De Ger. Kerk te Rotterdam-Zuid (Katendrecht) – 1

De Gereformeerde Kerk te Rotterdam-Zuid (Katendrecht) werd in 1892 geïnstitueerd door de landelijke kerkenfusie van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (respectievelijk afkomstig uit Afscheiding en Doleantie).

Kaart: Google.

Vanaf 1903 tot 1930 heette deze kerk Gereformeerde Kerk te Katenrecht (Rotterdam) en daarna Gereformeerde Kerk te Rotterdam-Zuid (Katendrecht). Maar ze werd als Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis al in 1866 opgericht.

De hervormde gemeente.

Ook in de hervormde gemeente van Charlois, met leden in ’s-Gravenambacht en Katendrecht, bestond in de eerste helft van de negentiende eeuw onvrede over de ‘vrijzinnige’ prediking aldaar. ‘Men hoorde er niets over de verzoening door het bloed des kruises’, over ‘Sola Gratia’ (genade alleen), over wedergeboorte ‘zonder ons in ons’, en over de uitverkiezing. En dat werd gemist. Vandaar dat een aantal gemeenteleden – overigens zonder de band met de hervormde gemeente door te snijden – in aparte samenkomsten bijeenkwam om preken te lezen van de zgn. ‘oudvaders’, rechtzinnige theologen van eeuwen her. Het eerst gebeurde dat in de woning van wagenmaker Hoogvliet in de Tolhuissteeg (later Tolhuisstraat) te Katendrecht.

De hervormde kerk te Charlois, met leden in Katendrecht en ‘s-Gravenambacht.

Een Vereniging opgericht (1861).

Langzamerhand voelde men zich in die groep steeds meer een eenheid worden, vandaar dat acht hervormde gemeenteleden op 2 oktober 1861 een vereniging oprichtten met de naam: ‘De Vereeniging tot Verbreiding der Waarheid’. Het was de plaatselijke afdeling van een landelijke evangelisatievereniging die tot doel had ‘rechtzinnige prediking te brengen in plaatsen waar de Waarheid niet meer gehoord wordt’.

Oefenaar J.W. van den Broek (1820-1880).

De Rotterdamse oefenaar J.W. van den Broek (1820-1880) kwam in de periode van 1860 tot 1866 naar het ‘gezelschap’ in de Tolhuissteeg te Katendrecht, om daar als vaste voorganger ‘een stichtelijk woord’ te spreken. Van beroep was hij trouwens verkoper van textiel, waarmee hij langs de deuren ging. Tijdens zijn werkzaamheid breidde de groep zich langzaam maar zeker uit naar vijftig personen.

Oefenaar E. Fransen (1827-1898).

Ook de oefenaars P.M. van Loon (1835-1912) en E. Fransen (1827-1898) gingen wel voor. De vereniging verzorgde ook catechisaties. Geen wonder dat de woning van Hoogvliet al snel na 1861 te klein werd, en men moest verkassen naar de schuur van een vlasboer in de Gouwstraat.

Overal in het land hielden ‘De Vrienden’ vergaderingen en ‘openbare bidstonden’.

De rekening voor Hoogvliet.

Wagenmaker Hoogvliet was een dapper en standvastig man. Er was nogal wat tegenstand tegen het samenkomen van de verenigingsleden in zijn woning. Zijn huis werd tijdens een dienst belaagd door vijandig gezinde dorpsgenoten die met toestemming van een plaatselijke metselaar zijn stenen mochten gebruiken om ze op de woning van Hoogvliet af te vuren. Hoewel zijn overtuiging hem al veel klanten gekost had, bleef Hoogvliet standvastig. Oók toen op een zondag twee mannen zijn woning binnenstapten om de rekening te eisen en betaling te doen  van een door Hoogvliet voor hen gerepareerde wagen. Ze wisten dat Hoogvliet op zondag geen zaken wilde afhandelen, en hoewel de man bleef eisen, ving hij bot. Hoogvliet deed het niet. De man vertrok voorgoed, ook als klant.

Een eigen kerk gebouwd (1864).

Oefenaar Van den Broek nam tijdens de bestuursvergadering van 24 juni 1866 afscheid van de vereniging van Katendrecht en vertrok naar Goes, waar hij op 21 juli 1867 als oefenaar aangesteld werd.

Maar intussen was de schare toehoorders in de Vereniging te Katendrecht zó gegroeid – ze kwamen zelfs uit Bolnes – dat opnieuw verhuisd moest worden. Aan de Dordtsestraatweg (tegenwoordig ongeveer de plaats waar de Zwartewaalstraat loopt) huurde men een voormalige herberg waarin men de muren wegbrak, zodat een behoorlijke vergaderruimte verkregen werd.

De kerk aan de Katendrechtse Lagedijk.

Maar ook de verbouwde herberg werd te klein! Daarom gingen de gedachten van de verenigingsleden al gauw uit naar een eigen kerk. Dus werd van de familie Los aan de Katendrechtse Lagedijk voor fl. 200 een stuk grond gekocht, vlak bij de inmiddels afgebroken molen ‘De Korenaar’ gelegen. Op de verkregen grond werd een kerkje gebouwd, waarvoor (inclusief de grond) fl. 2.260 nodig was. Dat leverde uiteindelijk een schuld op van bijna fl. 900.

Het kerkje had ruimte voor ongeveer 250 tot 300 mensen, zij het dat dat aantal er meestal lang niet was; het viel op dat vooral de jongeren vaak uit de nogal eens twee uur durende kerkdiensten wegbleven. Maar ook de gemeenteleden die zich in de hervormde gemeente niet meer thuisvoelden trokken niet allemaal naar oefenaar Van den Broek c.s.

Cornelis van den Oever (1802-1877).

In de stad Rotterdam bezochten bijvoorbeeld ze de diensten waarin ds. C. van den Oever (1802-1877) voorging, naar Pernis trokken ze, waar ds. H.R. Koopman (1824-1884) preekte, of naar Barendrecht, waar ds. W. Koopmann (1822-1898) ’s zondags op de kansel stond.

Ds. H.R. Koopman (1824-1884) van Pernis.

Het Vereniging te Katendrecht had overigens nooit rechtspersoonlijkheid aangevraagd, zodat het kerkje op rekening van een particulier persoon moest worden geschreven, t.w. op die van oefenaar J.W. van den Broek. In 1866 werd het kerkje op naam van de toen geïnstitueerde kerk gezet, zodat Van den Broek het door hem bij zijn vertrek naar Goes opgevraagde geld kon worden terugbetaald.

Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis (1866).

De verenigingsleden besloten in 1866 namelijk de vereniging om te zetten in een kerkelijke gemeenschap. Vooral A.M. Looyé, A. van Deursen, J. Noordzij, en de brs. Lührman en Hoogvliet drongen er op aan. Het verenigingsbestuur had dat al in augustus 1863 goedgekeurd, maar er gebeurde verder niet veel, zodat de broeders er in december 1864 nogmaals op aandrongen. Na een derde verzoek in juli 1866 adviseerde ds. D. Klinkert (1818-1898) van Rotterdam er nog even mee te wachten. Maar nog geen vier maanden later, op 1 november 1866, werd de daad uiteindelijk bij het woord gevoegd en besloot het bestuur opnieuw met algemene stemmen de Vereniging te ontbinden en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis te institueren.

Ds. D. Klinkert (1818-1898) institueerde de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis te Katendrecht.

Men dacht meteen ouderlingen en diakenen te kunnen benoemen, maar de classis merkte natuurlijk dat men de Dordtse Kerkorde in dit geval links had laten liggen. De kerkenraad van Rotterdam werd daarom verzocht de leiding te nemen bij de instituering van de gemeente. Daartoe kwam ds. Klinkert op 4 december 1866 naar Katendrecht, en hield een preek over Hooglied 8 de verzen 8 en 9. De inmiddels gekozen ouderlingen C. Kuipers en J. Markus en de diakenen A. de Bruin en A. van der Waal werden daarna door ds. Klinkert in het ambt bevestigd. Zo ontstond de Gereformeerde Gemeente (onder ’t Kruis) te Katendrecht.

Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis?!

De gemeente sloot zich dus niet aan aan bij de hoofdstroom van de Afscheiding van 1834, de Christelijke Afgescheidene Kerk, maar bij een afsplitsing daarvan, het kleine kerkverband van de Gereformeerde Kerk in Nederland (onder ’t Kruis). Geen wonder, want ds. Klinkert en zijn kerkenraad en gemeente hoorden tot die Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868) stelde de zgn. ‘Utrechtse Kerkorde’ op.

Hoe dat kerkverband tot stand kwam? In 1838 was er in de Christelijke Afgescheidene Kerk onenigheid ontstaan over verscheidene zaken. Zo vonden veel gemeenten dat je niet beslist de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde als leidraad voor de kerkregering behoefde aan te nemen, maar je gerust bijvoorbeeld de zgn. Utrechtse Kerkorde van ds. H.P. Scholte (1805-1868), een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land, mocht aannemen. Dat je daardoor volgens de overheid geen aanspraak meer mocht maken op de benaming ‘gereformeerd’, omdat die volgens de koning aan de hervormde kerk toekwam, was voor de voorstanders van minder belang. De Kruisgemeenten vonden echter de handhaving van de Dordtse Kerkorde van 1618-1619 van het allergrootste belang. Ze scheidden zich mede daarom (er waren meer verschilpunten) van de Christelijke Afgescheidene Kerk af en begonnen hun eigen kerkverband, compleet met eigen kerken, eigen predikanten en eigen synodale vergaderingen. Ds. Klinkert behoorde tot die Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis, dus het was vrij logisch dat de gemeente van Katendrecht zich daarbij ook aansloot.

Het ambtsgewaad.

Zo zag het ambtsgewaad van Afgescheiden predikanten er uit. Hier ds. W.A. Kok (1805-1891) van Hoogeveen, die het ambtsgewaad nog droeg. De driekante steek ligt op de zuil naast hem.

De kerkenraad van Katendrecht was het ook op andere punten met de Kruisgemeenten eens. Zo bijvoorbeeld over de kwestie van de ambtskleding van predikanten. Dezen behoorden zich volgens de kerkenraad te tooien in een geklede jas, een kniebroek, lange kousen, een driehoekige steek en schoenen met zilveren gespen. Toen de kwestie van de ambtskleding tijdens de synode van de Kruisgemeenten in 1867 in Zwartsluis ter sprake zou komen verzocht de kerkenraad van Katendrecht de ambtskleding verplicht te blijven stellen.

Ds. D.J. van Brummen (van 1867 tot 1869).

Op 27 november 1867 deed de eerste predikant intrede in de Kruisgemeente van Katendrecht. Het was ds. D.J. van Brummen (1825-1902) uit Arnhem. Zijn intreetekst was 1 Corinthiers 2 vers 2, nadat hij was bevestigd door ds. A. Verheij (1821-1913) van Dordrecht. Van Brummen had zich jaren eerder, in 1851, met een kleine groep medestanders afgescheiden van de hervormde kerk en kwam sindsdien met een groepje gelijkgezinden bijeen waar hij als oefenaar optrad. In 1856 sloot hij zich bij de Kruisgemeenten aan en kwam daarna als predikant in Arnhem terecht. Zijn jaartraktement in Katendrecht bedroeg fl. 780 met vrij wonen, en hij kreeg bovendien elk najaar een geslacht varken van zijn gemeente. Een verbouwde boerderij aan de Dordtse Straatweg was zijn pastorie.

Ds. D.J. van Brummen (1825-1902) droeg aanvankelijk het ambtsgewaad ook nog even.

Ds. Van Brummen droeg in het begin van zijn tijd in Katendrecht nog het ambtsgewaad, maar op een gegeven moment nam hij er afscheid van. “Hij was een goedaardig man, maar erg driftig; zijn vrouw maakte de pastorie echter tot een gastvrij centrum der gemeente”. Tijdens zijn korte ambtsperiode in Katendrecht nam het kerkbezoek zeer toe. Ook werd er een zondagsschool opgericht. Maar al op 30 mei 1869 nam ds. Van Brummen afscheid van Katendrecht wegens vertrek naar de gemeente te Woerden.

Christelijke Gereformeerde Gemeente (1869).

In 1869 veranderde de naam van de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis te Katendrecht. Intussen waren namelijk de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis, die sinds 1838 gescheiden waren opgetrokken, in overleg getreden om tot eenheid te komen. Aanvankelijk ging het niet makkelijk, maar eind jaren ’60 groeide het onderlinge vertrouwen en in 1869 besloten beide synodes tot kerkvereniging over te gaan. Zo ontstond de Christelijke Gereformeerde Kerk. In Katendrecht heette de gemeente sindsdien dus Christelijke Gereformeerde Gemeente.

Ds. W. Eichhorn (van 1870 tot 1872).

Ds. W. Eichhorn (1828-1872).

De tweede predikant was de vroegere kleermaker ds. H. Eichhorn (1828-1872) van Haarlem. Hij hield zijn intreepreek op 13 februari 1870 naar aanleiding van Efeze 6 de verzen 19 en 20. Hij nam zijn intrek in een in 1870 aangekochte nieuwe pastorie, gelegen aan de Dordtse Straatweg, omgeven door een grote tuin. Daarin zou de nieuwe kerk gebouwd worden, waarvoor inmiddels plannen in de maak waren. Men kent en vindt haar standplaats nu overigens niet meer, want die is gelegen in de tegenwoordige Maashaven.

De zondagsschool, die destijds door ds. Van Brummen was opgericht, werd wegens gebrek aan belangstelling opgeheven en ook een christelijke school was er nog niet.

Na het vertrek van ds. Eichhorn beriep de gemeente van Katendrecht de vroegere predikant ds. Van Brummen (een bewijs dat men het goed met hem kon vinden), maar de predikant bedankte.

Ds. J. van Mantgem (van 1873 tot 1883).

Ds. J. van Mantgem (1834-1900).

Een beroep werd uitgebracht op ds. J. van Mantgem (1834-1900) van Beilen, vroeger eigenaar van een bloeiende kopergieterij in Amsterdam. Deze nam het op hem uitgebrachte beroep ‘na veel worsteling en ernstig gebed onder opzien tot den Heere’ aan. Zijn intreepreek op 26 oktober 1873 was uit 1 Corinthe 1 vers 23a: “Doch wij prediken Christus den Gekruisigde”.

Van hem wordt gezegd dat zijn gaven als kanselredenaar niet groot waren, maar dat hij desondanks bij zijn gemeente geliefd was om zijn beminnelijk, aangenaam karakter “en zijn ijver voor alle zaken die het Koninkrijk Gods betroffen“.

De tweede kerk (1874).

De tweede kerk aan de Dordtsestraatweg werd gebouwd in de tuin van de grote statige pastorie, die in 1870 was aangekocht.

Zoals gezegd waren er plannen voor de bouw van een nieuwe kerk in de tuin van de pastorie aan de Dordtse Straatweg. De kerk had de eerste jaren geen consistorie, zodat de kerkenraad voor de dienst samenkwam in de keuken van de pastorie. De eerste steen werd door ds. Van Mantgem gelegd en was voorzien van de woorden Eben Haëzer. Er konden ongeveer 400 kerkgangers een plaats vinden. Op 11 oktober 1874 werd het bedehuis voor het eerst in gebruik genomen. Nadat de nieuwe kerk voor bijna fl. 5.900 gereed was, werd de oude kerk voor fl. 1.400 van de hand gedaan.

Jongelingsvereniging Onesiphorus opgericht (1874).

Twaalf leden telde de eerste Jongelingsvereniging van Katendrecht, die op zondag 26 november 1876 werd opgericht, bestemd voor jongens vanaf ongeveer 16 jaar. Ze hielden hun vergaderingen in een leegstaand huisje in de Vildersteeg, eigendom van diaken Lührman, die het voor fl. 1,25 per week verhuurde. Ds. Van Mantgem bedacht de naam: Onesiphorus, een christen in de Romeinse tijd. De jongens bestudeerden de Bijbelse- en de Kerkgeschiedenis, maakten daarover ‘inleidingen’, die door hen gezamenlijk besproken werden. Als de kermis in het dorp was werden gezellige avonden gehouden, die de jongens van de kermis weg hielden. Handig idee van de kerkenraad

Zoals in veel Gereformeerde Kerken gebeurde stichtten de jongens van de JV – onder leiding van de voorzitter, een van de volwassenen uit de gemeente – een Knapenvereniging voor de jongens tot 16 jaar. Ook kwam vanuit de Jongelingsvereniging een meisjesvereniging tot aanzijn. Ook die was aanvankelijk een studievereniging, maar later werd de studie door gebrek aan goede leiding aan de kant gezet. De meisjesvereniging werd toen omgezet in de naaikrans ‘Tabitha’. De meisjes vervaardigden kleding die door de diaconie met Kerst werd uitgedeeld aan de armen.

De onder ds. Eichhorn ter ziele gegane zondagsschool werd weer opgericht en kwam onder leiding te staan van de heer Looyé. De vierhonderd (!) kinderen kwamen na de zondagse kerkdienst in de kerk bij elkaar.

De gemeente van Bolnes wordt zelfstandig (1878).

In de jaren ’70 van de negentiende eeuw had de kerk te Katendrecht het plan opgevat om in Bolnes te gaan evangeliseren. Dat gebeurde vooral op initiatief van ds. Van Mantgem.  Ondertussen groeide het aantal christelijke gereformeerden in Bolnes gestaag, zodat de kerkenraad van Katendrecht in 1876 besloot om in Bolnes ‘weekdiensten’ (op een doordeweekse dag) te gaan houden en wel in een tweetal woninkjes, eigendom van G. de Kool. De huisjes werden verbouwd tot één geheel en ingericht als kerkzaal. Op 1 juli 1877 werd daar de eerste kerkdienst gehouden. De classispredikanten zorgden dat ze in die weekdiensten voorgingen.

Al spoedig groeide het verlangen als zelfstandige Christelijke Gereformeerde Gemeente te Bolnes te worden geïnstitueerd, die dan ook op 10 december 1878 vanuit de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Katendrecht geïnstitueerd werd.

‘De Bazuin’, 27 december 1878.

Een christelijke school opgericht (1882).

Samen met orthodoxe hervormden werd aan de Katendrechtse Dijk een christelijke school opgericht. De school werd op 9 november 1882 in gebruik genomen en telde meteen al zo’n driehonderd leerlingen en niet veel later meer dan het dubbele. Daar hadden de onderwijzers overigens een hele kluif aan. In ‘Van Strijd en Zegen’ wordt verteld over de Tolhuissche Kwakken (zoals de jeugd van Katendrecht genoemd werd) dat ze op de verjaardag van de koning met vlaggen gewapend optrokken tegen de Charloissche Boeren (de kinderen van de school in Charlois). “Ze namen de vlaggen niet mee om den Koning te huldigen, maar om met de vlaggenstokken de tegenpartij te bewerken. Bij dergelijke ontmoetingen vlogen de stenen door de lucht en keerde menigeen gewond terug van den feestelijken tocht”.

‘De Bazuin’, 6 juli 1883.

Op 1 juli 1883 nam ds. Van Mantgem afscheid van Katendrecht en vertrok naar de gemeente te Harderwijk, “verklarende tevens dat het hem een zeer zware taak was, terwijl zijn volle genegenheid en dienstvaardigheid aan de gemeente, nu bijna tienjaren betoond door woord en daad, nog niets verminderd was”.

Ds. A. van Apeldoorn (van 1885 tot 1887).

‘De Bazuin’, 19 mei 1885.

Het beroepingswerk verliep niet erg soepel, want een achttal keren moest de kerkenraad een  ‘bedankje’ incasseren alvorens ds. A. van Apeldoorn (1845-1934) uit Holten het op hem uitgebrachte beroep aannam en op 14 juni 1885 intrede deed in Katendrecht. Zijn preek was naar aanleiding van Handelingen 2 vers 36 (“Zo wete dan zekerlijk het ganse huis Israëls, dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk dezen Jezus, Dien gij gekruist hebt”).

Ds. A. van Apeldoorn (1845-1934).

De kerkenraad had onder meer tot taak te letten op de levenswandel van de gemeenteleden. Als je langer dan een jaar de kerkdiensten niet bijwoonde werd je – uiteraard na herhaalde waarschuwingen – als lid van de gemeente uitgeschreven. Sommigen werden dan lid van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (dolerende) te Charlois, ontstaan uit de Doleantie, de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk. Maar om dit kwaad te keren spraken beide kerkenraden na enige tijd af dat – alvorens men een lid van de zusterkerk zou overnemen – men een onderzoek zou instellen naar de motieven van de overgang.

Het verblijf van ds. Van Apeldoorn in Katendrecht duurde slechts kort. Op 11 september 1887 nam hij al afscheid en vertrok naar de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Coevorden.

Ds. C. Kuijper (1888 tot 1894).

Ds. C. Kuijper (1847-1901).

Na het vertrek van ds. Van Apeldoorn werd al snel een nieuwe predikant gevonden in de persoon van ds. C. Kuijper (1847-1901) uit Nieuw-Vennep, die op 24 juni 1888 intrede deed. Hij was ongeveer zes jaar aan de kerk van Katendrecht verbonden.

De Doleantie.

Zoals al opgemerkt werd op 14 december 1887 in het naburige Charlois de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd, afkomstig uit de Doleantie, de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk. Landelijk ontstonden al gauw contacten tussen beide synodes om te onderhandelen over een eventuele samensmelting van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, respectievelijk afkomstig uit Afscheiding en Doleantie. De onderhandelingen verliepen niet erg soepel; in artikelen en brochures nam men elkaar voortdurend de maat, maar uiteindelijk kwam het toch tot het gewenste doel: op 17 juni 1892 werd in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk een gezamenlijke synodevergadering gehouden waar de eenheid geproclameerd werd. De samengevloeide kerken heetten in het vervolg De Gereformeerde Kerken in Nederland. De gemeente van Katendrecht heette sindsdien dus De Gereformeerde Kerk te Katendrecht.

De Gereformeerde Kerk te Katendrecht  (1892).

Ds. A. Schouten (1864-1954) was de Dolerende predikant van Charlois, ten tijde van de onderhandelingen met de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Katendrecht.

Plaatselijke kerken werden opgeroepen zo snel mogelijk tot samenspreking te komen, om ook plaatselijk de Gereformeerde Kerk te kunnen institueren. De Christelijke Gereformeerde Gemeente van Katendrecht trad dus in overleg met de Nederduitsche Gereformeerde Kerk in het nabijgelegen Charlois. Een commissie bestaande uit de brs. H. Steehouwer en A.H. Looyé overlegde met enkele leden van de Amsterdamse kerkenraad, en na over die raadplegingen verslag te hebben uitgebracht kon de kerkenraad van Katendrecht op 8 november 1889 verklaren het met de geplande eenwording in te stemmen. En in april 1892 stemde de kerkenraad definitief in met de landelijke eenwordingsafspraken. “Door de goede hand onzes Gods zijn de twee kerkengroepen samengesmolten tot een lichaam op de bodem van eenzelfde belijdenis en Kerkenorde van 1618 en 1619″.

Vandaar dat de beide kerkenraden op 12 juli 1892 besloten zich na de landelijke ineensmelting bij de ‘vereniging’ aan te sluiten. Sindsdien was de naam van de gemeente van Katendrecht: De Gereformeerde Kerk te Katendrecht. Hetzelfde gold voor Charlois (al hebben beide kerkenraad er nog wel even over gedacht om gezamenlijk één Gereformeerde Kerk te gaan vormen). “Dat heel deze zaak der vereniging zo soepel verliep is zeker niet het minst te danken aan de leiding van ds. Kuijper.

Naar deel 2 >

© 2022. GereformeerdeKerken.info