De Gereformeerde Kerk te Franeker (2)  

Ds. Ph.W.H. Eskes (van 1876-1880).

( < Naar deel 1 ) – Er volgde na het vertrek van ds. Pieters een vacante periode vanaf 1 januari 1875 tot 14 mei 1876. De kerkenraad had het beroepingswerk al vrij snel ter hand genomen en uiteindelijk beriep men ds. Ph.W.H. Eskes (1851-1929) uit Alblasserdam.

Ds. Ph.W.H. Eskes (1851-1929).

Hij nam het beroep aan en deed op 14 mei 1876 intrede. Ongeveer vier jaar was deze predikant aan de gemeente te Franeker verbonden.

De zaak van ds. Pieters was nog niet voorbij. Hij had zijn medestanders aangeraden in Franeker een lokaal te bouwen waar hij zo nu en dan zou komen preken. Ondertussen had hij in een schuur in de stad ‘op onwettige wijze  gepredikt en het Sacrament des doops bediend’. Maar er waren ook medestanders van de kerkenraad. Ze richtten onder leiding van W. Pars een vereniging met zesendertig manslidmaten op om de kerkenraad te steunen voor het geval werd overgegaan tot het verkiezen van ambtsdragers; ze zouden ‘in de gemeente eendragt bewerken’. De kerkenraad was er echter – ondanks de goede bedoelingen – niet zo blij mee, omdat door zo’n vereniging ‘voor de toekomst veel moeiten kunnen worden geboren’.

De conflicten rond ds. K.J. Pieters (1821-1879) waren nog niet voorbij….

Conflicten…

Het was dus niet alleen maar een rustige tijd gedurende het predikantschap van ds. Eskes. De problemen uit het verleden speelden hier en daar nog steeds onder de oppervlakte een rol. Zo was er in oktober 1879 een broeder Magré, ouderling en aanhanger van de reeds lang vertrokken ds. Pieters, die samen met anderen verklaarde het niet met ‘de leer van ds. Eskes’ eens te zijn. Geklaagd werd over ‘eenzijdigheid in de leer, vooral over de predestinatie’, en dat zijn prediking ‘niet praktisch genoeg’ was. Ook zou de predikant samen met anderen, onder wie ouderling Winsemius, br. Magré getart hebben zodat deze in een opwelling van drift een uitspraak deed waarvoor hij bij de kerkelijke besturen kon worden aangeklaagd, ‘om alzoo van hem verlost te worden’.

‘De Bazuin’, 30 april 1880.

Uiteindelijk sprak de classis recht, gaf de kerkenraad gelijk en ontzette Magré en ouderling Winsemius uit het ambt. Winsemius bleef echter klagen, ook nadat ds. Eskes vertrokken was. Want ds. Eskes nam op 25 april 1880 namelijk afscheid van de gemeente te Franeker en vertrok naar de kerk van Smilde.

Het jeugdwerk.

Een herinneringsbord van de landelijke ‘Bond van Jongelingsvereenigingen op Gereformeerden Grondslag’.

Hoewel al in april 1878 een verzoek aan de kerkenraad gericht werd om te komen tot de oprichting van een lokaal voor ‘een’ (nog niet bestaande) Jongelingsvereniging (JV), duurde het tot 1880 eer de kerkenraad daadwerkelijk een Jongelingsvereniging oprichtte, die onder leiding kwam van ouderling J. Tuinstra en diaken J. Nijdam. Maar kennelijk werd de zaak toch weer uitgesteld, want in augustus 1881 werd in de kerkenraad opnieuw de wens besproken een jongelingsvereniging te stichten, ‘net als onze jongedochters gedaan hebben’. Zij hadden in februari 1881 een dergelijk verzoek aan de kerkenraad gericht en kort daarop werd een reglement opgesteld en werd de meisjesvereniging opgericht.

Dr. H. Bavinck (van 1881 tot 1882).

Dr. H. Bavinck (1851-1929).

Bijna een jaar ging voorbij voordat de opvolger van ds. Eskes op de Franeker preekstoel stond. Het was dr. H. Bavinck (1851-1929), die op 13 maart 1881 in zijn eerste gemeente intrede deed. Hij was slechts kort aan de gemeente van Franeker verbonden, want hij werd in 1882 benoemd tot hoogleraar in Kampen.

‘De Bazuin’, 18 maart 1881.

Aanvankelijk vond men hem wel wat jong (toen 27 jaar), maar getuige de gehouden ‘proefpreek’ (hij ‘had trouwens een geweldige kanselvrees’) was gebleken dat de in 1880 gepromoveerde predikant ‘zeer geschikte gaven en een helder inzicht in het Woord heeft, zoozeer noodzakelijk voor de behoefte van ieder, maar inzonderheid voor onze gemeente’.

Een van de eerste besluiten die de kerkenraad nam was het tegengaan van het houden van de begrafenissen op zondag. Ook ds. Bavinck vond dat ‘de dag des Heeren er niet door geheiligd maar veeleer ontheiligd’ werd. De predikant trok overigens met zijn preken tallozen, ook uit de wijde omgeving. De kerk was telkens overvol ‘en de stad raakte verstopt door het grote aantal tilbury’s’. Het leek dan wel marktdag!

‘De Bazuin’, 13 oktober 1882.

Natuurlijk was de kerkenraad bedroefd toen de goede predikant besloot zijn benoeming als hoogleraar in Kampen aan te nemen. Maar eigenlijk waren ze er ook wel een beetje blij mee omdat het immers een grote eer was dat hún predikant die belangrijke en eervolle benoeming ten deel viel! Hoe dan ook, op 8 oktober 1882 nam hij afscheid en vertrok naar Kampen.

Ds. A. van der Sluijs (van 1883 tot 1887).

Ds. A. van der Sluijs (1848-1906).

Een jaar na het vertrek van dr. Bavinck deed zijn opvolger, ds. A. van der Sluijs (1848-1906) uit Leiden, op 28 oktober 1883 intrede in Franeker. Ondertussen naderde de Christelijke Gereformeerde Kerk het jubileumjaar 1884. Dat was de reden dat op 12 oktober dat jaar ook in Franeker het vijftigjarig bestaan van de landelijke kerk herdacht werd.

Een bekende brochure, uitgegeven ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Christelijke Gereformeerde Kerk.

Ds. Van der Sluijs preekte ter gelegenheid daarvan over een toepasselijke tekst (Handelingen 5 de verzen 38b en 39): “Want indien deze raad of dit werk uit menschen is, zoo zal het gebroken worden; maar indien het uit God is, zoo kunt gij dat niet breken”, en ’s middags over Openbaringen 3 vers 11: ”Houd dat gij hebt, opdat niemand uwe kroon neme”. Natuurlijk werd ook landelijk het jubileum uitvoerig herdacht.

‘De Bazuin’, 2 november 1883.

Terschelling.

Kon op Terschelling niet eens worden omgezien naar het huren of kopen van een huis of, als dat niet lukte, te proberen een gebouwtje te stichten? Het zou een ideale gelegenheid zijn om als gereformeerde evangelisatiepost te dienen, opdat op dat eiland ‘ooit de Gereformeerde Kerk tot openbaring zou komen’. Overigens was ouderling Tuinstra al regelmatig op Terschelling om daar voor te gaan in evangelisatiediensten in particuliere woningen. Ook ds. Van der Sluijs begaf zich zo nu en dan herwaarts, al viel hem dat niet mee: “In de maand december een zeereis naar een eiland, heeft men meer inspanning dan wel uitspanning”. Die woeste zeereis…!

De Doleantie.

Dr. A. Kuyper in zijn studeerkamer (foto: Vrije Universiteit).

Kort voor zijn afscheid sprak de kerkenraad voor het eerst over de Doleantie, de tweede orthodoxe landelijke uittocht uit de hervormde kerk, die in 1886 begonnen was. Vooral dr. A. Kuyper (1837-1920), toen ouderling in de hervormde gemeente te Amsterdam, was de inspirator van deze kerkelijke beweging, die in ’s lands hoofdstad op 16 december 1886 plaatsvond. Op die dag verbrak een groot deel van de Amsterdamse kerkenraad de banden met het hervormd kerkbestuur (‘niet die met de kerk!’) en ging voort als de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende). Kootwijk en enkele andere plaatsen waren de hoofdstad begin dat jaar al voorgegaan.

Geen wonder dat de christelijke gereformeerde kerkenraad zich afvroeg hoe men zich tegenover deze nieuwe loot aan de gereformeerde stam diende op te stellen. Men besloot vooralsnog ‘eene afwachtende houding’ aan te nemen. In Franeker was zo’n gemeente immers nog niet ontstaan. In de praktijk had men er dus nog weinig mee te maken. Hoe dan ook, ds. Van der Sluijs nam op 14 mei 1887 afscheid van Franeker en vertrok naar de kerk van Enkhuizen.

Ds. F.M. ten Hoor (van 1888 tot 1896).

Ds. F.M. ten Hoor (1855-1934).

Op 16 april 1888 deed ds. F.M. ten Hoor (1855-1934) van Opperdoes intrede in de kerk te Franeker. Hij bleef tot eind maart 1896 aan de kerk verbonden: achtereenvolgens tot 17 juni 1892 als predikant van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Franeker, vanaf die dag tot 16 april 1893 als predikant van de Gereformeerde Kerk te Franeker A, en sindsdien als predikant van de Gereformeerde Kerk te Franeker.

‘De Bazuin’, 20 april 1888.

De naamsveranderingen van de Franeker gemeente hadden te maken met de Doleantie, de tweede landelijke uittocht uit de hervormde kerk, waarover we al eerder schreven. De Doleantie in Franeker vond op 28 december 1888 plaats. Toen werd door een aantal verontruste hervormde gemeenteleden de gehoorzaamheid aan het hervormd kerkbestuur opgezegd en noemde men zich in het vervolg Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Franeker. Daarover nu meer.

2. De Doleantie.

In dit boekje legde dr. A. Kuyper (1837-1920) uit hoe de Doleantie in Amsterdam tot stand gekomen was.

Al langer bestond in de hervormde gemeente te Franeker verontrusting over de volgens sommigen vrijzinnige prediking in die gemeente. Maar ook waren er bezwaren tegen de vorm van de kerkregering. De hervormde kerk werd sinds 1816 – nota bene op bevel van de overheid! – gebonden aan het ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk’. Daardoor werd de kerkregering sterk centraal geregeld door de ‘Algemene Synode’, waarin de regering een belangrijke stem had. De zelfstandigheid van de gemeenten stond daardoor sterk onder druk. De Dordtse Kerkorde was door de overheid aan de kant geschoven. Juist door die kerkorde hadden de plaatselijke kerken een cruciale positie in het kerkelijk leven gehad met een grote mate van zelfstandigheid.

De eerste steen van het evangelisatiegebouw ‘De Bijbel’ werd op 8 juli 1859 gelegd.

Ook in Franeker had een aantal hervormde gemeenteleden besloten geen diensten in de hervormde kerk meer bij te wonen, maar in het vervolg samen te komen in het gebouw De Bijbel.

De West.

Dit was een evangelisatiegebouw op de West waarvan op 8 juli 1859 de eerste steen gelegd werd door Ph.Ns. Roorda (op 12 april 1862 werd in dat gebouw de christelijke school geopend).

Een oude uitgave van de ‘Dordtse Kerkorde’.

Op een gegeven moment besloten de initiatiefnemers van de bijeenkomsten dat het tijd werd ‘de reformatie der kerk’ te doen plaatsvinden. Daarmee bedoelde men het afschaffen van het ‘Algemeen Reglement’, en het ‘wederom kracht en geldigheid verlenen’ aan de Dordtse Kerkorde, die in ons land sinds de Synode van Dordrecht (1618-1619) van kracht was geweest. In een schrijven aan de hervormde kerkenraad van Franeker vroeg men dus ‘de reformatie der kerk’ ter hand te nemen. De kerkenraad weigerde daartoe over te gaan.

De instituering van de Dolerende Kerk te Franeker vanuit de Dolerende Kerk te Harlingen.

Ds. C.L.D. van Coeverden Adriani (1844-1911).

Op grond van ‘het ambt der gelovigen’ werd toen op 31 december 1888, onder leiding van de kerkenraad van Harlingen, in de persoon van ds. C.L.D. van Coeverden Adriani (1844-1911), in Franeker overgegaan tot de bevestiging van de inmiddels gekozen ambtsdragers.

De Doleantie te Franeker verliep volgens de richtlijnen van het in januari 1887 in Amsterdam gehouden ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ (‘De Heraut’, 2 januari 1887).

Het waren S. Aardema, P. Veddema, J. de Jong, J. Visser, F. Oostwoud en N.P. Tuininga (die tot scriba benoemd werd). Van deze gebeurtenis werd, geheel overeenkomstig hetgeen besloten was op het Amsterdamse Gereformeerd Kerkelijk Congres in januari 1887, kennis gegeven aan de koning, aan de burgemeester en aan de kerkvoogden van de hervormde gemeente te Franeker. Het Congres had daartoe Modelboekjes met concept-brieven en -formulieren uitgegeven, zodat de plaatselijke kerken wisten hoe ze de ‘reformatie der kerk’ konden aanpakken. De Dolerende kerkenraad van Franeker beschouwde zich als de wettige kerkenraad van de hervormde gemeente.

‘De Heraut’, 20 januari 1889.

Natuurlijk werden ook alle leden van de hervormde gemeente in kennis gesteld van de bevestiging van ambtsdragers en van de beslissing betreffende de ‘reformatie der kerk’. In een drie pagina’s tellend schrijven – gedateerd januari 1889 – deelde men nadrukkelijk mee dat er geen nieuwe gemeente gevormd was, dat men zich dus ook niet aan de hervormde kerk onttrokken had, maar dat men door de Dordtse Kerkorde aan te nemen en het Algemeen Reglement te verwerpen, een nieuwe wettige kerkenraad gekozen had, omdat de bestaande kerkenraad de reformatie niet ter hand wenste te nemen. Ook de naam van de kerk die door het overheidsingrijpen van 1816 was ingevoerd (Nederlandsche Hervormde Kerk) werd door de Dolerenden afgeschaft en daarvoor in de plaats werd de aloude naam van ‘de kerk der Hervorming’ weer ingevoerd: Nederduitsche Gereformeerde Kerk.

Een van de eerste besluiten van de kerkenraad was de oprichting van de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’, die als een soort van Commissie van Beheer werd aangesteld om het beheer over de financiën en de onroerende goederen te voeren. Daarvoor had men rechtspersoonlijkheid nodig, maar een  Dolerende Kerk kon op grond van toen geldende wetten geen rechtspersoonlijkheid verkrijgen. Een vereniging wèl. Vandaar dat het Gereformeerd Kerkelijk Congres de oprichting van zo’n vereniging had aangeraden.

Oefenaar R.G. Kamans (van 1889 tot 1890).

Oefenaar R.G. Kamans jr. (1835-1918).

De kerkdiensten werden zoals aangegeven gehouden in De Bijbel en vanaf 14 juni 1889 tot 15 januari 1890 was oefenaar R.G. Kamans jr. (1835-1918) in de Dolerende gemeente voorganger. Hij woonde trouwens al sinds 1874 in de stad, en had zelfs nog enige tijd gewoond in het evangelisatiegebouw De Bijbel aan de West, waarover we hierboven schreven, en waar de Dolerenden hun diensten hielden. Net als veel leden van de evangelisatievereniging De Vrienden der Waarheid (waarover we eerder schreven) was ook Kamans aangetrokken tot de Doleantie; dat was vermoedelijk de reden dat de Dolerende kerkdiensten gewoon in De Bijbel gehouden konden worden.

De Gereformeerde Kerken A en B te Franeker.

De Keizersgrachtkerk lang geleden (foto: Gebroeders Douwes).

Op 17 juni 1892 werden in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk De Gereformeerde Kerken in Nederland ‘geboren’. De synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende) hadden besloten samen te gaan tot éên kerkgenootschap onder de naam De Gereformeerde Kerken in Nederland. Tijdens een gezamenlijke synodevergadering in de Keizersgrachtkerk reikten de leidslieden van beide kerken elkander de broederhand: namens de Christelijke Gereformeerde Kerk was dat de hoogbejaarde ds. S. van Velzen (1809-1896), en namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken was dat dr. A. Kuyper.

Dr. A. Kuyper (1837-1920) en ds. S. van Velzen (1809-1896).

De synodes hadden ook besloten dat, als beide plaatselijke kerken door bepaalde omstandigheden nog niet direct tot eenheid konden komen, ze beide toch meteen De Gereformeerde Kerk genoemd zouden worden. De oudste van de twee (meestal de Christelijke Gereformeerde Gemeenten) zou een ‘A’ achter de kerknaam plaatsen, en de andere (meestal de Nederduitsche Gereformeerde Kerken) een ‘B’. Dat zou duren tot ze plaatselijk tot één kerk samengevoegd zouden worden.

In Franeker bestonden vanaf 17 juni 1892 tot 26 april 1893 daarom twee Gereformeerde Kerken: De Gereformeerde Kerk te Franeker A en De Gereformeerde Kerk te Franeker B.

Naar eenheid in 1893.

Maar om tot eenheid te komen was in Franeker nog overleg tussen beide kerken nodig. De Dolerende Kerk nam al op 17 april 1889 contact op met de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Gemeente, met als resultaat dat beide kerkenraden een gezamenlijke vergadering hielden om de zaak van de Vereniging te bespreken. Maar een paar maanden later vonden de Dolerenden ‘de Vereniging minder nodig’. Daarmee was de christelijke gereformeerde kerkenraad het niet eens. Alle gereformeerden behoorden in éên kerkgemeenschap samen te komen, vond hij.

Het gebouw van de Vrije Universiteit rond 1900.

Het bleek dat enkele meningsverschillen de zaak van de eenwording traineerden. Hoe keek men bijvoorbeeld tegen de hervormde kerk aan? De Afgescheidenen achtten de hervormde kerk ‘eene valsche kerk’. Maar zover wilden de Dolerenden niet gaan. De Dolerenden wilden eigenlijk de in 1880 door dr. Kuyper c.s. opgerichte Vrije Universiteit de boventoon laten voeren bij de predikantenopleiding, ten koste van de Theologische School in Kampen als ‘School der Kerk’ (het Werk Gods, vonden de christelijke gereformeerden). Ondanks deze verschillen van mening bleef men proberen tot een vergelijk te komen.

Zo zag de Theologische School te Kampen er uit in de tijd waarin dit verhaal speelt.

Toen de landelijke Vereniging op 17 juni 1892 bereikt was, besloot de christelijke gereformeerde kerkenraad de verschillen van mening tussen beide kerken vooralsnog te laten rusten. Hij ‘hoopt dat onder den zegen des Heeren deze geschillen zullen verdwijnen’, maar die woorden werden later doorgestreept. Er werd in plaats daarvan een ander besluit genotuleerd, waarin de kerkenraad verklaarde “zich voorlopig aan de besluiten van de Sijnode te onderwerpen en met de Vereniging mee te gaan in de hoop dat onder de leiding des Heeren de bezwaren zullen verdwijnen”. De meeste leden verenigden zich met dit besluit, al waren er enkelen die graag onvoorwaardelijk met de Vereniging wilden meegaan. Ze konden later – ‘als bleek dat de Vereniging met Gods Woord en de belijdenis zou strijden’ – hun positie altijd nog heroverwegen.

De bezwaren, waarvan in het bovenstaande sprake is, hadden te maken met onder meer de positie van de Theologische School ten opzichte van de Vrije Universiteit en ook met de leer van de veronderstelde wedergeboorte, zoals geformuleerd door dr. Kuyper. Daarover dachten de christelijke gereformeerden namelijk anders. Op 26 augustus 1892 ging de christelijke gereformeerde kerkenraad uiteindelijk definitief akkoord met de Vereniging.

3. De Gereformeerde Kerk te Franeker (1893).

Vijf maanden later bleken ook de Dolerenden een positiever standpunt ingenomen te hebben betreffende de ineensmelting (zoals de ‘Vereniging’ ook vaak genoemd werd), maar ze wilden eerst nog wel even een gesprek. Die vergadering kwam er, maar daar deelde de christelijke gereformeerde kerkenraad mee dat ze alsnog een paar voorwaarden hadden: De verenigde kerk moest één vergaderplaats voor de kerkdiensten hebben; wederzijds moesten de ambten erkend worden; naar de Gereformeerde Kerk overgekomen hervormde gemeenteleden moesten gewoon ‘onderzocht’ worden en daarna geloofsbelijdenis afleggen, net als dat met gereformeerde belijdeniskandidaten het geval was; tenslotte wilde men dat de Dolerenden hun Vereniging De Kerkelijke Kas zouden opheffen. De kerkenraad zelf diende het bestuur over de gelden en goederen te hebben en hij mocht dat niet aan de Vereniging De Kerkelijke Kas overlaten. Op 6 april 1893 werd door beide kerkenraden aldus besloten. Op die dag ontstond dus De Gereformeerde Kerk te Franeker en verdwenen de toevoegingen ‘A’ en ‘B’.

Niet iedereen ging akkoord.

Aanhef van het bezwaarschrift van ds. Van Lingen en ds. Wisse.

Tijdens de christelijke gereformeerde synode van juni 1892 – vlak vóór de gezamenlijke ‘Verenigingssynode’ – diende een tweetal predikanten namens een groep gemeenteleden van de Christelijke Gereformeerde Kerk een bezwaarschrift in, waarin ze de synode verzochten de onderhandelingen over de ‘ineensmelting’ van beide kerken te staken. Toen de synode – zoals we zagen – de ‘Vereniging’ doorzette, scheidden beide predikanten en de overige ondertekenaars zich van De Gereformeerde Kerken af. Ze waren het onder meer helemaal niet eens met bepaalde theologische leerstellingen van dr. Kuyper. En ze waren bovendien doodsbang dat de School der Kerk in Kampen er onderdoor zou gaan, en zou worden overvleugeld door de Dolerende Vrije Universiteit.

Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913).

De twee predikanten die het bezwaarschrift indienden waren ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) uit Zetten en ds. J. Wisse C.zn. (1843-1921) uit Den Haag. Zij wilden ‘blijven wat wij waren, namelijk Christelijk Gereformeerd’. Vandaar dat tegenwoordig nog steeds de Christelijke Gereformeerde Kerk bestaat; ook in Franeker, namelijk aan de Zuiderkade, waar sinds 1925 hun kerk De Voorhof staat.

Ds. J. Wisse C.zn. (1843-1921).

“Eén vergaderplaats voor de dienst des Woords”…

Ds. F.M. ten Hoor was in 1888 dus aangetreden als predikant van de Christelijke Gereformeerde Gemeente. Samen met de twee kerkenraden had hij de leiding bij de totstandkoming van De Gereformeerde Kerk te Franeker, en was bovendien de enige predikant van de verenigde plaatselijke Gereformeerde Kerk. De Bijbel aan de West was onvoldoende geschikt voor het samenkomen als gemeente, al gingen de diensten daar vooralsnog gewoon door. Er moest een nieuwe kerk komen: ‘Eén vergaderplaats voor de dienst des Woords’.

Gebouw ‘De Bijbel’ (foto: ‘Smal en breed’).

De christelijke gereformeerde kerkenraad was trouwens al sinds 1884 bezig met plannen voor de bouw van een nieuwe kerk. Kerkcollectes konden de benodigde gelden echter niet bijeen krijgen. Hetzelfde gold voor de uitgeschreven ‘vrijwillige intekening’. Maar in 1892 leek er schot in de zaak te komen, toen ouderling Andreae op 23 december 1892 het voorstel weer te berde bracht. Tijdens de eerstvolgende kerkenraadsvergadering van Kerk A – de twee zelfstandige Kerken A en B bestonden toen nog steeds – werden plannen besproken om gelden bijeen te krijgen voor een kerk van 800 of 900 zitplaatsen. Maar… zou de bouw van een kerk zoveel gaan kosten dat de verzorging van de armen daardoor schade zou lijden? Dat mocht niet gebeuren! Vandaar dat tijdens een gemeentevergadering de financiële kant van de zaak diepgaand besproken werd.

De nieuwe kerk zou in de Zilverstraat komen….

Maar hoeveel zitplaatsen moest de kerk tellen? ‘We moeten bouwen voor de toekomst’, vond architect Minne Hofstra. Anderen zeiden: ‘Jawel, maar als in de omliggende plaatsen de Gereformeerde Kerk ook geïnstitueerd wordt, zal het ledental, en zullen dus ook de financiële inkomsten, minder worden; om nog maar niet te spreken van mogelijke emigratie naar verre oorden’. Uiteindelijk hakte ds. Ten Hoor de knoop door en concludeerde dat het een kerk van 900 zitplaatsen moest worden. De kerkenraad van de hervormde gemeente werd gevraagd of de gereformeerden gedurende de bouw van de kerk de hervormde kerk mochten gebruiken voor de kerkdiensten. Daarmee ging men akkoord.

Op 31 mei 1893 werd de aanbesteding gehouden. De architect berekende fl. 15.762 voor een kerk aan de Zilverstraat. De aannemers (ouderling Brugsma en diaken Nijdam) schreven voor fl. 15.641 in en kregen de opdracht. Uiteindelijk bleek dat de totale kosten bijna fl. 18.500 bedroegen. Wel was bij sommigen enige irritatie merkbaar over de overschrijding van de begroting, maar geconcludeerd werd dat het een mooie, doelmatige kerk geworden was en uiteindelijk liep alles goed af. Op donderdag 30 november 1893 werd de nieuwe kerk in gebruik genomen!

De gereformeerde kerk met daarnaast de pastorie in de Zilverstraat.

Een orgel (1893).

Er kwam uiteraard ook een orgel. Besloten was dat het orgel uit De Bijbel – de oude ‘kerk’ – zou worden gebruikt en rechtstreeks zou worden overgeplaatst naar de nieuwe kerk. Door een vergissing werden de orgelpijpen echter opgestuurd naar orgelmaker Van Dam te Leeuwarden, die ongetwijfeld kosten zou berekenen voor het in elkaar zetten van het orgel in de nieuwe kerk. Een en ander zou fl. 200 moeten gaan kosten. Hoe dan ook, het oude orgel werd in 1893 in gebruik genomen. Maar… dertien jaar later, in augustus 1905, werd desondanks een nieuw orgel in gebruik genomen; het oude voldeed niet meer.

Naar deel 3 >

© 2023. GereformeerdeKerken.info