De Gereformeerde Kerk te Wildervank (2)

Ds. D. Postma (van 1844 tot 1849).

( < Naar deel 1 ) – De opvolger van ds. Huiskes was ds. D. Postma (1818-1890) uit Middelstum. Voor hij het op hem (‘met grote meerderheid van stemmen’) uitgebrachte beroep aannam wilde hij eerst weten of hij naast het hem beloofde jaartraktement van fl. 500 ook een ‘gerieflijke woning, geschikt voor mij en mijn gezin’ zou krijgen, of het traktement hem ook zou worden verstrekt zonder dat hij er telkens om moest vragen, én hoe lang de kerkenraad hem als dienaar des Woords dacht te houden.

Ds. D. Postma (1818-1890).

De eerste twee vragen werden bevestigend beantwoord en de derde met de woorden: ‘Tot zolang de dood of een wettige beroeping ons zal scheiden’. In zijn aannemingsbrief merkte hij echter wel op dat hij drie keer per zondag te moeten preken teveel van het goede vond; ‘Maar kan ik het doen, dan is het mijn lust’. Hij wilde daartoe echter niet verplicht worden. De kerkenraad liet het daarbij.

Erg veel bijzondere zaken zijn niet te melden over zijn ambtsperiode in Wildervank. Toen een verkozen ouderling ontheffing vroeg omdat hij zijn vrouw voor ‘onbegenadigd’ hield (hoewel hij de roeping wél als ‘Goddelijk’ beschouwde), vroeg de kerkenraad hem of hij wandaden van zijn vrouw wist. Daarop antwoordde hij het tegendeel, ‘namelijk dat zijn vrouw wat haar leven en daden betrof, in alles voortreffelijk is’. Schuringa, want zo heette hij, werd dus gewoon ouderling.

De opleiding van predikanten.

Ds. T.F. de Haan (1791-1868) leidde in Groningen Afgescheiden predikanten op.

Niet alleen ds. T.F. de Haan (1791-1868) leidde in de stad Groningen Afgescheiden predikanten op, ook ds. Postma deed dat in Wildervank. De bekende latere predikanten E.R. Breitsma (1821-1906), S. Sijpkens (1824-1903) en J. Beijer (1822-1876) volgden zijn lessen. Op 27 april 1847 besloot de Provinciale Synode Groningen om de opleiding uit te breiden en die van ds. De Haan naar Wildervank te verplaatsen.

In dit huis leidde ds. Postma aanstaande predikanten op (foto: ‘Anders dan de wereld’).

De drie benoemde leraren waren uiteraard in de eerste plaats ds. De Haan en ds. Postma, en naast hen werd ook ds. P.M. Dijksterhuis (1814-1882) van Middelstum en ’t Zandt benoemd (maar hij nam de benoeming niet aan en vertrok het jaar daarop vanuit Dordrecht als predikant naar Genderen). Het opleidingsplan is trouwens helemaal niet uitgevoerd. Ds. De Haan en ds. Postma lagen elkaar niet…

Ds. Postma nam op 25 maart 1849 afscheid van zijn gemeente te Wildervank en trouwens ook van die van Meeden, die hij sinds 1847 ook pastorale bijstand verleende. Hij vertrok naar de gemeente van Zwolle.

Ds. J.R. Kreulen (van 1849 tot 1853).

Ds. J.R. Kreulen (1820-1904).

Nog hetzelfde jaar deed op 25 november ds. J.R. Kreulen (1820-1904) van Spijk en Bierum intrede in Wildervank. Onder hem kwam de gemeente tot grotere bloei. Allereerst organiseerde de predikant bepaalde zaken duidelijker. Catechisatietijden werden in Wildervank en Veendam vastgelegd, en de kerkenraad vergaderde in het vervolg stipt eens in de veertien dagen op maandag. En verder werd in 1850 een nieuwe kerk in gebruik genomen, vlak naast de oude.

De kerkelijke tucht was ook in deze tijd een vaak ter tafel komend onderwerp. Zo waren er leden die op zondag handel en nering dreven (veel winkels waren in die tijd op zondag gewoon open). Deed men dat als gemeentelid en gaf men geen gehoor aan de waarschuwingen van de kerkenraad, dan kon men van het avondmaal worden afgehouden. Andere gemeenteleden hadden zich ‘zeer ijdel gekleed vertoond’. Ergernis gaven ook kinderen die er zondags een gewoonte van maakten ‘de kerk in en uit te lopen en buiten soms buitensporigheden drijven’. De aangestelde deurwachter moest zijn plicht in dat opzicht nauwgezetter gaan betrachten, vermaande de kerkenraad.

Natuurlijk waren er ook buitenstaanders die zich tot ergernis van de kerkenraad op zondag ál te zeer vermaakten. Zondagse pleziertochten door het kanaal waren er de oorzaak van dat de kerkenraad de burgerlijke gemeente opriep die te verbieden.

De tweede kerk (1850).

De tweede Christelijke Afgescheidene kerk van Wildervank (1850-1911). Rechts de oude kerk, die als school werd ingericht.

De kerk werd ondertussen te klein! Vandaar dat in februari 1850 voor het eerst gesproken werd over het vergroten van de kerk. Uiteindelijk werd naast de oude kerk een nieuwe gebouwd voor ongeveer fl. 6.000. Op 21 oktober 1850 werd het bedehuis door ds. Kreulen in gebruik genomen. Het was een ‘eenvoudige, licht betimmerde kerk, een simpele schuurachtige kerkzaal, maar zeker niet smaakvol’. In 1859 werd de kerk geverfd, deels betaald uit de gelden die vrouwelijke gemeenteleden betaalden voor het huren van een rugkussen in de kerk. Het gewelf, de pijlers en de balken werden wit geverfd, evenals de preekstoel, met vergulde en gebronsde uitstekende delen. De schilder hield zich overigens niet aan het bestek, zodat het werk veel duurder uitviel dan de geplande fl. 110; de afwikkeling van die zaak sleepte zich jaren voort. In 1852 werd het oude kerkje ondertussen omgebouwd tot christelijke school.

Ds. R.T. Kuiper (van 1853 tot 1879).

Ds. R.T. Kuiper (1826-1894).

Ds. Kreulen had op 10 april 1853 afscheid genomen wegens zijn vertrek naar de kerk van Hallum. Zijn opvolger deed op 23 oktober van hetzelfde jaar intrede. Het was ds. R.T. Kuiper (1826-1894) uit Dalfsen.

Al kort na zijn aantreden ontstond een conflict tussen de kerkenraad en de kerkvoogden. Laatstgenoemden veroorloofden zich volgens de kerkenraad teveel vrijheid bij het beheer van de kerkelijke goederen, terwijl de kerkvoogden dachten niet meer dan hun plicht te doen. Kortom: de reglementering was niet op orde, maar ook de financiën zelf gaven aanleiding tot problemen. De kerkvoogden stelden daarom voor de zitplaatsen in de kerk te verhuren, zeer tegen het zere been van de kerkgangers. Tijdens een gemeentevergadering werd gekozen voor een vrijwillige kerkelijke bijdrage in plaats van de zitplaatsenverhuring.

In 1857 werd een speciale ouderling voor de schippers en de varensgezellen gekozen. Financieel gezien waren zij van belang voor de inkomsten van de kerk…!

Veendam zelfstandig (1857).

De gereformeerde kerk te Veendam, die in 1858 in gebruik genomen werd.

Aanvankelijk hoorden de Veendammer Afgescheidenen grotendeels bij de gemeente van Wildervank. Maar langzamerhand kwam ook in Veendam de wens naar voren om in hun eigen plaats een Afgescheiden Kerk te stichten. Financieel gezien was dat voor de kerk van Wildervank niet aantrekkelijk, omdat zij immers door het vertrek van de Veendammers minder kerkelijke inkomsten kreeg. Maar in 1857 vond de kerkenraad de tijd rijp. Omdat de orthodoxe hervormde predikant van Veendam overleden was (ds. I. Sannes), en er een vrijzinnige opvolger benoemd werd, zouden naar verwachting vele hervormden overkomen naar de Afgescheiden gemeente. In oktober 1857 kregen de Veendammers toestemming om aan de Nieuwelaan een stuk grond te kopen. Daarop werd een kerk gebouwd, die op 28 november 1858 in gebruik genomen kon worden.

Het jeugdwerk.

Het officiële Bondsinsigne van de landelijke Bond van Jongelingsverenigingen op Gereformeerde Grondslag.

In 1863 was een Jongelingsvereniging (JV) voor jongens van 18 jaar en ouder opgericht. Aanvankelijk leidde ze een kwijnend bestaan, wat volgens de kerkenraad veroorzaakt werd door gebrek aan orde. Aan het eind van de jaren zestig werd het probleem opgelost door een bestuur te benoemen. Ook werd de jongelingsvereniging onder toezicht van de kerkenraad geplaatst (wat overigens in die tijd een heel normale gang van zaken was).

In 1877 kwam er een Knapenvereniging voor 14 tot 17-jarigen, voortgekomen uit de Jongelingsvereniging. En bovendien kwam er in diezelfde tijd ook nog een Jongedochtersvereniging die ‘Bid en Werk’ heette, eveneens onder toezicht van de kerkenraad. Als jongelingen van de JV in de kerk herrie veroorzaakten, kon dat consequenties hebben. De jongens die in opdracht van de kerkenraad daarop toezicht moesten houden werden er over onderhouden en als men niet luisterde kon de Jongelingsvereniging zelfs geschorst worden. De jongens hadden er trouwens ook een handje van soms wat eigenmachtig op te treden, wat door de kerkenraad nauwelijks op prijs gesteld werd.

Iets uit het kerkelijk leven…

Gebouw Concordia, de kosterswoning, de kerk, de school (c.q. de oude kerk) en het schoolmeestershuis (foto: ‘Anders dan de wereld’).

In 1865 merkte men in de kerkenraad op dat twee pas ingeschreven nieuwe leden “in hun gewaad teveel de wereld gelijkvormig waren en daardoor als disgenooten aan de tafel des Heeren ligtelijk tot aanstoot en ergernis zouden wezen”. Maar ja, wie bepaalde ‘in welke opzichten een christen zich kenbaar van de wereld moest onderscheiden’? Dus daar bleef het bij. –⊗–  De Frans-Duitse oorlog was in juli 1870 uitgebroken en na verloop van tijd moesten ook Nederlandse soldaten gemobiliseerd worden. Wilde je daaraan ontkomen dan moest je voor een remplaçant (een vervanger) zorgen, waarvoor je moest betalen; dat had de moeder van de hulponderwijzer dan ook gedaan. Ze vroeg de kerkenraad om een financiële vergoeding. Deze oordeelde dat een vervanger in de school zoeken duurder was, en ging dus op het verzoek van moeder in. –⊗– Langzamerhand kwam er meer aandacht voor de Zending en werd in de kerk gebeden voor ‘China en den zendeling’ die daar werkzaam was.. Later werd besloten een maandelijkse bidstond voor de zending te houden en zo nu en dan een lezing te houden over het zendingswerk.

De Christelijke Gereformeerde Gemeente te Wildervank (1869).

Een oude uitgave van de ‘Dordtse Kerkorde’.

In juni 1869 veranderde de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Wildervank. Dat was het gevolg van de landelijke kerkenfusie van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de in 1838 ontstane Gereformeerde Kerk in Nederland (onder ’t Kruis), die zich van de Christelijke Afgescheidene Kerk had afgesplitst. Ze waren het oneens over de vrijheidsaanvraag bij de overheid van veel Afgescheiden Gemeenten, en bovendien waren ze er tegen dat de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde door nogal wat Afgescheiden Gemeenten werd afgeschaft ten gunste van een ander reglement.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868) stelde de zgn. ‘Utrechtse Kerkorde’ op.

Een van de bekendste was de Utrechtse Kerkorde, die door ds. H.P. Scholte (1805-1868) was samengesteld, een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land. Dat had hij gedaan om er zeker van te zijn dat zijn gemeente te Utrecht overheidserkenning kon krijgen. Als een gemeente overheidserkenning en dus rechtspersoonlijkheid aanvroeg en als reglement de Dordtse Kerkorde meestuurde, dan kon men die erkenning wel op de buik schrijven.

Hoe dan ook, in 1869 konden beide kerkgenootschappen tot elkaar komen en besloten ze samen verder te gaan als Christelijke Gereformeerde Kerk. Zo kwam het dat ook de gemeente van Wildervank in het vervolg Christelijke Gereformeerde Gemeente heette.

Ds. Kuiper nam op 23 maart 1879 afscheid wegens emigratie naar Amerika. Hij werd in Graafschap, Michigan, predikant bij de True Dutch Reformed Church.

Ds. H. van Hoogen (van 1879 tot 1893).

Ds. H. van Hoogen (1836-1907).

Ook zijn opvolger, ds. H. van Hoogen (1836-1907) uit Hoogeveen emigreerde na verloop van tijd naar Amerika. Maar eerst diende hij de kerk van Wildervank nog ruim vier jaar. Op 2 november 1879 deed ds. Van Hoogen intrede in Wildervank.

Een orgel (1881).

Al in 1874 was voor het eerst gesproken over het aanschaffen van een orgel in de kerk. De financiële toestand van de kerk was echter niet rooskleurig, zodat pas in 1881 een tweedehands orgel kon worden aangeschaft. Maar het was geen goed bruikbaar instrument, want al in 1881 stelden diaken K. Bos en zijn zoon H. Bos fl. 1.250 beschikbaar voor een nieuw orgel, dat op Pinkstermaandag 1884 in gebruik genomen werd.

De kerk uitgebreid (1883).

De gemeente groeide. De hierboven genoemde K. en H. Bos lieten in 1883 voor eigen rekening zijvleugels aan de galerij in de kerk bouwen. Ook werden door hen een klok, een doopbekken en kerkbanken geschonken. Gelukkig maar, want het nieuwe dak, dat in 1884 moest worden aangebracht, kostte ook veel geld, terwijl de kerk bovendien regelmatig geverfd moest worden.

De Doleantie (1886).

Dr. A. Kuyper (1837-1920).

De kerkenraad van Wildervank sprak ook verscheidene keren over de Doleantie, de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk, die vooral onder leiding stond van dr. A. Kuyper (1837-1920) te Amsterdam, al was de eerste Dolerende Kerk die van Kootwijk. De Jongelingsvereniging had in oktober 1887 gevraagd een lezing over Abraham Kuyper te mogen houden. De kerkenraad had echter liever een lezing over een christelijke gereformeerde predikant. En bovendien vond een van de kerkenraadsleden dat dr. Kuyper de christelijke gereformeerden verscheidene keren beledigd had en dat was men nog niet vergeten.

Verder vond men in Wildervank dat de Dolerenden in een plaats waar al een Christelijke Gereformeerde Gemeente bestond, zoals in Wildervank, niet ook nog een Dolerende Kerk (een Nederduitsche Gereformeerde Kerk) moesten institueren. De Dolerenden hoorden dan zich gewoon aan te sluiten bij de Christelijke Gereformeerden, vond de kerkenraad. Maar de kerkenraad kon gerust zijn: in Wildervank ontstond geen Dolerende Kerk.

Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) uit Zetten diende samen met ds. J. Wisse Czn. (1843-1921) uit Den Haag op de landelijke synode van de Chr. Geref. Kerk een bezwaarschrift in tegen het samengaan met de Dolerende Kerken.

Toen in maart 1889 door de classis gesproken werd over de landelijke plannen om de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken tot één kerkgenootschap te verenigen, vergaderde ook de kerkenraad daarover en besloot: “Wanneer de kerkeraad de classis van advies moet dienen raadt hij aan dat er vooral geen haast met de Vereeniging worde gemaakt, omdat er tegen den door de Dolerenden gelegde lijnen nogal ernstige bedenkingen bestaan en er bij eene langzame gang misschien minder  gevaar voor scheuring bestaat”.

Aanhef van het bezwaarschrift van ds. Van Lingen en ds. Wisse.

En een scheuring was helemaal niet denkbeeldig! Er bestond hier en daar namelijk een stevige oppositie tegen de Vereniging van beide kerken. Landelijk werd tegen het samengaan een bezwaarschrift bij hun synode ingediend door twee christelijke gereformeerde predikanten: ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) van Zetten en ds. J. Wisse Czn. (1843-1921) uit Den Haag. Ook gingen hier en daar plaatselijke gemeenten niet met de ineensmelting van beide kerken mee, en gingen verder als ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk, zoals onder meer in het Friese Suawoude. Daar werd de ‘Vereniging’ met de Dolerenden in 1893 teruggedraaid onder leiding van ds. J.W. Draijer (1851-1894) en de vroegere Wildervankster predikant ds. J.R. Kreulen! Ze wilden ‘blijven wat wij waren, namelijk christelijk gereformeerd”.

Ds. J.W. Draijer (1851-1894) uit het Friese Suawoude ging een jaar na de ‘Vereniging van 1892’ weer terug naar de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk (Ill.: GereformeerdeKerken.info).

De Gereformeerde Kerk te Wildervank (1892).

Uiteindelijk besloten beide synodes op 17 juni 1892 toch tot het samengaan van beide kerken. De naam van de verenigde kerk was in het vervolg ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’, en sindsdien heette ook de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Wildervank: ’De Gereformeerde Kerk te Wildervank’.

Ds. Van Hoogen nam in 1893 afscheid wegens emigratie naar Amerika. Daar werd hij predikant bij de Second Christian Reformed Church in Roseland, Illinois.

Ds. Th. Oegema (van 1894 tot 1902).

Op 30 september 1894 deed ds. Th. Oegema (1859-1912) uit Drachten intrede in Wildervank. “Met krachtige doordringende stem wist hij het Woord Gods in helderheid uiteen te zetten en toe te passen. Met lust werkte hij in catechisatie en huisbezoek, met tact trad hij op in allerlei kerkelijke vergaderingen. Aan innemende vriendelijkheid paarde hij groote waardeering voor anderer persoon, denken en doen. Hij had een zeer ruime blik op het leven en een ruim hart voor ‘s levens nooden. (…) Hij kon aan vergaderingen een echt gezellig en huiselijk karakter geven, en de wijze waarop hij zijne voorstellen deed en zijne veelal belangrijke adviezen gaf, maakte dat men gewoonlijk gemakkelijk met hem mee kon gaan”.

Ds. Th. Oegema (1859-1912).

“Warme sympathie droeg hij toe aan de ‘Zending onder de Joden‘ en voor de Zending op Soemba was hij deputaat. Hij was daarbij nog lid van het hoofdbestuur van de Vereeniging van Christelijke Verzorging van Krankzinnigen in Nederland, terwijl hij ook veel gedaan heeft voor de Vereeniging van Gereformeerde Ziekenverzorging in Nederland”.

In de gemeente van Wildervank werden de teugels ondertussen wat strakker aangetrokken. Veel werd vergaderd over het aansporen tot trouwe(re) kerkgang en over de verslagen die werden gemaakt van verenigings- en huisbezoek. Zo werd ook duidelijk dat, hoewel de Knapenvereniging met haar acht leden een zieltogend bestaan leidde, de Jongelingsvereniging met haar twintig leden en de zeven Zondagsscholen met hun meer dan tweehonderd leden bloeiden. Ook werd zo nu en dan gesproken met en over de zondagsschooleid(st)ers, over hun opleiding tot dat werk en over de vraag of kinderen die de christelijke school bezochten nog wel naar de Zondagsschool zouden moeten komen.

De kerkenraad trad ook op tegen de zondagsarbeid: over het post bestellen op zondag, over het ‘nieuwsjaarslopen’ op zondag en over het werken op zondag op de tram of in de fabriek.

Ds. Oegema nam op 28 september 1902 afscheid wegens vertrek naar de kerk van Hoogeveen, zodat de kerkenraad het beroepingswerk weer ter hand nam.

Ds. M. Meijering (van 1903 tot 1918).

Ds. M. Meijering (1866-1948).

Op 3 december 1903 deed zijn opvolger intrede in Wildervank en nam intrek in de nieuwe pastorie naast de kerk (beroepen predikanten hadden geklaagd over de oude predikantswoning). Die nieuwe predikant was ds. M. Meijering (1866-1948) uit Nieuwe Pekela, die net als zijn voorganger de Vereeniging voor Gereformeerde Ziekenverpleging en de Soemba Zending een warm hart toedroeg. De predikant genoot een jaartraktement van fl. 1.500 met fl. 100 duurtetoeslag, kreeg jaarlijks drie vakantiezondagen en moest enkele preekbeurten houden in het evangelisatiegebouw.

De nieuwe pastorie (foto uit 1905).

Behalve de pastorie werd datzelfde jaar ook een Gebouw voor Algemeen Christelijke Belangen gebouwd, terwijl er in 1907 een nieuwe christelijke school kwam en een nieuwe bergplaats bij de kerk. In 1908 sprak men ook over nieuwbouw van het evangelisatiegebouw in Stadskanaal en in 1911 werd zelfs een nieuwe kerk gebouwd, die tegenwoordig nog steeds dienst doet! Over de bouwperikelen later in dit verhaal meer; eerst slaan we een blik op enkele andere zaken die in de tijd van ds. Meijering speelden.

Natuurlijk werd ook in die tijd de kerkelijke tucht gehandhaafd. Er waren jonge gemeenteleden die zich tijdens de kerkdiensten niet rustig konden houden en vermaand moesten worden (net als hun ouders); er waren leden die ‘slordigheid in het kerkelijk leven’ vertoonden; mensen die zonder getrouwd te zijn samenwoonden; er was kermis- en kroegbezoek en er waren gemeenteleden die zich niet ontzagen toneelvoorstellingen bij te wonen; dat alles (en nog meer) kon niet door de beugel, waarop de kerkenraad dan ook standvastig en vermanend reageerde.

De ‘Grote Oorlog’ (1914-1918).

‘De Nederlandse Maagd verwelkomt de Belgische vluchtelingen’, die in de Eerste Wereldoorlog in ons land veiligheid zochten.

En toen brak in 1914 de ‘Grote Oorlog’ uit, waarbij Nederland overigens neutraal bleef, al werden onze soldaten natuurlijk gemobiliseerd om de grenzen te bewaken. De ouderlingen kregen opdracht hun gezinnen te bezoeken ‘om met troostwoorden en gebed te sterken in deze voor velen droeve omstandigheden’. De predikant zegde een dienst in Sneek, waarin hij zou voorgaan, af ‘wegens het dreigende oorlogsgevaar’. In een schrijven aan de classis Den Haag vroeg de kerkenraad een nationale biddag te organiseren samen met de Hervormden, de Christelijke Gereformeerden en de Luthersen. Collectes werden gehouden voor het oprichten van Militaire Tehuizen en voor het versturen van christelijke lectuur aan de soldaten.

De prijzen van levensmiddelen, brandstof en andere zaken schoten omhoog, zodat de diaconie het vanaf 1916 steeds drukker kreeg om ondersteuning te bieden aan behoeftige gemeenteleden (de predikant kreeg fl. 100 ‘duurtetoeslag’ uitgekeerd, later verhoogd tot ruim fl. 200). Ook ging ds. Meijering zo nu en dan uit preken in de garnizoensplaatsen waar militairen gelegerd waren. De kerkenraad bezuinigde bovendien op de kosten voor ‘licht en vuur’, reden waarom de avonddiensten vervroegd werden naar de middag.

Trouwens: het kerkgebouw werd te klein! Er moest een nieuw, groter bedehuis komen…

Naar deel 3 >

© 2022. GereformeerdeKerken.info