De Gereformeerde Kerk te Birdaard c.a. (1)

De Gereformeerde Kerk in het Friese Birdaard werd op 6 januari 1836 geïnstitueerd als Christelijke Afgescheidene Gemeente te Wanswerd c.a., werd vanaf 1869 ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ genoemd en voegde zich in 1892 bij De Gereformeerde Kerken in Nederland.

Kaart: Google.

De voorgeschiedenis.

Van 1813 tot 1828 stond de ds. Th. Van Berkum in Wanswerd op de hervormde preekstoel, waar hij op 5 december bevestigd werd. Van heinde en verre kwamen toehoorders naar Wanswerd om zijn rechtzinnige preken te beluisteren. De mensen voelden dat hij van harte uitsprak wat hij van harte geloofde. De predikant was een liefhebber van de Dordtse Kerkorde.

Ds. Th. van Berkum.

Een van de luisteraars was de in Rinsumageest woonachtige verversknecht T.H. Uitterdijk (1806-1874). Onder de prediking van ds. Van Berkum werd Uitterdijk ‘krachtdadig bekeerd’. Later werd hij een vooraanstaand Afgescheiden predikant. Ds. Van Berkum vertrok in 1828 naar de hervormde gemeente te Garijp.

Ds. T.H. Uitterdijk (1806-1874).

Een incident (1934).

Ds. Joh. Los volgde hem op. Hoewel ook rechtzinnig in zijn prediking kon hij het met zijn gemeenteleden minder goed vinden dat zijn geliefde voorganger. Sommigen hielden de kerkdiensten voor gezien. Ook een conflict met betrekking tot de kerkzang leidde tot een verstoring van de verhoudingen. De synode had namelijk opdracht gegeven tijdens de kerkdiensten in ieder geval één vers uit de bundel Evangelische Gezangen te zingen; de bundel werd door vele rechtzinnigen als vrijzinnig beschouwd. Sommigen weigerden ze mee te zingen.

De regering had na de Franse tijd een nieuwe gezangenbundel in de kerk ingevoerd: de ‘Evangelische Gezangen’.

In oktober 1834 – in dezelfde maand dat in Ulrum de Afscheiding onder leiding van ds. H. de Cock (1801-1842) begon – ontstond daarover ook in Wanswerd een conflict! Een tijdschrift schreef daarover: “October 1834. Verleden zondag voor een week is des namiddags de Godsdienst te Wanswerd zodanig gestoord, dat de vergadering in de grootste verwarringe de kerk verliet, nadat alvoorens de predikant, eenen domini Los, geheel van zijn stuk geraakte, de predikstoel verlaten had”.

Drie jongelieden gingen namelijk openlijk demonstreren tegen het zingen van de gezangen. Een van hen had ’s morgens al zijn hoed opgehouden tijdens het zingen van het geangvers, maar ’s middags verscheen hij met zijn twee broers opnieuw in de kerk en stond na het opgeven van het gezangvers op en “gebaarde tegen de domini, die van zijn stuk raakte. Een van de broers klapte in de handen en riep: Dit is van den Heere”, waarop een vrouw antwoordde: ‘It is fan de divel!’ De drie broers werden door de rechtbank te Leeuwarden overigens veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf, fl. 8 boete en bovendien tot betaling van de kosten van de rechtszaak.

Ds. H. de Cock in Friesland (1835).

Ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland.

Ds. H. de Cock te Ulrum, in 1834 door de hervormde kerkelijke besturen afgezet vanwege zijn tegenstand tegen de vrijzinnigheid in de hervormde kerk, stichtte na zijn afzetting op talloze plaatsen in ons land Christelijke Afgescheidene Gemeenten, in totaal 87. Zo kwam hij in december 1835 ook in Friesland, bij boer Pieter Symens van de Woude, woonachtig op de Wirdsterterp, een eindje ten westen van Wanswerd. Zijn komst naar Wanswerd zal vast en zeker invloed gehad hebben op het ontstaan van de Afscheiding in het dorp en omgeving.

De instituering van de gemeente te Wanswerd (1836).

Toch was het een andere Afgescheiden predikant die de gemeente uiteindelijk zou institueren. Het was namelijk ds. S. van Velzen (1809-1896), door de hervormde kerkelijke besturen afgezet als predikant van de gemeente van Drogeham. Een aantal Friese Afgescheiden Gemeenten – bijeengekomen in Leeuwarden – had hem als predikant beroepen, waarbij overigens geen vertegenwoordiging van Wanswerd aanwezig was. Toch werd hem op het verlangen van de mensen in Wanswerd gewezen, zodat hij op 6 januari 1836 daarheen reisde:

Ds. S. van Velzen (1809-1896).

“Op den zesden January mogt het ons door de Goddelijke genade gebeuren, dat wij onzen dierbaren getrouwen Dienaar in ons midden mogen zien, wonderlijk zijn de wegen des Heeren; daar er onder het kruis [bedoeld wordt: tijdens de vervolgingen door de overheid] ons geen kerkgebouw  gebeuren mocht, schaamde onze geliefde Dienaar zich niet om in het openbaar in de Scheepstimmerschuur te Birdaard het Evangelie te verkondigen, bij welke gelegenheid aan twee kinderen het Sacrament des H. Doops is bediend geworden”.

“Na het eindigen van den godsdienst is men dadelijk overgegaan tot het bevestigen van een gemeente onder aanroeping van  den Naam des Heeren en wijl onze gemeente nog zeer klein was, heeft men maar eene ouderling, met name Pieter Symens van der Woude, en eene Diaken, Fokke Jans Postma, gekozen, welke personen dadelijk zeer plechtig in hunnen dienst bevestigd zijn”.

Weliswaar waren veel mensen aanwezig in de dienst in de Scheepstimmerschuur, maar slechts vijf van hen werden lid van de dus inderdaad kleine gemeente: de beide ambtsdragers en hun echtgenoten en weduwe Akke Slim. Toch nam in de tijd daarna het aantal leden sterk toe. Ook waren in de vergadering verscheidene hervormden aanwezig die zich graag bij de Afgescheidenen wilden aansluiten, maar hun lidmaatschap van de hervormde gemeente nog niet wilden opzeggen.

De hervormde kerk te Wanswerd.

De eerste kerkdienst van de jonge gemeente werd pas enige tijd later gehouden. “Onze gemeente, slechts uit zeer weinige personen bestaande, zoo heeft men in den beginne geen openlijke godsdienst gehouden, maar daar het den Heere behaagde om door Zijnen Geest opwekkende genade te schenken, is men in onze plaats te Wanswerd op den 24 januari 1836, zijnde den Sabbathdag des Heeren, openlijk voor de Naam en zaak des Heeren uitgekomen en is door den Ouderling des voormiddags ten 9 ure oefening gedaan voor een kleine vergadering ten huize van Auke Tjeerds Leistra; des namiddags weder, waarbij de vergadering vermeerderde”.

De hervormde kerk te Birdaard.

Dreigementen van de Grietman…

Op die manier ging het de eerste weken verder. Ondertussen hielden de ‘policie-dienaars’ de Afgescheidenen op de zondagen goed in de gaten, overigens zonder dat zij zich daardoor lieten verontrusten. Op een dag ontmoette Van der Woude de grietman (burgemeester) van de burgerlijke gemeente Ferwerderadeel (Christiaan Westenberg) in Leeuwarden. Hij sprak zijn verbazing uit over het ‘rare’ gedrag van Van der Woude door ‘maar voort te preken’. Van der Woude wees hem er op dat hun geregelde bijeenkomst ‘een oefening tot godzaligheid’ was, ‘hebbende eene belofte van dit en het toekomstige leven’. Maar daarover wilde de grietman het niet hebben, want zijn onverhulde waarschuwing was: “Indien gij dit niet opgeeft zal ik soldaten ontbieden en die zullen u uit elkander jagen en dan zult gij u stellig kunnen verzekeren, dat gij zelf een man of zes in kwartier krijgt, en als ik u bidden mag: maak toch de grietenij Ferwerderadeel niet ongelukkig”.

Van der Woude beloofde integendeel dat hij de grietenij juist gelukkig zou maken door de prediking van Gods Woord, en dat hij de waarschuwing aan zijn mensen zou doorgeven, zodat iedereen zich er op kon voorbereiden. “Als gij u nu maar stilhoudt, dan houdt alles op”, zei Westenberg nog.

Birdaard, lang geleden…

Tijdens de volgende Afgescheiden kerkdienst, in de boerderij van Fokke Jans Postma te Birdaard, op 21 februari 1836, maakte Van der Woude in het bijzijn van drie veldwachters de waarschuwing van de grietman aan de Afgescheidenen bekend. Ze slingerden Van der Woude op de bon en deze kreeg een boete van fl. 100, terwijl Postma fl. 30 moest betalen. De Afgescheidenen kozen echter nog twee kerkenraadsleden: ouderling Auke Tjeerds Leistra en diaken Yme Aukes Spyksma.

Ook besloten ze in het vervolg in kleinere groepen bijeen te komen, namelijk tot maximaal twintig man, het door de wet toegestane maximum indien voor zo’n bijeenkomst geen toestemming was gegeven door de plaatselijke overheid. Heel 1837 kon men op die manier zonder boete verder vergaderen. Het was nu echter wel nodig meer oefenaars aan te stellen; Van der Woude kon immers niet alle groepen zelf onder zijn hoede nemen. Vandaar dat naast Van der Woude ook A. Leistra, Albert van der Meer, Egbert Jans Prins, en Tewes Egberts de With als zodanig werden aangesteld (laatstgenoemde werd in 1842 overigens Afgescheiden predikant te Oudega bij Drachten).

Ds. Van Velzen verhuisde in mei 1838 van Drogeham naar Wanswerd. Daar waren de Afgescheidenen natuurlijk erg blij om, en meteen de volgende zondag preekte ds. Van Velzen voor hen en leidde hij bovendien de kerkenraadsvergadering in de woning van Yme Spyksma.

Er ontstond echter onvrede over de houding van ds. Van Velzen ten aanzien van oefenaars in het algemeen, vooral toen hij op een provinciale vergadering het besluit er doordrukte om het voorgaan van oefenaars niet meer toe te staan. Ouderlingen moesten gewoon een preek van een dominee voorlezen, vond men. De gemeenteleden – daarover naar hun mening gevraagd – waren het er niet mee eens en uiteindelijk “heeft ds. Van Velzen al twistende ons Gezelschap verlaten, omdat hij wel voor Schapen maar niet voor bokken konde prediken”. Ds. Van Velzen vertrok in 1839 naar Amsterdam, al wilde hij graag nog een vinger in de pap houden in kerkelijk Friesland.

Ds. R.W. Duin (van 1839 tot 1840) en ds. T.F. de Haan (van 1841 tot  1842).

Van ds., R.W. Duin is weliswaar geen foto bekend, maar wel zijn meerdere preken van hem gedrukt.

Als nieuwe predikant voor de Friese Afgescheiden Gemeenten was van 1839 tot 1840 ds. R.W. Duin (1797-1843) benoemd, die overigens slechts nauwelijks of niet in Wanswerd geweest is. Vanaf 1841 was het ds. T.F. de Haan (1791-1868) die predikant van de Friese Afgescheiden Gemeenten werd. In 1839 had hij zich afgescheiden van de Hervormde Gemeente te Ee en de broeders te Wanswerd nodigden hem toen uit bij hen in het dorp te komen wonen. Hij kreeg er een ‘vrije’ woning, waar hij zich in juli met zijn gezin vestigde.

Op 5 november 1839 werd hij in de woning van A.A. Slim te Birdaard bevestigd als predikant van de vijf Afgescheiden Gemeenten in Ferwerderadeel: namelijk te Hallum, Ferwerd, Marrum, Blija en Wanswerd, overigens zonder belofte van een vast inkomen. Ds. De Haan was een geleerd man (hij was vooral heel goed thuis in de Oude Talen; hem was aangeboden professor aan de Universiteit van Groningen te worden).

Ds. D. Postma (1818-1890) werd na zijn studie bij ds. De Haan predikant te Minnertsga.

In Wanswerd leidde ds. De Haan personen op om Afgescheiden predikant te worden. Oudere studenten mochten de oude talen links laten liggen, maar jongeren dienden zich daar degelijk in te bekwamen. Verscheidene van zijn studenten werden later predikant bij een Afgescheiden gemeente, zoals Durk Postma (1818-1890), die in 1840 predikant te Minnertsga werd en Sietse Oenes Los (1803-1882) een schipper uit Workum.

Een houten kerkje (1841).

Ds. T.F. de Haan (1791-1868).

Nog tijdens het predikantschap van ds. De Haan vroeg de kerkenraad overheidserkenning aan. Onder Koning Willem I was dat niet makkelijk en daarom moest het verzoek verscheidene malen worden herhaald, maar nadat koning Willem II in 1840 op de troon kwam, werd de erkenning op 16 juli 1841 verleend (koning Willem II stond aanmerkelijk minder afwijzend tegenover de Afgescheidenen dan zijn vader).

Toen kon werk gemaakt worden van de bouw van een houten kerkje. Het kwam te staan in wat later de pastorietuin zou worden. De kosten van de grond aan De Streek onder Wanswerd (later de ds. R.H. Kuipersstraat genoemd) waren fl. 500, terwijl de bouwkosten fl. 2.345 bedroegen. Aan giften kwam fl. 1.500 binnen en de rest werd van de gemeenteleden geleend. Vooral Pieter S. van der Woude leende veel geld: ruim fl. 800. Het houten kerkje hield het vol tot 1888, toen een nieuw bedehuis gebouwd werd.

Timmerman Gabe J. Rolsma was de bouwheer van het geheel; hij was er in drie maanden mee klaar. In de kerk was geen kachel. Door middel van voetstoven kon men zich een beetje opwarmen. Onder de preekstoel werd turf gestookt, zodat de dominee het niet te koud kreeg. Ds. De Haan had dat zeker nodig, want hij preekte vaak erg lang en ook aan zijn gebed kwam soms bijna geen eind, zodat de kerkenraad hem in 1841 dringend vroeg beide onderdelen van de eredienst enigszins te bekorten. Er was trouwens geen orgel, zodat een voorzanger dienst deed in de persoon van Jan Egbert Prins.

In 1842 nam ds. De Haan afscheid van Birdaard en vertrok toen als predikant naar Hallum en in 1843 naar Groningen, waar in het vervolg de opleiding van Afgescheiden predikanten uit Friesland en Groningen voor gezamenlijke rekening plaatsvond.

Ds. F.A. Kok (van 1842 tot 1844).

Van ds. F.A. Kok (1803-1860) is geen foto, maar wel zijn handtekening bekend.

Onder leiding van ds. De Haan werd tot het beroepingswerk overgegaan. Door het lot werd ds. F.A. Kok (1803-1860) van Dwingeloo aangewezen, die het tweede op hem uitgebrachte beroep aannam en op 13 november 1842 intrede deed. Zijn intreepreek was naar aanleiding van 2 Cor. de verzen 5 tot en met 7: “Want wij prediken niet onszelven, maar Christus Jezus, den Heere; en onszelven, dat wij uw dienaren zijn om Jezus’ wil. Want God, Die gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus. Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij Godes en niet uit ons.” Zijn jaartraktement bedroeg fl. 350 met vrije woning.

De periode van ds. Koks predikantschap was een rustige tijd, waarin geen bijzonderheden plaatsvonden, of het moest al zijn dat hij in maart 1843 de tekst van een door hem geschreven manuscript voorlas dat hij samenstelde naar aanleiding van het overlijden van de Vader der Afscheiding, ds. H. de Cock, die op de Zuiderbegraafplaats te Groningen ter aarde besteld werd.

Het graf van ds. H. de Cock op de Zuiderbegraafplaats in Groningen (foto: GereformeerdeKerken.info).

Natuurlijk lette de kerkenraad op leer en leven van de gemeenteleden. Zo moest hij ingrijpen toen ‘de kinderen der gemeente’ de gewoonte bleken te hebben zondags op straat te lopen; daar kon immers niets goeds van komen. Ook ten aanzien van laster en achterklap nam de kerkenraad een ferme houding aan. En toen sommige ouders nalatig waren hun kinderen te laten dopen kreeg men bij volhardende ongehoorzaamheid te maken met de kerkelijke tucht.

Op 27 oktober 1844 nam ds. Kok afscheid en vertrok naar de kerk van Garrelsweer.

Ds. B. Amsing (van 1845 tot 1849).

Ds. B. Amsing (1814-1881).

Zijn opvolger was ds. B. Amsing (1814-1881) van Onstwedde, die op 6 april 1945 intrede deed. Zijn jaartraktement was fl. 400 met vrij wonen. Veel is over deze periode niet bekend.

In het kerkgebouwtje werd af en toe ook school gehouden, maar dan overeenkomstig de gereformeerde belijdenis. Dat was echter niet toegestaan. Vandaar dat de kinderen volgens de regels in het kerkgebouwtje niet mochten schrijven als zij daar door de week waren. Onderwijzers van twee openbare scholen werkten aan dit illegale schoolhouden mee, wat boetes opleverde.

Zo nu en dan werd ook gecollecteerd voor kerkbouw. Wie weet was in de toekomst immers een groter en beter kerkgebouw nodig?

Ds. Amsing nam op 19 augustus 1849 afscheid en vertrok naar de kerk van Boksum.

Ds. L.J. Hulst (van 1849 tot 1855).

Ds. L.J. Hulst (1825-1922).

Ds. L.J. Hulst (1825-1922) stond ongeveer zes jaar als predikant in de Afgescheiden Gemeente Wanswerd. Hij deed intrede op 4 november 1849, kort nadat hij het laatste examen had afgelegd. Zijn jaartraktement was fl. 450 met vrij wonen. Zijn pastorie stond aan de Eewal.

Normaliter was de kerkenraad streng in het beoordelen van de vraag of een huwelijk kerkelijk ingezegend mocht worden. Maar toen de zoon van een van de ouderlingen omgang had met een buitenkerkelijk meisje, en aan de predikant gevraagd werd het huwelijk desondanks kerkelijk te bevestigen, werd daarin door de kerkenraad toegestemd.

Gelukkig kreeg de kerkenraad nul op het rekest toen men in 1851 een verzoek aan de koning richtte om vanwege de staat gesubsidieerd te worden! De Hervormde Kerk at immers ook uit de staatsruif? De koning ging met het verzoek niet akkoord, wat de Afgescheiden Gemeente ervoor behoed heeft om van de staat afhankelijk te worden.

Mr. Guillaume Groen van Prinsterer (1801-1876).

Het stiekem lesgeven in het kerkgebouwtje leverde veel bezwaren op. Vandaar dat de kerkenraad contact opnam met de jurist en staatsman mr. Guillaume Groen van Prinsterer (1801-1876) met het verzoek advies te geven over het stichten van een vrije school, waar les gegeven kon worden op grond van de gereformeerde belijdenis. De grietman van Ferwerderadeel had tegen een christelijke school geen bezwaar, want al in oktober 1855 gaf hij toestemming om een bijzondere school op te richten, al zouden de ouders natuurlijk zelf alle kosten moeten betalen. Want subsidies voor dat onderwijs bestonden niet. Pas in 1865 kwam een en ander vooral met steun van de Afgescheiden Gemeente tot stand.

De Bazuin, 25 mei 1855.

In het jaar 1854 veranderde er veel. Een van de ‘professoren’ die zorgden voor de opleiding van Afgescheiden predikanten, was nog steeds ds. De Haan te Groningen. Maar in 1854 werd hij een van de ‘docenten’ aan de School der Kerk, die in Kampen werd opgericht. Daar zouden in het vervolg de predikanten voor de Christelijke Afgescheidene Kerk worden opgeleid.

Op 13 mei 1855 vertrok ds. Hulst naar de gemeente te Ferwerd.

Ds. J.J. Kuiper (van 1855 tot 1867).

De kerkenraad bracht dus een beroep uit op een andere predikant. Het was ds. J.J. Kuiper (1824-1906) van Coevorden. Op 4 november 1855 deed hij intrede. Het jaartraktement bleef stijgen: aan ds. Kuiper werd jaarlijks in termijnen een bedrag van fl. 600 uitbetaald, ook met vrije woning. De kerkenraad kocht een woning die geschikt gemaakt werd als pastorie, die op dezelfde plaats stond als de latere pastorie.

In 1856 werd het jeugdwerk ter hand genomen: een Jongelingsvereniging werd opgericht.

In 1861 werd de kerk vergroot en verbouwd. Daarom konden de kerkdiensten daar niet gehouden worden en verkaste men tijdelijk naar een schuur in het naburige Jislum. De eerste steen voor de verbouwing werd door Jacob Kuiper gelegd, zoontje van de dominee.

Ds. J.J. Kuiper (1824-1906).

Twee jaar later begon een viertal jongens uit de gemeente een inzamelingsactie om geld bijeen te brengen voor de aanschaf van een kerkorgel. En de jongens hadden succes! Vijf jaar  later, in 1868, kwam er zo’n instrument. De eerste organist was E.J. Rienstra en de ‘poestertrapper’ (de orgeltrapper) was Jan Faber.

Regelmatig werd ons land geteisterd door de pokken. Zo ook in 1864. Het kostte de Christelijke Afgescheidene Gemeente veel leden, want velen stierven aan de ziekte. Dat kwam vooral omdat de meesten van hen geen inenting toestonden.

Ds. Kuiper moest overigens nog een onaangename ervaring doormaken. Kennelijk beviel de predikant bij een deel van de gemeente niet zo erg. Toen hij dan ook een beroep kreeg uit de gemeente van Dedemsvaart gingen sommigen met een lijst door de gemeente om ondertekenaars te winnen voor het verzoek aan de predikant dat beroep vooral aan te nemen. De kerkenraad vond dat een verkeerde en ergerlijke daad en verplichtte de initiatiefnemers tot het aanbieden van excuses. Maar het was gebeurd…

De Bazuin, 15 november 1867.

Ds. Kuiper nam op 10 november 1867 afscheid en vertrok naar de gemeente te Dedemsvaart….

Naar deel 2 >

© 2023. GereformeerdeKerken.info