, ook ten opzichte van een van de kerkenraadsleden. De afgetreden kerkenraadsleden stapten over naar Kerk A. Dat maakte de weerzin van Kerk B tegen Vereniging met Kerk A nog groter…

Naar een ander kerkgenootschap?!

In 1918 stelde een aantal leden voor de Gereformeerde Kerken te verlaten en zich als kerk aan te sluiten bij een ander kerkverband, dat beter bij hen paste. Een kerkverband met een meer bevindelijke prediking. Maar zo’n kerkverband was in de wijde omgeving niet te vinden. En tot overmaat van ramp was Bruigom ook weer in de kerkenraad gekomen – er was niet zoveel keus meer – wat opnieuw ruzie veroorzaakte. De moed zakte de kerkenraad in de schoenen. De classis wilde zich er ook niet meer mee bemoeien, want het zou toch niet helpen. Er waren nog slechts twee mogelijkheden: overgaan naar de veel grotere Kerk A (maar dan bleef er van de eigen identiteit niets meer over) of zich aansluiten bij een ander kerkgenootschap. Dáártoe werd besloten…

Naar de Gereformeerde Gemeenten.

Ds. J. Jongeleen (1879-1961).

Ds. J. Jongeleen (1879-1961), consulent van de (‘voortgezette’) Christelijke Gereformeerde Gemeente van Werkendam had van één van de kerkenraadsleden van Kerk B gehoord dat men daar voor een keuze stond: overgaan naar Kerk A of zich bij een ander kerkgenootschap aansluiten. Hij bood zichzelf meteen al aan om in een dienst in Werkendams Kerk B voor te gaan, maar… dan moest de kerkenraad van de (‘voortgezette’) Christelijke Gereformeerde Gemeente in Werkendam in de dienst de ambtelijke leiding hebben, want Kerk B snapte natuurlijk zelf ook wel dat hun ambtsdragers door de (‘voortgezette’) Christelijke Gereformeerde Gemeente niet erkend werden. De predikant zette er wel erg veel druk op, wat er uiteindelijk voor zorgde dat het feest niet doorging.

Al snel ontving Kerk B alsnog een uitnodiging om samen te spreken met de kerkenraad van de plaatselijke (‘voortgezette’) Christelijke Gereformeerde Gemeente. Kerkenraad B ging er heen en kreeg te horen dat – als ze zich bij de Christelijke Gereformeerde Gemeente wilden aansluiten – hun ambtsdragers natuurlijk niet erkend zouden worden. Bovendien zouden ze de sleutels van het kerkgebouw van Kerk B moeten inleveren bij de Christelijke Gereformeerde Kerkenraad. Het hoeft niet te verbazen dat de manslidmaten – in vergadering bijeengeroepen – er in grote meerderheid faliekant tegen waren!

Men wilde – zo zeiden de manslidmaten in koor – aansluiting bij de Gereformeerde Gemeenten. Na verscheidene vergaderingen met afgevaardigden van dat zeer orthodoxe kerkgenootschap werd afgesproken dat de Gereformeerde Gemeente te Werkendam op 18 februari 1920 zou worden geïnstitueerd. Het kerkgebouw van Kerk B aan de Hoogstraat zou natuurlijk als bedehuis gebruikt worden. Kerk B had op dat moment ongeveer vierhonderd leden. In hun ledengrafiek is duidelijk de sterke achteruitgang te bespeuren doordat tussendoor telkens leden op individuele basis of in kleine groepjes overstapten naar Kerk A dan wel naar de plaatselijke ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente.

De Gereformeerde Kerk te Werkendam (1921).

De gereformeerde kerk aan de Hoogstraat (1913-1945).

Kerk A had ondertussen een stevige groei doorgemaakt: van ruim 900 leden in 1900 naar bijna 1400 in 1920. Van een ‘Vereniging’ met Kerk B was geen sprake meer, die was al overgestapt naar de Gereformeerde Gemeenten – in feite had de ‘Vereniging’ met Kerk B zich in de loop der jaren vrijwel op individueel niveau voltrokken doordat veel leden van Kerk B waren overgegaan naar Kerk A. Zo ging Kerk A in 1921  in feite verder als De Gereformeerde Kerk te Werkendam.

Na het vertrek van ds. R.W. de Jong (1868-1942), die op 24 oktober 1915 afscheid genomen had, maakte de kerk van Werkendam een bijna driejarige vacante periode door. Pas op 4 augustus 1918 had ds. A. Andree (1866-1934) intrede gedaan. Hij diende de kerk van Werkendam tot 11 januari 1925. Vele predikanten volgden hem.

Ds. A. Andree (1866-1934).

En verder….

  • We hebben nu de ontstaansgeschiedenis van De Gereformeerde Kerk te Werkendam zeer uitvoerig beschreven. We beperken ons nu tot het vermelden van enkele korte punten uit het vervolg van de geschiedenis.

De Tweede Wereldoorlog.

De gereformeerde kerkenraad van Werkendam sprak zich al vroeg uit over de verwerpelijke ideeën van de Nationaal-Socialistische Beweging, NSB, die al ver voor de Tweede Wereldoorlog de ideeën van de opkomende nazi’s in Duitsland van harte steunde. De kerkenraad had namelijk een brief ontvangen van de Jongelingsvereniging Timotheüs met de vraag welke houding ze moesten aannemen tegenover de NSB. De kerkenraad schreef aan de jongens van de JV terug dat het lidmaatschap van de NSB onverenigbaar was met het lidmaatschap van de Gereformeerde Kerken. En de mannenbroeders kerkenraadsleden besloten bovendien in het algemeen “de belijdende leden onder het oog te brengen het verkeerde hunner handelingen in deze, en ze te trachten van de dwaling huns wegs te bekeren”.

De Generale Synode waarschuwde in 1935 ook al  tegen de NSB, terwijl zij het jaar daarop het lidmaatschap van de NSB ook onverenigbaar verklaarde met dat van de Gereformeerde Kerken, en dat NSB-leden, die dit besluit aan hun stampende NSB-laars lapten, uit de kerk gezet konden worden.

Uit de notulen van de kerkenraad in oorlogstijd blijkt onder meer dat men de leden waarschuwde vooral geen steun te zoeken bij de ‘Winterhulp Nederland’. Deze instelling was door Seyss-Inquart opgericht met de bedoeling tijdens de Tweede Wereldoorlog alle maatschappelijke hulpverlening van de overheid en van  particuliere en kerkelijke organisaties in Nederland over te nemen.

Kaart van de ‘Line-crossing’ (ill.: St. Herinnering LO/LKP).

De gereformeerde kerk vernield.

In 1945 werden de verbindingen tussen het al bevrijde Zuiden en het nog bezette Noorden van ons land onderhouden door de ‘line-crossings’ in de Biesbosch. Dit zeer gevaarlijke werk werd op onregelmatige tijden uitgevoerd door geroutineerde verzetsstrijders uit onder meer Werkendam. ‘Die crossings brachten de Duitsers tot woede en razernij’. Op zondag 22 april 1945, veertien dagen voor de bevrijding, werden als vergelding voor dat verzetswerk de gereformeerde kerk aan de Hoogstraat, de hervormde kerk en de plaatselijke molen door de Duitsers opgeblazen. De ravage ten gevolge daarvan was enorm. “De crossings zijn volgens historici van evident belang geweest en we zijn er nu nog wel een beetje trots op dat ook leden uit onze kerk daarvoor een onderscheiding hebben ontvangen, tot zelfs de Militaire Willemsorde toe”.

Tien jaar elders kerken (1946 tot 1956).

De noodkerk, waar na de oorlog gedurende enkele jaren kerkdiensten gehouden werden.

De kerkdiensten van de gereformeerden en de hervormden moesten dus elders worden gehouden. De oplossing werd gevonden door de bouw van een noodkerk aan de Van Tienhoven van de Boogaardstraat, waar tussen 1946 en 1953 gereformeerden en hervormden hun kerkdiensten hielden. In 1953 kwam daar een eind aan, omdat door de Watersnoodramp de noodkerk niet meer kon worden gebruikt. In datzelfde jaar was de vernielde hervormde kerk inmiddels vervangen door een nieuw bedehuis. Afgesproken werd dat de gereformeerden daar hun kerkdiensten konden houden.

Een nieuwe kerk (1956).

De nieuwe Maranathakerk.

Ondertussen had de gereformeerde kerkenraad zich ook geworpen op de bouw van een nieuwe kerk, en wel aan de Gedempte Haven hoek Merwestraat. De plannen werden ontworpen door de bekende architect B.W. Plooij. Op 29 juni 1956 kon deze Maranathakerk in gebruik genomen worden. De fa. Pels & Zoon uit Alkmaar bouwde in 1956 het twee-klaviers orgel.

Het interieur van de gereformeerde kerk te Werkendam.

De Maranathakerk kreeg in 2006 een stevige facelift. Dat was nodig niet alleen om het aanzien te verbeteren, maar vooral ook om de veiligheid, de toegankelijkheid en de bruikbaarheid te laten voldoen aan de eisen van de tijd. Op 1 september 2006 kon de vernieuwde kerk in gebruik genomen worden. Het bedehuis wordt nog steeds als gereformeerde kerk gebruikt.

Ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Werkendam.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Werkendam (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen onder meer:

C.P. de Boer, e.a., Wanneer men in Uw Naam vergaârd. 100 jaar Christelijke Gereformeerde Kerk Werkendam, 1911-2011. Werkendam, 2011

Buizer-Brienen, e.a., Gereformeerde Kerk Werkendam, 1837-1987. Werkendam, 1987

H.J. van Dijk, Oprecht Verhaal over de geestelijke beroeringen in de jaren 1751 en 1752 te Werkendam (…). Giessenburg, 1980

Gemeenten en Predikanten van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992

Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

G. Kornet, Van Doleantiekerk tot Bethelkerk. Ruim 100 jaar Geschiedenis van de Benedenkerk van Werkendam. Werkendam, g.j.

C. Smits, De Afscheiding van 1834. Achtste deel, Provincie Noord-Brabant. Dordrecht, 1988

© 2020. GereformeerdeKerken.info