De Gereformeerde Kerk in het Drentse Vries werd vanuit de Gereformeerde Kerk te Assen op 30 oktober 1867 geïnstitueerd als Christelijke Afgescheidene Gemeente.
Twee jaar later veranderde de naam door een landelijke kerkenfusie in Christelijke Gereformeerde Gemeente. In 1892 werd ook deze gemeente onderdeel van De Gereformeerde Kerken in Nederland.
De Afscheiding kreeg er geen voet aan de grond.
Anders dan in enkele plaatsen in de omgeving kreeg de Afscheiding van 1834, toen ds. H. de Cock (1801-1842) te Ulrum zich met vrijwel zijn hele gemeente afscheidde van de hervormde kerk, in Vries geen voet aan de grond. Het dorp telde in die tijd 1770 inwoners behorende tot 297 gezinnen, die 276 huizen bewoonden. Van de inwoners behoorde op vijftien mensen na iedereen tot de hervormde kerk. De vijftien niet-hervormden behoorden tot de Roomse kerk of tot de ‘Israëlieten’. Over Afgescheidenen wordt niet gerept. Uit de officiële archieven blijkt dat in 1836 ‘enkele’ Afgescheidenen woonachtig waren in Peize, Roden en Vries. Zo nu en dan woonden ze Afgescheiden diensten bij in Assen en Smilde, ‘doch gedragen zich overigens stil’. Dat is zo’n beetje alles wat we daarover weten.
De instituering van de gemeente te Vries (1867).
Langzamerhand nam het aantal Afgescheidenen in Vries en omgeving echter toe. Ze behoorden tot de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Assen, die op 2 april 1835 geïnstitueerd was. In Assen was van 1860 tot 1878 ds. E.R. Breitsma (1821-1906) voor de tweede maal predikant, die echter tijdens zijn tweede verblijf in Drenthes hoofdstad verzeild raakte in problemen met onder meer de kerkenraadsleden Koetsier en Smedes, die verdeeldheid in de gemeente veroorzaakten.
De plannen voor de gemeentestichting in Vries bestonden al langer. Ze werden in de beroepsbrief van ds. Breitsma zelfs al specifiek genoemd: ‘Het gedeelte der gemeente wonende te en onder de Gemeente Vries, [heeft] van den kerkeraad consent bekomen om een gemeente te mogen stichten’. Maar tegelijk daarmee kregen de Afgescheiden gemeenten van Assen en Vries meteen al onenigheid over de vraag waar het dorp Ter Aard bij zou horen: bij de gemeente te Assen of bij de jonge gemeente van Vries. Hoe dan ook, op 16 oktober 1867 kwam de Asser ds. Breitsma naar Vries om leiding te geven aan de verkiezing van ambtsdragers: twee ouderlingen (M. Swartwolt en H. Janssens sr.) en twee diakenen (H. Brouwer en W. Abrahams).
Een van de twee verkozen ouderlingen, H. Janssens sr., was echter woonachtig in Ter Aard. Maar Janssens was ook nog steeds ouderling in Assen! En omdat de kerkenraad van Assen Ter Aard – en dus ouderling Janssens – gerekend wilde hebben te behoren tot de kerk van Assen, wilde de kerkenraad hem als ouderling niet ontslaan, zodat de classis erbij gehaald moest worden. Deze oordeelde dat Ter Aard bij de gemeente van Vries zou horen, zodat er voor de kerkenraad van Assen niet veel anders opzat dan Janssens op 20 november eervol te ontslaan. Dit conflict vertraagde de bevestiging van de ambtsdragers van Vries. Maar uiteindelijk gebeurde dat op 1 december 1867 toch, zodat daarmee de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Vries geïnstitueerd was.
Maar ook daarmee was de zaak nog niet ten einde. Veel leden van Ter Aard wilden helemaal niet bij Vries horen en protesteerden bij de kerkenraad van Assen, die de classis er opnieuw bij haalde. Nogmaals besloot deze Ter Aard tot de kerk van Vries te laten behoren, waarmee de protesteerders echter geen genoegen namen. Ze stuurden een bezwaarschrift naar de Particuliere Synode. Deze besloot dat de bewoners van Ter Aard zelf mochten weten bij welke gemeente ze wilden behoren. Wel zouden ze ‘in alle lasten en lusten van de betreffende gemeente moeten delen’. De kerkenraad was het daarmee kennelijk niet onverdeeld eens, zodat de rust nog niet tot stand kwam. Maar het besluit was gevallen en in beroep gaan bij de generale synode ging men niet (overigens: ook Zuidlaren behoorde aanvankelijk tot de Afgescheidene Gemeente van Vries. In Zuidlaren werd pas in 1898 de Gereformeerde Kerk geïnstitueerd).
Een eigen pastorie.
Het kopen van een woning om als pastorie te gaan dienen verliep niet gladjes. De dorpsbewoners hadden er helemaal geen zin in dat een Afgescheiden dominee als dorpsgenoot zijn intrek zou nemen in een van hun woningen. Daarom was besloten er tegen op te bieden. De jonge kerkenraad besloot toen maar om enkele gemeenteleden zogenaamd voor zichzelf te laten bieden, zodat op die manier de woning met schuur uiteindelijk toch in handen van de kerkenraad kwam.
Ds. R.H. Vos (van 1868-1872).
In de pastorie moest natuurlijk ook een predikant komen. Daartoe riep de kerkenraad op 19 augustus 1868 de manslidmatenvergadering bijeen die onder leiding van de consulent een beroep uitbracht op kandidaat R.H. Vos (1839-1899) uit Kampen, die het beroep aannam en op 5 december 1868 intrede deed. Zijn intreepreek was Colossenzen 1 vers 28 (“Denwelken wij verkondigen, vermanende een iegelijk mens en lerende een iegelijk mens in alle wijsheid, opdat wij zouden een iegelijk mens volmaakt stellen in Christus Jezus“). Hij kreeg een jaartraktement van fl. 450 met vrije woning en ‘een dagwerk’ turf (zoveel turf men in één werkdag kon steken).
De kerkenraadsvergaderingen werden in de predikantswoning gehouden. Daarvoor kreeg ds. Vos als vergoeding fl. 0,50 per keer en vijf pond tabak per jaar. Het traktement werd betaald uit de kerkcollecten. De nieuwe dominee werd op 20 december 1868 in het ambt bevestigd, op dezelfde dag als waarop de nieuwe kerk in gebruik genomen werd!
Een eigen kerkgebouw (1868).
Waar de Afgescheidenen de eerste tijd hun diensten hielden is niet bekend, mogelijk in de schuur van de pastorie. Maar dat is giswerk. Hoe dan ook, er moest een echt kerkgebouw komen. Ook die beslissing was gauw genomen: de aanbesteding vond plaats op 19 september 1868, toen voor bijna fl. 3.000 het kerkje aan de Oude Asserstraat gebouwd werd. De bouw nam ongeveer drie maanden in beslag; zoals al opgemerkt kon het bedehuis op 20 december 1868 in gebruik genomen worden. Het was voor sommigen, die in de wijde omgeving naar het kerkje moesten komen, een heel eind lopen, maar dat had men er voor over.
De Christelijke Gereformeerde Gemeente te Vries (1869).
In 1869 veranderde de naam Christelijke Afgescheidene Gemeente in Christelijke Gereformeerde Gemeente te Vries. Dat kwam door de ineensmelting van de landelijke Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis, die in 1838 ontstaan was door afsplitsing van de Chr. Afg. Kerk. Ze waren het namelijk niet eens met het aanvragen van godsdienstvrijheid bij de overheid; de consequentie was dan bovendien dat men de naam ‘gereformeerd’ niet meer gebruiken mocht; volgens de overheid kwam die benaming toe aan de hervormde kerk.
Ook wilden de ‘Kruisgemeenten’ niet dat Afgescheiden Gemeenten een andere kerkorde aannamen dan de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde. Nogal wat Afgescheiden gemeenten namen bijvoorbeeld de Utrechtse Kerkorde aan, die opgesteld was door ds. H.P. Scholte (1805-1868), een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land. Stuurde je als Afgescheiden Gemeente de Dordtse Kerkorde als kerkreglement in, dan kon je de overheidserkenning wel op je buik schrijven. Verder waren er enkele leerstukken waar men anders over dacht.
Hoe dan ook, in de loop van de jaren ’60 waren de oorspronkelijke meningsverschillen nauwelijks nog actueel en kon men uiteindelijk in juni 1869 tot eenwording komen (hoewel een paar ‘Kruisgemeenten’ niet mee deden). Afgesproken werd dat de nieuwe naam van de verenigde kerk ‘Christelijke Gereformeerde Kerk‘ zou zijn. Ook de gemeente van Vries sloot zich er bij aan en heette sindsdien dus Christelijke Gereformeerde Gemeente te Vries.
Ds. Vos nam op 13 oktober 1872 afscheid van Vries en vertrok naar de gemeente te Ruinerwold-Koekange.
Ds. A.H. Zomer (van 1873 tot 1876).
Na een vergeefs beroep op een andere predikant werd ds. A.H. Zomer (1846-1932) van het Friese Arum beroepen. Hij deed op 5 april 1873 intrede. “Ds. Zomer was een deftig man, in de goede zin van het woord, een aristocratisch man, bij al de eenvoud zijns harten. Hij bezat een indrukkend figuur en een mooie ‘kop’. De krachtige neus, het zilverwitte haar en het puntbaardje gaven hem het uiterlijk van een keurige grijsaard. Als een zijner eigenschappen werd genoemd: zijn verbazingwekkende punctualiteit”.
“In verband met deze grote nauwkeurigheid kon hij ook toornen tegen onnauwkeurigheden, tegen al wat hij zag als afwijking van de rechte en zuivere lijn, op beide gebieden. Als hij sprak, sprak hij ietwat stotend, maar juist daardoor met kracht en klem. Zijn woorden werden gemakkelijk sabelhouwen. Niettegenstaande dit, ondanks het ietwat krijgshaftige in zijn gehele, eerbiedwaardige, eerbied-afdwingende figuur, had hij een zeldzaam vriendelijk hart. Bij nadere kennismaking viel hij in dat opzicht ontzaglijk mee”.
In die tijd was het voor nogal wat gemeenteleden niet vanzelfsprekend de kinderen zo spoedig mogelijk te laten dopen. De kerkenraad wilde alles op alles zetten ‘om die krankheid te genezen’.
Ds. Zomer nam op 10 december 1878 afscheid en vertrok naar de kerk van Drogeham.
Ds. A.J. Zantinge (van 1877 tot 1878).
Tweeëntwintig jaar lang had ds. A.J. Zantinge (1828-1886) in het Friese Oenkerk gestaan (en had daar de eerste steen van het nieuwe kerkgebouw gelegd) toen hij door de kerkenraad van Vries beroepen werd. Hij nam het beroep aan en deed op 18 maart 1877 intrede in Vries, nadat zijn oom, ds. W.A. Kok (1805-1891) van Hoogeveen, hem in het ambt bevestigd had. Ds. Zantinge – van wie geen foto bekend is – kreeg een jaartraktement van fl. 800 en hij mocht zelf bepalen of hij het ambtsgewaad wilde dragen of niet (sommige gemeenten verplichtten hun predikant het ambtsgewaad te dragen: een geklede mantel met bef, steek, half lange broek en lange kousen met schoenen met een gesp. Sommige predikanten weigerden die uitmonstering te dragen, wat soms tot conflicten leidde).
Zijn werkzaamheid in Vries duurde slechts ruim een jaar, want al op 9 juni 1878 nam hij afscheid wegens vertrek naar de kerk van Enter. Veel is over zijn ambtsperiode in Vries dus niet bekend. Wel weten we dat zijn gemeente in die tijd groeide, onder meer door overkomst van ‘steeds meer anderen’, veelal uit de hervormde gemeente. Er moesten dus veel huisbezoeken afgelegd worden, wat bij sommige kerkenraadsleden kennelijk tot ‘klappen uit de kerkenraad’ leidde; die zonde werd op verbeurd verklaring van een boete van minstens fl. 1 verboden, terwijl de zondaar ook een maand uit de kerkenraad kon worden geweerd.
Ook de gemeenteleden waren niet altijd even brandschoon: de kerkenraad moest nogal eens een vermaning uitdelen of iemand onder censuur plaatsen wegens bijvoorbeeld dronkenschap, (“maar twee borreltjes op een nuchtere maag mag niet als dronkenschap aangerekend worden”, verweerde de overtreder zich); ruzie (iemands tuin was min of meer omgeploegd door het vee van de buurman, waarna het slachtoffer de beesten in een omheining plaatste en ze weigerde terug te geven), enz.
Hoe dan ook, ds. Zantinge vertrok in ieder geval met stille tromnaar de kerk van Enter, want de notulen zwijgen er ove en de kerkenraad plaatste geen advertentie van zijn afscheid in De Bazuin. Het blijkt namelijk dat ds. Zantinge wegens interne spanningen in de gemeente van Vries van de gemeente was los gemaakt.
In zijn laatste standplaats, Breukelen, werd hij ‘noch beroepen noch bevestigd’. Hij overleed in 1886.
Ds. R. Huls (van 1878 tot 1882).
In elk geval deed zijn opvolger, ds. R. Huls (1840-1910) van het Friese Haulerwijk, op 8 december 1878 intrede in Vries. 1 Korintiërs 1 vers 23 was de tekst van zijn intreepreek: “Doch wij prediken Christus den Gekruisigde, den Joden wel een ergernis, en den Grieken een dwaasheid“. De gemeente was dus een half jaar vacant geweest.
Was de sfeer in de kerk in die tijd wat aan het verslechteren? Ook in deze periode moest de kerkenraad veel vermanend optreden: dronkenschap, beledigingen van de kerkenraad, kerk- en avondmaalverzuim, de kerkelijke bijdrage niet betalen, de kinderen niet laten dopen, zondagsarbeid, enz. gaven de kerkenraad veel werk. Daarom werd soms de kerkelijke tucht toegepast, “die in de meeste gevallen heilzaam gewerkt heeft. Eerst nog wel in onverschilligheid, soms verzet en belediging, doch door steeds weer vermaning en censuurverzwaring kwam er schuldbelijdenis en inkeer”.
Op 26 maart 1882 nam ds. Huls afscheid wegens vertrek naar de gemeente te Nieuw-Amsterdam.
Ds. G.H. Zahn (van 1882 tot 1911).
De ambtsperiode van diens opvolger duurde aanmerkelijk langer dan de eerste predikanten van Vries. Maar liefst ongeveer 29 jaar lang stond ds. G.H. Zahn (1856-1911) van het Drentse Gees in Vries, waar hij op 2 juli 1882 intrede deed. “Met zegen heeft hij te Vries gearbeid. Hij mocht daar medeoprichter zijn van een christelijke school, en hielp ook een evangelisatielokaal te stichten in het buurtschap Yde. Gedurende tweeëneenhalf jaar was hij geestelijk verzorger van de Stichting ‘Dennenoord’ in Zuidlaren, waar hij vele vrienden heeft verworven onder het personeel en de verpleegden, die zijn godsvrucht eerden en hem kenden als een man des vredes”.
“Van zijn arbeid mag worden getuigd, dat hij met de eenvoudige gaven, hem door God geschonken, heeft gedaan wat hij kon om Gods gemeente te bouwen en Zijn Koninkrijk op allerlei wijze te bevorderen. Niet minder dan 29 jaren te arbeiden in een betrekkelijk kleine gemeente en dan nog niet behoeven heen te gaan zonder begeerd te wezen, dat zegt veel meer dan boekdelen vol lof”.
“Hoewel niet sterk zijnde, heeft hij toch steeds zijn arbeid kunnen verrichten. Tót er in oktober 1910 een kwaal bij hem geconstateerd werd, die hem in toenemende mate verhinderde zijn dienstwerk waar te nemen. Tot Kerstfeest 1910 heeft hij gepreekt, doch toen kon hij niet meer. Zijn korte afscheidswoord werd door een ouderling voorgelezen. Diezelfde week vertrok hij naar Hattem waar hij overleed”. Aldus ds. J.M. van der Hoogt (1853-1919) in een In Memoriam in het Handboek van de GKN (niet het Jaarboek) van 1912).
Enige bijzonderheden uit de tijd van ds. Zahn.
Allereerst iets over de woongelegenheid van de predikant met zijn na verloop van tijd twaalf kinderen tellende gezin. De grote kinderschaar was de reden dat hij veel behoefte had aan regenwater, reden waarom de kerkenraad bij de pastorie een gemetselde put heeft aangelegd. Ds. Zahn verkaste echter al gauw naar een grote ruime huurwoning tegenover het postkantoor. De pastorie werd toen gerestaureerd en sindsdien ’s winters gebruikt voor de catechisaties en bovendien als kerkenraadskamer.
De eerste kerkenraadsvergadering werden bij de leraar in het nieuwe huurhuis gehouden, hoewel twee broeders er weigerden te komen; misschien omdat ze boos waren dat de predikant de oude pastorie verlaten had? Onbekend. De bijeenkomst ging echter wel door en de predikant liet toen psalm 133 vers 3 zingen; kennelijk was er dus inderdaad wrijving. Toen de vergaderingen weer in de oude pastorie gehouden werden – het was tenslotte de kerkenraadskamer! – kwamen ze wel weer terug.
De Gereformeerde Kerk te Vries (1892).
In de jaren ’80 kwam een langdurig conflict in de Nederlandse Hervormde Kerk tot uitbarsting. Kort gezegd gingen de problemen over de almachtige positie van de ‘Algemeene Synode’, waardoor de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten aanmerkelijk beknot werd, én over de steeds ‘brutaler’ doordringende vrijzinnigheid in die kerk. In 1886 kwamen de daaruit ontstane conflicten tot uitbarsting door de tweede orthodoxe uittocht – na de Afscheiding van 1834 – uit de hervormde kerk. Op vele plaatsen in het land werden Nederduitsche Gereformeerde Kerken gesticht, als eerste die in Kootwijk en op 16 december 1886 ook in Amsterdam, waar de meerderheid van de kerkenraad door de kerkelijke besturen was afgezet.
De Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken traden al vrij spoedig in onderling overleg om de mogelijkheid van eenwording te verkennen. Na veel vergaderingen kon op 17 juni 1892 in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk de ineensmelting van beide kerken geproclameerd worden. Daardoor ontstonden toen De Gereformeerde Kerken in Nederland. Ook de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Vries sloot zich daarbij aan en dus heette ze sindsdien De Gereformeerde Kerk te Vries.
Zuidlaren zelfstandig (1898).
De kerk van Vries verloor op 20 februari 1898 nogal wat leden doordat Zuidlaren, dat tot de Gereformeerde Kerk van Vries behoorde, zelfstandig werd. De kerk te Zuidlaren telde in het begin 43 belijdende leden, een aantal doopleden en enige belangstellenden uit de Hervormde Gemeente. De eerste ouderlingen waren A. Braker en A. Buwalda en als diakenen werden gekozen J. de Boer en J. Venhuis. Op 20 februari 1898 werden ze in het ambt bevestigd, in het gereformeerde kerkgebouw van de Stichting Dennenoord. De leiding was in handen van ds. J. Kok (1857-1928) van Nijmegen, maar met vele connecties in het noorden. Daarmee was de kerk van Zuidlaren opnieuw geïnstitueerd! Want al eerder had er een gemeente bestaan, wat we elders op deze website beschreven hebben.
De Evangelisatiearbeid.
De Gereformeerde Kerk van Vries heeft veel aan evangelisatie gedaan, vooral in Yde en Tynaarlo! Elders op deze website schreven we daarover uitvoerig. We gaan daarom in dit verhaal niet nader in op die evangelisatiearbeid.
En verder…
De kerkenraad klaagde zo nu en dan ook over de ‘trage opkomst tijdens de middagdiensten’. Daarom verzochten ze ds. Zahn in de ochtenddienst maar eens uit de Heidelbergse Catechismus te preken, wat in de Gereformeerde Kerken meestal in de middagdienst gebeurde. De reden van het verzoek was dat de predikant op die manier de kerkgangers ‘beter op het hart kon binden’ op zondag trouwer naar de kerk te komen. ǁ Op 28 december 1906 werd de Christelijke School feestelijk geopend, waarvoor ds. Zahn zich zeer had ingespannen. Het eerste schoolhoofd was J. Hoekstra te Groningen. De kinderen werden op de eerste schooldag warm ontvangen: chocolademelk, broodjes, koek en koekjes behoorden tot de traktaties. Hoofdmeester Hoekstra sprak bij zijn installatie: ‘We betrekken met het kind in de arm de wacht bij het kruis’. ǁ De preekstoel was wat krap. Tenminste voor de ‘uitermate dikke’ gastpredikant, die – wanneer hij in Vries preekte – de warme belangstelling van de jeugd had “hoe hij na het bestijgen van de hoge trap, zich door het deurtje worstelde. Met beide handen op de preekstoelrand trachtte hij zich op te richten, zodat het bovenlichaam hoger was dan de deurbreedte, zodat hij een bekneld raken kon voorkomen”. ǁ Pieter Polling was begin 1904 aangesteld als de vaste voorzanger. Deze had tot taak – bij gebrek aan een orgel – de te zingen psalm in te zetten. ǁ Rond 1910 ontstond op de JV opwinding over verschillen van inzicht over allerlei principes. Een discussie op een JV kon hoog oplopen! Scheuring in de JV dreigde zelfs! Afgesproken werd dat een tweetal kerkenraadsleden de vergaderingen van de JV zouden gaan bijwonen. Dat hielp. De rust keerde terug.
Ds. Zahn vertrekt (1911).
De gezondheid van ds. Zahn verminderde in de loop der jaren steeds meer, zodat hij in 1911 emeritaat moest aanvragen en verkreeg. Op 14 juli 1911 nam hij afscheid van Vries. Zijn ‘afscheidsgroet’ kon hij zelf niet meer uitspreken; deze werd voorgelezen. “Wij nemen dan afscheid van elkaar. Vele jaren heeft de Heere ons aan elkaar verbonden doen zijn, en mocht ik u de Raad Gods tot zaligheid naar Zijn Woord en heerlijk Evangelie verkondigen. Nu zegt Hij: het is genoeg. Het afscheid is dan nu gekomen, maar een afscheid in den Heere, in de hope op een zalig wederzien. Amen, ja amen”, zo eindigde zijn toespraak.
Op 11 augustus 1911 overleed hij in Hattem.
© 2022. GereformeerdeKerken.info