Vacante periode (van 1890 tot 1911).
( < Naar deel 1 – To part 1 ) – Na het vertrek van oefenaar J.L. Jaspers (1850-1909) – eind mei 1890 – moest de kerkenraad maatregelen treffen om de voortgang van de kerkdiensten te waarborgen. Een vacante periode van eenentwintig jaar brak aan.
Allereerst probeerde men predikanten van elders zo nu en dan te laten voorgaan, en indien die niet voorhanden waren werden preken door ouderlingen voorgelezen in zgn. ‘leesdiensten’.
Om ‘predikanten van elders’ te laten komen viel ook niet mee, want de afstanden waren vaak groot. Vandaar dat de Kerkelijke Kas in 1894 al liet weten dat het handig was een rijtuig aan te schaffen om hen bijvoorbeeld van de trein te kunnen halen. Wel was het probleem om daarvoor aan geld te komen, maar uiteindelijk lukte dat. En in 1904 was de koets niet meer nodig, ‘want de tram rijdt nu’. Het rijtuig werd dus verkocht.
Ondertussen begon het beroepingswerk pas in 1909, en er waren bovendien vier vergeefse beroepen voor nodig voordat een predikant ‘ja’ zei. En classispredikanten waren er kennelijk niet zo happig op om in Poortugaal te komen preken: in november 1902 verzocht de kerkernaad om ‘meer hulp van de classis in de predikdienst’. Ze wilden graag eens in de veertien dagen in plaats van eens per maand een predikant op de preekstoel zien.
In de kerk…
Het interieur van de in 1891 in gebruik genomen kerk werd in de loop van de jaren regelmatig aangepakt. Er kwamen nieuwe vrouwenbanken (de mannen en de vrouwen zaten in die tijd gescheiden in de kerk), er werd een stoofplank gemaakt voor de vrouwenbank (zodat de dames door middel van een voetstoof hun voeten warm konden houden, de preekstoel werd bekleed, achter en naast de kerk werd een eiken omheining aangebracht, en in december 1904 werd besloten de ouderlingen- en diakenbankjes aan weerszijden van de kansel ‘drie duimen’ op te vijzelen, om zo een beter overzicht over de gemeente te hebben (de kerkenraad had immers toezicht te houden). De catechisaties werden door A. den Boer uit Hoogvliet gehouden; hij hoefde er geen vergoeding voor!
De christelijke school.
De kerk groeide ‘niet aanmerkelijk’, zo constateerde men in 1902. Omdat de jeugd de toekomst had kwam men op het idee in het dorp een christelijke school te stichten. Dat werd vaak ‘als een uitnemend middel tot evangelisatie’ beschouwd.
Een commissie van ‘vijf deputaten’ werd benoemd om te proberen in het dorp een Schoolvereniging te stichten: ds. J. van Haeringen (1857-1910) van Katendrecht, ds. E.C.B. van Herwerden (1868-1929) van Rhoon, ds. J.J. Miedema (1869-1936) van Charlois, ds. R. Smeding (1863-1931) van IJsselmonde en ouderling A. den Boer (die de catechisaties gaf!) uit Hoogvliet.
Op 15 december 1902 was de stichting van de Schoolvereniging een feit en op 11 augustus 1903 kreeg de vereniging koninklijke goedkeuring. Het had nog best wat voeten in de aarde voordat de christelijke school in mei 1916 geopend kon worden.
Een predikant?
Ondertussen besloot de kerkenraad binnenkort met het beroepingswerk te beginnen. De bouw van een pastorie vergde nog enig nadenken. Omdat de school – naar het zich toen liet aanzien – nog lang niet gerealiseerd kon worden, besloot men met het schoolbestuur af te spreken dat men een schoolwoning zou laten bouwen en die zou verhuren aan de kerk zolang er nog geen onderwijzer nodig was. Daartoe werd besloten. Zo verrees de schoolwoning aan de Albrandswaardsedijk 5, waarin de toekomstige predikant zijn intrek zou kunnen nemen. Het beroepingswerk kon beginnen.
Ds. C. Diemer (van 1911 tot 1915).
Zoals we al opmerkten werd eind 1909 het eerste beroep op een predikant uitgebracht. Omdat deze bedankte volgden er in 1910 achtereenvolgens nog vier beroepen, waarvan de laatste het beroep aannam. De nieuwe predikant was ds. C. Diemer (1871-1952) uit Pijnacker. Zijn jaartraktement bedroeg fl. 1.000 en hij had zes vrije zondagen per jaar. Voor de schoolwoning moest fl. 5 per week betaald worden. Op zolder werd een kamertje afgetimmerd met ‘wat licht daarin’ en een boekenkast ‘van deur tot deur’. In de kerk kreeg het domineesgezin een bankje bij de kachel; om de hitte draaglijk te maken werd om de kachel een schutting gezet.
Het duurde niet lang of de verhoudingen tussen de predikant en de gemeente en/of de kerkenraad werden verstoord. De predikant meldde zich eind 1913 ziek. De classis benoemde een commissie om zo mogelijk verzoening te bewerkstelligen. Maar dat lukt niet, zodat de predikant op 23 maart 1915 door de classis van de kerk ‘losgemaakt’ werd. De helft van het wachtgeld moest door de kerkelijke gemeente worden opgebracht. Dat duurde tot half mei 1915, want toen deed ds. Diemer intrede in Silvolde en Gendringen.
Afgesproken werd het beroepingswerk weer ter hand te nemen en daartoe een intekenlijst in de gemeente te laten rondgaan voor het verzamelen van bijdragen.
Een nieuwe pastorie (1917).
Aanvankelijk werd met hulp van een classiscommissie (onder leiding van ds. S.T. Goslinga (1852-1922) van Schiedam) getracht om het vacante Hoogvliet en Poortugaal gezamenlijk een predikant te laten beroepen. Deze zou dan op Hoogvliet gaan wonen. Dat vond de kerkenraad van Poortugaal niet leuk, maar hij stemde er mee in. Hoogvliet echter niet; deze wees het voorstel in 1915 ‘onvoorwaardelijk’ af.
In Poortugaal begon men toen juist met de bouw van de school. De schoolwoning zou dus binnenkort bewoond gaan worden door de schoolmeester. Er was dan geen ruimte meer voor een predikant. Dus werd rustig aan gedaan met het beroepingswerk, want ds. Diemer nam op 9 mei 1915 afscheid en er zou een nieuwe predikant moeten komen. Onverwachts kon aan de tegenwoordige F. van der Poest Clementlaan een stuk grond met een woning voor fl. 3.200 gekocht worden. Een even onverwachte geldaanbieding van fl. 10.000 maakte het mogelijk de woning af te breken en een nieuwe pastorie te bouwen. Achteraf bleek de geldschieter ds. D. Steenhuis (1870-1942) van IJsselmonde te zijn. Alles was dus snel in kannen en kruiken.
Architect Van der Berg uit Oud Beijerland maakte het ontwerp en in het voorjaar van 1917 was de pastorie gereed (er werd ook nog een hek voor de woning aangebracht) en kon de zojuist aangetreden predikant daar zijn intrek nemen (door de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) had de bouw langer op zich laten wachten dan gehoopt).
De kerk wordt uitgebreid (1916).
Tijdens de vacante periode (tussen het vertrek van ds. Diemer en de komst van de nieuwe predikant) werden plannen gemaakt om de kerk uit te breiden. De kerk werd namelijk te klein. In juni 1916 kreeg de schilder opdracht de nu bijna voltooide uitbreiding voor fl. 65 in de verf te zetten en ook de kerkbanken ‘en wat verder in de kerk en consistoriekamer te verven is’.
Ds. W.A. Willemse (van 1917 tot 1930).
Ondertussen had de predikant op wie een beroep uitgebracht was de roeping aangenomen. Het was ds. W.A. Willemse (1865-1930) uit Wilnis. De predikant deed op 19 april 1917 intrede en zou tot zijn overlijden in 1930 aan de kerk van Poortvliet verbonden blijven. Zijn traktement bedroeg fl. 12.200 per jaar en hem werden zes vrije zondagen beloofd.
In 1918 bestonden de voornaamste inkomsten van de kerk uit de gelden van de kerkcollecten tijdens de dienst, de collectebussen bij de ingang en de opbrengst van de zitplaatsverhuur, al werd de verhuur van zitplaatsen ingevolge een besluit van eind 1916 veranderd in de verkoop ervan. Deze verkoping ‘heeft plaats met een jaarlijks te betalen zitgeld; de koop ervan ‘vervalt bij sterfgeval en bij het verlaten der gemeente met uitzondering voor militaire dienst’ of door opzegging. Wel waren er enkel plaatsen die niet verkocht werden, zoals ‘in de vierde lange vrouwenbank van achteraf’; daarvan werden de eerste drie plaatsen gereserveerd voor de dominee. En ook was er in die bank een reserve open plaats.
In 1918 besloot de kerkenraad over te gaan tot het innen van vaste vrijwillige bijdragen. Waarom? ‘Omdat de belangstelling der gemeenteleden in de financiële toestand der kerk nihil is’, waarmee vermoedelijk bedoeld werd dat men geen inzicht had in de financiële stand van zaken. In 1918 bestonden de inkomsten uit steun van de classis Schiedam (fl. 600), de collecten (fl. 550), geïnde huishuur (fl. 325) en kerkelijke bijdragen en zitgelden (fl. 944). Ondanks de tegenstand die er in de gemeente ook tegen deze regeling was (niet iedereen stuurde bijvoorbeeld het invulformulier terug waarop men de hoogte van de kerkelijke bijdrage kon aangeven), ging ze op 1 januari 1919 in. In 1925 werd geconstateerd dat de kerk te weinig zitplaatsen telde voor de groeiende gemeente.
Tucht.
De kerkenraad had natuurlijk ook leer en leven van de gemeenteleden in de gaten te houden. In 1921 stelde ds. Willemse voor alleen huisbezoek te doen bij hen die niet trouw naar de kerk kwamen; een broeder die zijn lidmaatschap van de christelijke vakbeweging had opgezegd en overgelopen was naar ‘den rooden vijand, de NVV’, werd vermaand; en in 1927 besloot de kerkenraad voor elke avondmaalviering een aparte vergadering over tuchtzaken te houden. Zo kon men tijdig gemeenteleden desgewenst van het avondmaal afhouden. Ook werd iemand vermaand omdat deze een relatie had met ‘iemand die zonder God in de wereld leeft’.
En verder…
In 1921 kwam opnieuw aan de orde de vraag of de kerk van Poortugaal met die van Hoogvliet gezamenlijk een predikant zouden gaan beroepen. Beide gemeenten waren klein en Poortugaal was een hulpbehoevende gemeente (ze kreeg jaarlijks een steunbedrag van fl. 1.620 van de classis). Hoogvliet wilde echter geen combinatie. –⊕– In 1921 vond de dominee het niet nodig om – zoals een van de ouderlingen vroeg – vooraf een agenda van de vergadering te geven. –⊕– Op de galerij werd door de jeugd regelmatig teveel lawaai gemaakt. Men dacht er eerst aan om de kerkenraad daar toezicht te laten houden, maar achteraf leek het beter dit tijdens het huisbezoek aan de orde te stellen. –⊕– Tijdens de catechisaties konden de catechisanten een geldelijke bijdragen ‘in het busje’ deponeren; de opbrengst kwam ten goede aan het catechisatieonderwijs. Zo werd in 1919 een landkaart van Palestina aangeschaft.
Dominee weigerde in deze tijd op verzoek van de jongenscatechisanten de aanvangstijd te verplaatsen in verband met voetballen. De kerkenraad was met die houding zeer tevreden. –⊕– In 1917 werd gesproken over de Knapenvereniging (officieel heette die Knapenvergadering). Die was bestemd voor de jongens tot 16 jaar. Daarna gingen ze naar de Jongelingsvereniging, die in 1922 met negen leden opgericht werd. In 1927 werd een Meisjesvereniging opgericht.
Kerkbouw (1930).
In 1924 werd al geconstateerd dat er te weinig zitplaatsen waren in de kerk. Vandaar dat uiteindelijk in 1928 een commissie werd ingesteld die zich zou buigen over plannen om de kerk te vergroten dan wel een nieuwe te bouwen. Uitbreiding, zo bleek al snel, zou fl. 4.500 kosten. Nieuwbouw zou fl. 10.500 vergen. Van beide plannen werden tekeningen gemaakt. Dat is de reden dat men besloot de kerken in de classis en de kerken elders in het land om een bijdrage te vragen. Overigens waren er gemeenteleden die uitbreiding van de kerk niet nodig vonden. Maar anderen waren er zat van om telkens op een zitplaats te moeten wachten tot het lampje aanging, ten teken dat de (verhuurde c.q. verkochte) niet bezette plaatsen ‘vrij’ waren.
Aanvankelijk achtte men nieuwbouw te duur, zodat aangestuurd werd op uitbreiding. Toch bleek dat men uiteindelijk voorstander was van nieuwbouw, omdat uitbreiding lapwerk zou worden. ‘De kerkenraad verblijdt zich ten zeerste, maar zegt nogmaals dat hij niet de moed had om op dit nieuwbouwplan aan te dringen, daar hij van mening is dat het niet uitvoerbaar zal zijn, omdat het veel zwaardere offers vraagt’.
In 1928 gingen intekenlijsten door de gemeente en werd ingetekend voor fl. 1.831. De classiskerken hielden een collecte, die fl. 817 opbrachten. Daarna werd bovendien een brief gestuurd aan alle Gereformeerde Kerken in Nederland met het verzoek een bijdrage te geven. Daarop reageerden ruim 180 kerken, die samen fl. 1.324 inzamelden. De jeugdverenigingen halen ruim fl. 600 op voor meubilair en stoffering. Ook werd bijna fl. 25 ontvangen voor een torenhaan. Architect Van der Stoep maakte de tekeningen en de kosten van de kerkbouw werden geschat op fl. 13.000. De aanbesteding vond op 2 april 1930 plaats. Ondertussen werd de oude kerk verkocht aan de hervormde Evangelisatie. Alleen het orgel werd niet verkocht, dat zou in de nieuwe kerk geplaatst worden.
De bouw verliep zonder problemen. Een lening van fl. 3.200 werd afgesloten om het tekort te dekken., Ook werd voor fl. 1.175 een gasleiding aangelegd voor de verwarming. Aandacht werd ook besteed aan de aankleding van het interieur: lopers, matten, stoelen en tafels werden aangeschaft, evenals collectezakken. Die konden worden gekregen van de Gereformeerde kerk in Katendrecht, die ze niet meer gebruikte.
Op woensdag 27 augustus 1930 werd de nieuwe kerk in gebruik genomen. Ds. J.F. Jonkers (1869-1941) van Schiedam ging in de dienst voor en preekte over psalm 126, een psalm die natuurlijk ook gezongen werd). ‘er was niettegenstaande de schier ondragelijke hitte een groote schare tegenwoordig’. De kosten van de kerkbouw bedroegen in totaal ruim fl. 17.300.
Dominee Willemse vertrekt.
De gezondheid van ds. Willemse liet te wensen over. Hij moest het rustiger aan gaan doen. En uiteindelijk moest hij zijn werk neerleggen. Bij de opening van de nieuwe kerk kon de predikant niet aanwezig zijn. ‘Voor deze gelegenheid was door den zieken leeraar nog een bijzonder woord aan de gemeente opgesteld, hetwelk door de scriba werd voorgelezen, ’t welk met ontroering werd aangehoord en diepen indruk maakte’. Per 1 maart 1931 zou de predikant met emeritaat gaan, maar al op 17 november 1930 overleed ds. Willemse.
Iets over ‘acht maanden vacant’.
In 1933 besloot de kerkenraad in het vervolg ook de ‘zusters der gemeente‘ toe te laten op de gemeentevergaderingen. –⊕– Op 23 april 1931 kwam de beroepen kandidaat Jac. Andree (1905-1991) uit Krabbendijke bij de kerkenraad en daarna bij de gemeenteleden op bezoek. De laatstgenoemden konden zo ook met de aanstaande predikant kennis maken. ‘De consistorie raakt zeer vol met aanzittende gasten’. Na afloop van de bijeenkomst werd de kandidaat psalm 134 toegezongen. Kennelijk maakte de kennismaking grote indruk, want ‘Ademloos stil zitten daar de vele opgekomenen, wit van aandoening en blijdschap. Het is voor velen, ja, voor allen, te groot’.
Ds. Jac. Andree (van 1931 tot 1935).
Op 26 juli 1931 deed de nieuwe predikant intrede met een preek naar aanleiding van Colossenzen 1 vers 25 tot 27. Het was kandidaat Jac. Andree (1905-1991). Uit hetgeen is opgetekend blijkt het een goede tijd te zijn geweest onder ds. Andree. Aan de andere kant gaat veel wel z’n gewone gang: er zijn catechisanten die ‘er wel wat voor willen doen’ (de ‘vragen en antwoorden’ uit de catechismus leren, bijvoorbeeld), maar hoewel ‘de grote jongens’ niet willen en ‘strenge bewoordingen noch liefderijk vermaan’ iets kunnen veranderen, toch ‘draagt het catechisatieonderwijs van de jonge predikant rijke vrucht’, maar of dat kwam omdat hij de jongens ‘heeft laten staan’ toen ze weer eens niets geleerd hadden, betwijfelen we.
Tegen de invoering van het bundeltje ‘Eenige Gezangen’ (uitgebreid tot 29 liederen) heeft ‘niemand bij ons’ bezwaar (maar een jaar later werd door enkele gemeenteleden actie gevoerd tegen het bundeltje…). En in 1933 werd de Mannenvereniging ‘Schrift en Belijdenis’ (weer) opgericht, want ze was ingeslapen. Ondertussen probeerde mevrouw Andree een meisjesvereniging op te richten.
De jaren ’30 worden de ‘Crisisjaren’ genoemd: de Effectenbeurs op Wall Street in New York klapte eind oktober 1929 in elkaar, wat de wereld in een grote economische crisis stortte, die ook in land en kerk gevoeld werd. De begroting voor 1934 liet een tekort van fl. 200 zien, waarop de predikant voorstelde zijn traktement met fl. 100 te korten. Dat hoefde echter vooralsnog niet, want het ging immers nog maar om ‘een begroting’. Om toch enkele bezuinigingen toe te passen werden de bijdragen van de kerkelijke verenigingen iets opgeschroefd door de mannenvereniging voor vuur en licht te laten betalen en de Jongelingsvereniging te vragen iets korter te vergaderen (dat scheelde vuur en licht).
Maar het aantal kerkgangers groeide ondertussen wel door. Vandaar dat er plannen kwamen om in de kerk een galerij te bouwen. Architect C.T. van der Stoep te Goes maakte tekeningen en berekende dat een en ander fl. 1.100 zou gaan kosten. Daarom werd de aanleg van de galerijen vooralsnog uitgesteld.
Intussen had dominee Andree een beroep gekregen van de kerk te Monster. Omdat hij daarvoor bedankt had kreeg hij een extra vrije zondag cadeau. Maar toen de benoeming tot geestelijk verzorger van de Stichting ‘Vogelenzang’ te Bennebroek kwam, een vereniging voor ‘Christelijke Verzorging van Krankzinnigen’, nam hij die aan. Formeel bleef hij aan de gemeente verbonden, maar zijn werkzaamheden in de kerk hielden op. Op 27 oktober 1935 nam de predikant afscheid van de kerk van Poortugaal met de tekst uit 1 Johannes 2 vers 28: ‘En nu, kindekens, blijft in Hem opdat, wanneer Hij zal geopenbaard zijn, wij vrijmoedigheid hebben, en wij van Hem niet beschaamd gemaakt worden in Zijn toekomst’.
Ds. C. Stam (1900-1961) van Pernis werd in de vacante periode de consulent. Ondertussen begon de kerkenraad met het beroepingswerk, al blijkt de begroting voor 1936 een flink tekort te vertonen, zodat voor het traktement van de volgende predikant fl. 1.950 overbleef. Er was echter, zei de preses, minstens f. 2.400 nodig. De classis bleef de kerk van Poortugaal voorlopig als ‘hulpbehoevende kerk’ steunen met een jaarlijkse bijdrage.
Op ds. E. Masselink (1906-1993) van Eibergen-Rekken werd een beroep uitgebracht, maar tot teleurstelling van de kerkenraad bedankte hij. Het tweede beroep werd uitgebracht op ds. A. de Groot (1909-1983) uit Naaldwjk, waar hij hulpdiensten verrichtte. Deze nam het beroep aan.
Bronnen onder meer:
De Bazuin, Stemmen uit de Gereformeerde Kerken in Nederland. Kampen, div. jrg.
P. Bout (e.a.), Levensritselingen. 100-jarig bestaan Gereformeerde Kerk te Poortugaal. 1888 – 24 juni – 1988. Poortugaal, 1988
M.H. van de Graaf e.a. (Commissie Afscheid kerkgebouw ‘De Haven’), Herinneringsboekje kerkgebouw De Haven. Poortugaal, 2019
Gemeenten en predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992
De Heraut voor de Gereformeerde Kerken in Nederland. Amsterdam, div. jrg.
Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.
© 2024. GereformeerdeKerken.info
Translation into English:
Discipline.
The consistory was, of course, responsible for monitoring the doctrine and conduct of church members. In 1921, Reverend Willemse proposed conducting house visits only for those who did not attend church regularly. A brother who had resigned from his membership in the Christian labor union and joined “the red enemy, the NVV” was admonished. In 1927, the consistory decided to hold a separate meeting to address disciplinary matters before each celebration of the Lord’s Supper. This allowed them to bar members from participating in the Lord’s Supper if necessary. Someone was also admonished for being in a relationship with “someone who lives in the world without God.”
And further…
In 1921, the question was raised again as to whether the church of Poortugaal should jointly call a minister with the church of Hoogvliet. Both congregations were small, and Poortugaal was financially dependent, receiving an annual subsidy of fl. 1,620 from the classis. However, Hoogvliet did not favor a combination. –⊕– In 1921, the minister did not think it necessary to provide an agenda for meetings in advance, as one of the elders requested. –⊕– The youth regularly caused too much noise in the gallery. Initially, it was suggested that the consistory supervise the gallery, but later it was deemed better to address this during house visits. –⊕– During catechism classes, students could deposit monetary contributions “in the collection box,” with proceeds supporting catechism education. For instance, in 1919, a map of Palestine was purchased. The minister refused to reschedule classes at the boys’ request, citing conflicts with football matches. The consistory was very satisfied with his firm stance. –⊕– In 1917, there was discussion about the Boys’ Association (officially called the Boys’ Meeting), intended for boys up to 16 years old. After that, they joined the Young Men’s Association, founded in 1922 with nine members. In 1927, a Girls’ Association was established.
Church Construction (1930).
As early as 1924, it was observed that the church had too few seats. In 1928, a committee was formed to explore plans for expanding or constructing a new church. Expansion would cost fl. 4,500, while a new building was estimated at fl. 10,500. Drawings were made for both options. It was decided to solicit contributions from classis churches and other churches nationwide. Some members thought expansion unnecessary, but others were frustrated with having to wait for a signal indicating unoccupied rented or sold seats were available. Initially, new construction was deemed too expensive, and expansion was pursued. However, it became clear that expansion would be piecemeal, and new construction was preferred.
In 1928, pledge forms circulated, raising fl. 1,831. Classis churches held a collection, yielding fl. 817. A letter was sent to all ‘Gereformeerde’ Churches in the Netherlands, receiving contributions from over 180 churches, totaling fl. 1,324. Youth associations collected over fl. 600 for furniture and furnishings, and nearly fl. 25 was received for a weather vane. Architect Van der Stoep provided designs, estimating total construction costs at fl. 13,000. On April 2, 1930, the contract was awarded. The old church was sold to the Evangelical ‘Hervormde’ Church, though the organ was retained for the new building.
Construction proceeded smoothly. A loan of fl. 3,200 covered the deficit. A gas line for heating was installed for fl. 1,175. Furnishings included runners, mats, chairs, tables, and collection bags donated by the ‘Gereformeerde’ Church in Katendrecht.
On August 27, 1930, the new church was inaugurated. Reverend J.F. Jonkers (1869–1941) of Schiedam led the service, preaching on Psalm 126, which was also sung. “Despite the unbearable heat, a large crowd was present.” Total costs exceeded fl. 17,300.
Reverend Willemse Departs
Reverend Willemse’s health declined, forcing him to reduce his duties and eventually resign. He was unable to attend the church opening. “For this occasion, the sick pastor composed a special message to the congregation, which the clerk read aloud, moving the audience deeply.” On March 1, 1931, he officially retired but passed away on November 17, 1930.
“About Eight Months Without a Minister”.
In 1933, the consistory decided to allow “sisters of the congregation” to attend church meetings. –⊕– On April 23, 1931, the appointed candidate Jac. Andree (1905–1991) from Krabbendijke visited the consistory and congregation, allowing members to meet him. “The meeting room was very full of seated guests.” Afterward, Psalm 134 was sung to the candidate. The encounter left a profound impression: “The many attendees sat in reverent silence, deeply moved and joyous. For many, indeed all, it was overwhelming.”
Reverend Jac. Andree (1931–1935).
On July 26, 1931, the new minister began his service with a sermon on Colossians 1:25–27. The period under Reverend Andree was reportedly a good time. While catechism students “made efforts,” older boys resisted, and neither strict admonitions nor loving guidance seemed effective. Yet, “the catechism teaching of the young minister bore much fruit,” though it is doubtful if this was due to his leaving unprepared boys to stand during class.
There was no objection to introducing the hymnal Eenige Gezangen (expanded to 29 songs), though some members later opposed it. In 1933, the Men’s Association Scripture and Confession was revived, and Mrs. Andree attempted to establish a girls’ association.
Economic Crisis.
The 1930s economic depression was felt in both country and church. The 1934 budget showed a deficit of fl. 200, prompting the minister to propose reducing his salary by fl. 100. However, this was not immediately necessary. Small savings were made by increasing church association contributions and asking the Young Men’s Association to meet briefly to save on heating and lighting costs.
And further…
Meanwhile, church attendance grew, leading to plans for a gallery in the church. Architect C.T. van der Stoep estimated costs at fl. 1,100, but the project was postponed. –⊕– Reverend Andree received a call from the church in Monster, which he declined, earning a free Sunday. However, he later accepted a position as chaplain at the Vogelenzang Foundation in Bennebroek, resigning his duties in Poortugaal. On October 27, 1935, he delivered his farewell sermon on 1 John 2:28. –⊕– During the vacancy, Reverend C. Stam (1900–1961) of Pernis acted as consultant. Despite financial challenges, the classis continued to support Poortugaal as a “dependent church.” Calls were extended to Reverend E. Masselink (1906–1993) and Reverend A. de Groot (1909–1983), with the latter accepting the position.