De Centrale Diaconale Conferentie van de GKN (3)

Wat er in de beginjaren zoal behandeld werd.

( < Naar deel 2 ) – Het is ondoenlijk ook maar enigszins volledig aan te geven wat tijdens al die Centrale Diaconale Conferenties werd behandeld. Er werden toespraken gehouden over diaconale thema’s, en er werden tijdens elke Conferentie vele vragen gesteld over alledaagse en minder alledaagse praktische problemen die vervolgens samen besproken werden en waarover uiteindelijk een standpunt werd bepaald.

Het Algemeen Diaconaal Bureau (ADB) in de Koningslaan te Utrecht was het centrum van de gereformeerde diaconale arbeid (ill.: ‘Tijden en Taken’).

In de gedenkboeken worden zowel de korte inhoud van de gehouden toespraken als de tijdens de Conferenties gestelde vragen met de conclusies weergegeven. Volkomen willekeurig – en zoals gezegd zeer onvolledig, want slechts ter illustratie – geven we daarvan enkele voorbeelden, zoals die tijdens de Conferenties in de eerste jaren werden behandeld, gevolgd door de naam van de diaconie die de vraag stelde en tijdens wélke Conferentie de vraag gesteld en behandeld werd.

  1. Behoort de bevestiging van diakenen niet met oplegging der handen te geschieden?

Conclusie: Onze gereformeerde vaderen, o.a. Gisbertus Voetius [1589-1676], oordeelen dat handenoplegging niets mystieks, heiligs of sacramenteels heeft, en behoort tot de dingen die men doen en laten kan. Waarom dan de leeraren met handoplegging worden bevestigd? Bij hen wordt er door beteekend, dat zij zich voor hun leven den Heere wijden, en houdt het de bede in, dat zij de noodige gaven mogen ontvangen voor hun ambt. Laat ons in de 19e eeuw niet te angstvallig vasthouden aan alle Nieuw-Testamentische inzettingen; vele daarvan zijn geen beveelen voor alle tijden en plaatsen. (Diaconie onbekend, 4de Conferentie, 1890).

  1. De Conferentie berame middelen, hoe diakenen hebben te handelen, wanneer bij besmettelijke ziekten blijkt, dat de diaconale kas niet toereikend is om genoegzame hulp te bieden.

Conclusie: Men trachte zich zelf zooveel mogelijk te helpen en indien de krachten te kort schieten dan de Gemeente en vooral de meergegoeden opwekken de Diaconie in dezen krachtig te steunen. (Diaconie te Harlingen, 5de Conferentie, 1892).

  1. Wat is de beste wijze om de kas der Diaconie buiten de behandeling onder den dienst des Woords te sterken? Is het verzamelen van gelden met inteekening op een lijst ten behoeve der Diaconie in de Gereformeerde Kerken geoorloofd?

Conclusie: De Conferentie spreekt uit, dat het rondgaan met open lijst moet afgekeurd worden, en dat eene Diaconie, omtrent de wijze ter versterking der diaconiekas, in overleg met haar kerkeraad dient te handelen. (Diaconie te Enschede, 11e Conferentie, 1899).

Twee mannen die veel betekend hebben voor de ‘Centrale Diaconale Conferentie’: links ds. Helenius de Cock (1824-1894) en rechts ds. Lucas Lindeboom (1845-1933).
  1. Hoe te handelen met gegoede lieden, die voortdurend weigeren voor kerk en armen bij te dragen?

Conclusie: De Conferentie acht zich niet bevoegd een oordeel uit te spreken, daar deze zaak op den Kerkeraad thuis behoort. (Diaconie te Gouda, 11e Conferentie, 1899).

  1. Mag eene Diaconie meer uitgeven, dan voor de armen wordt ingezameld?

Conclusie: Ja, wanneer de nood dat eischt. Kunnen de diakenen niet geven overeenkomstig de behoeften hunner armen, dan is dit veelal een bewijs, dat de Gemeente niet voldoende geeft, en dus in meerdere of mindere mate nalatig is. De diakenen moeten hunne armen geven genoeg voor hun gebrek. (Diaconie te Groningen B, 14e Conferentie, 1902).

  1. Kan het ook raadzaam worden, bijvoorbeeld ingeval leden der kerk wat al te eenzijdig de particuliere liefdadigheid betrachten, er bij dezen op aan te dringen, zich in hunne individueele ondersteuning te beperken, opdat de diakenen, onder tekorten gebukt gaande, niet dientengevolge al zuchtende den dienst der barmhartigheid hebben uit te oefenen?

Conclusie: Eenzijdigheid in het geven is een gevaarlijke zaak en dies af te keuren. Eenzijdige gevers moeten vermaand worden en leeren hunne gaven te verdeelen. De particuliere liefdadigheid moet echter niet afgekeurd worden. (Diaconie te Charlois, 17e Conferentie, 1905).

  1. Behooren de gelden, bij Doop en Avondmaal ontvangen, als offer der dankbaarheid bestemd te worden ten behoeve der Armen of ten voordeele der Kerk?

Conclusie: Het algemeen gevoelen is, dat uit den aard der zaak bedoelde gelden ten behoeve der armen dienen te komen. (Diaconie te Meppel, 13e Conferentie, 1901).

Het ‘Comite’ van 1913. V.l.n.r. boven: R. Broekhuizen, M. Quakkelaar, P.J.J. Meij, A.J.L. van Beeck Calkoen, J.H. Kok. Onder: A.T. Veeninga, W. v.d. Linden, J. Bijlenga, H.D.L. den Engelse, J. Andriessen, Jb. de Graaff.
  1. Moeten de gaven bij het H. Avondmaal beschouwd worden als dankoffer en mitsdien aan de armen gegeven worden, of heeft de Kerk er recht op, en zoo ja, uit welk beginsel? (Toelichting: De gaven worden bij ons voor de Kerk bestemd en nu meent de Diaconie, dat ze voor de armen moeten zijn, omdat vooral aan het H. Avondmaal de gemeenschap der heiligen beoefend en gesmaakt wordt, en daarom de gaven moeten dienen ter verkwikking van weduwe en wees, die ons Christus als de Koning Zijner Kerk in Zijne plaats heeft achtergelaten).

Conclusie: Het is het meest in overeenstemming met het karakter der Avondmaalsviering en geheel naar de gewoonte van de oude Christelijke Kerk en van de oude Gereformeerde Kerk, dat de offergave bij het Avondmaal bestemd worde voor de armen der Kerk. (Diaconie te Sappemeer, 24e Conferentie, 1922).

  1. Hoe moet door eene Diaconie worden gehandeld, die een of meer krankzinnigen in een gesticht moet laten verplegen, maar wier inkomsten niet toereikend zijn, om in de kosten daarvan te kunnen voorzien?

Conclusie: De noodige stappen doe men om van de burgerlijke Gemeente en de Provincie subsidie te ontvangen, en zoo dit niet toegestaan wordt, trachte men een Provinciaal Suppletiefonds op te richten. (Diaconie te Zwartsluis, 5e Conferentie, 1892).

  1. Is het collecteeren aan de huizen der ingezetenen en het ontvangen van subsidie van het burgerlijk armbestuur geoorloofd op het standpunt der Vrije Kerk?

Conclusie: De Conferentie verklaarde zich eer tegen dan voor beide zaken, doch durfde over het al of niet geoorloofde geen uitspraak te doen, daar men oordeelde, dat dit op den weg der Synode lag. Sprak de Conferentie zich uit, dat het een of ander ongeoorloofd was, dan zou men censuur oefenen over die Kerkeraden, die wel laten collecteeren of burgerlijken onderstand in ontvangst nemen, zooals vooral in Friesland veelvuldig voorkwam. (Diaconie te Kampen, 1e Conferentie, 1888).

  1. Mogen leden der gemeente – geen weduwen of weezen zijnde – door tusschenkomst der Diaconie hulp vragen bij het burgerlijk armbestuur?

Conclusie: Een conclusie werd niet genomen, doch de meerderheid der vergadering meende volkomen vrijheid te hebben, om van een ons als staatsburger toekomend recht gebruik te maken door de hulp van het burgerlijk armbestuur te vragen. Gods Woord verbiedt het niet en zelfs oordeelde men het te kunnen verdedigen met een beroep op Artikel 26 der Dordtse Kerkorde (Art. 26: “De diakenen plegen waar nodig overleg met andere instellingen op hun terrein, opdat de liefdegaven zo gericht mogelijk worden uitgedeeld onder hen die het meest gebrek lijden“). (Diaconie te Zaandam, 4e Conferentie, 1890).

Het Comité van de ‘Centrale Diaconale Conferentie’ van 1924. Staande v.l.n.r.: C. van Venetiën, F.J. Rietveld, J.H. Donner, Joh. Hagenbeek. Zittend v.l.n.r.: J. Andriessen, Ph. Wessels, A.J.L. van Beeck Calkoen, M.C. Wijnbeek, B. van den Bosch, E.J. Rothuizen.
  1. Is straatcollecte ten behoeve onzer armen naar Gods Woord geoorloofd?

Conclusie: Men keure het collecteeren aan de huizen der ingezetenen af, en brenge deze zaak, omdat het een beginsel geldt, zoo noodig ter bespreking op de Classis en Provinciale Synode. (Diaconie te Haarlem, 6de Conferentie, 1893).

  1. Is het naar den eisch onzer beginselen, dat door of namens diakenen der Gereformeerde Kerk, op geregelde tijden langs de huizen, ook van ongeloovigen enz., gelden worden verzameld (de zgn. straatcollecte) ten behoeve der eigen armen?

Conclusie: Verwijzende naar vorige conclusies, waarin de straatcollecte werd afgekeurd, werd op afschaffing aangedrongen om aan de wereld te toonen, dat wij zelf onze armen kunnen onderhouden, doch men ga met voorzichtigheid te werk, daar men soms met allerlei plaatselijke toestanden heeft te rekenen. (Diaconie te Meppel, 14e Conferentie, 1902).

  1. Mag eene Diaconie gelden aanvaarden, langs onzedelijken wege verkregen?

Conclusie: Men late het oordeel in elk voorkomend concreet geval aan de prudentie der respectieve Diaconieën over. (Diaconie  te Amsterdam, 6e Conferentie, 1893).

  1. Onze diaconie denkt er over een begrafenisonderneming op te richten en vraagt daarom: (a) Zijn er meer diaconieën, die eene begrafenisonderneming hebben? (b) Zijn er principiële bezwaren tegen? (c) Mag de billijke winst, er uit voortvloeiende, gebruikt worden ten voordeele onzer armen?

Conclusie: Het ligt niet op den weg der Diaconieën een eigen begrafenisonderneming te hebben, met name als zij niet uitsluitend strekt ten dienste van de armen, en bijzonderlijk als winstmaken wellicht doel of resultaat zou zijn. De Diaconie dient zich niet te steken in allerlei financieele en commerciële beslommeringen. Trouwens zou de Diaconie aan nijveren in de gemeente geheel onnodig het brood uit den mond nemen. Wel behoort het tot de taak der Diaconie, voor een eervolle begrafenis der armen te zorgen. (Diaconie te Enschede, 24e Conferentie, 1912).

  1. Mogen uit de gelden, in de openbare samenkomsten der Gemeente voor de armen bijeengebracht, bijdragen worden afgezonderd voor behoeftige zusterkerken, om te dienen voor kerkbouw of schulddelging?

Conclusie: De Conferentie oordeelde deze vraag ontkennend te moeten beantwoorden. Heeft men voldoende voor de armen, laat dan een of meermalen de armencollecte achterwege en collecteer voor behoeftige zusterkerken. (Diaconie te Coevorden, 18e Conferentie, 1906).

Het Comité van de ‘Centrale Diaconale Conferentie’ van 1939. V.l.n.r.: D. van Egmond, J.Th. Oudegeest, A.W. Haan, J.D.F. van Halsema, J.H. Veenkamp, J.W. Noteboom, W. van den Berg, J.J. de Morree, A.N. Evers, K. Boersma.
  1. Wat doen Diaconieën met gezinnen, waarvan man of vrouw geen lid der gemeente is?

Conclusie: De vraag is niet: hoe behooren Diaconieën te doen, maar: wat doen Diaconieën? Uit de beantwoording deze vaag blijkt, dat er weinig eenheid is in de wijze van ondersteuning, of in de toestanden, die recht geven om onderstand te bekomen. In Friesland wordt alleen onderstand verstrekt, wanneer de man belijdend lid is; in andere gemeenten is men ruimer van opvatting. (Diaconie te Groningen, 1e Conferentie, 1888).

  1. Hoe heeft de Diaconie te handelen met doopleden (a) meerderjarigen, (b) minderjarigen, (c) weezen? (Toelichting: Te Deventer waren onbemiddelde weezen, doopleden der gemeente, komen wonen, omdat hun voogd aldaar woonde. Deze voogd, geen lid der gemeente, was eveneens onbemiddeld, en nu rees de vraag of de Diaconie te Deventer stoffelijk en geestelijk voor deze weezen moest zorgen, óf de Diaconie van waar zij kwamen.)

Conclusie: Het wettig domicilie der kinderen is, waar de voogd woont, en daar deze te Deventer verblijft, is dit hun wettige woonplaats en de kerkelijke gemeente wettelijk verplicht, hen bij eigen onvermogen voor hare rekening te nemen, zoo stoffelijk als geestelijk. Billijk is echter, dat de opvoedingskosten gezamenlijk worden gedragen door de Diaconie te Deventer en die der vorige woonplaats der kinderen. Naar aanleiding van de doopledenkwestie in de Noordelijke provinciën, werd ten opzichte van punt a en b geconcludeerd: ‘Meerderjarige of minderjarige doopleden, geheel van de Kerk vervreemd, doch door den nood gedwongen zich om ondersteuning tot de Diaconie te wenden, zal men in den dadelijken nood helpen, en tevens vragen of zij hunnen doop willen beleven en aanstalten maken om belijdenis te doen. Zijn ze daartoe gezind, dan drage men de zaak aan den kerkeraad over, en blijve hen stoffelijk steunen. Verklaren zij zich echter hiertoe niet bereid, dan vrage men advies bij den kerkeraad of men de zoodanigen nog als leden der gemeente moet beschouwen’. (Diaconie te Deventer, 3e Conferentie, 1889).

De ‘Centrale Diaconale Conferentie’ van 1934 bijeen te Hilversum.
  1. Is de Diaconie geroepen onderstand te verleenen aan een gezin, dat in behoefte verkeert, uit oorzaak dat de men vrijwillig aan werkstaking heeft deelgenomen?

Conclusie: Men late het sociale vraagstuk der werkstaking rusten, omdat de medewerking tot oplossing ervan niet direct op onzen weg ligt; en wenscht men in bovengenoemd geval te steunen, dan zij men voorzichtig en beoordeele elk concreet geval op zich zelf. (Diaconie te Amsterdam, 5e Conferentie, 1892).

  1. De Diaconie acht het plichtmatig, dat bij voorgenomen verhuizing van bedeelden naar eene andere gemeente tusschen de respectieve Diaconieën vooraf onderling worde gecorrespondeerd.

Conclusie: Wenschen armen te verhuizen, dan treden de betrokken Diaconieën met elkander schriftelijk in overleg; handelen beide in dezen getrouw, dan gaat alles goed. Zoo niet, en heeft men bijoogmerken, dan komt er botsing. (Diaconie te Leeuwarden, 3e Conferentie, 1889).

  1. Is de Diaconie geroepen, gezinnen, waarvan de huisvaders nog in de volle krachte van het leven zijn, financieel te helpen tot delging van schuld, om faillissement of andere moeilijke omstandigheden te voorkomen?

Conclusie: De Conferentie spreekt uit, dat de Diaconie zeer zeker de roeping heeft om armoede te voorkomen, doch adviseert den Diaconieën hier met groote voorzichtigheid te handelen. (Diaconie te Cubaard, 11e Conferentie, 1899).

  1. Hoe regelt men het best de Christelijke verpleging van on- en minvermogende krankzinnigen?

Conclusie: Aangeraden wordt de oprichting van een plaatselijk suppletiefonds, of zoo dit niet kan een provinciaal fonds, om het ontbrekende 1/3 deel der kosten aan te vullen (de burgerlijke overheid betaalt de volle verplegingskosten in een rijksgesticht, doch slechts 2/3 deel in de Stichting Veldwijk). Men zal daarom pogingen aanwenden om voor Veldwijk rechtsgelijkheid te verkrijgen. (Diaconie te Groningen, 1e Conferentie, 1888).

Een deel van de Stichting ‘Veldwijk’ te Ermelo.
  1. Ligt het op den weg van diakenen, de armen te bezoeken als zij kennis dragen van hunnen nood, of moet men hunne aanvraag om onderstand afwachten?

Conclusie: Bezoek is noodig, zonder direct altijd geld aan te bieden. Men onderzoeke naar den toestand der armen en handele dienovereenkomstig, van God wijsheid begeerende om met goed beleid te werk te gaan. (Diaconie te Zaandam, 1e Conferentie, 1888).

  1. Behooren Diaconieën niet zooveel mogelijk het verpanden van goederen in banken van leening enz. door armen der gemeente tegen te gaan?

Conclusie: Daar de oorzaak van den gang naar de bank van leening in den regel gezocht moet worden in armoede door eigen schuld, ontstaan door onberaden huwelijk en verkeerde opvoeding, moet men dit chronische kwaad te keer gaan, voornamelijk door te wijzen op den eisch van Gods Woord om matig en godzalig te leven. (Diaconie te Enkhuizen, 4e Conferentie, 1890).

  1. De Conferentie trachte den rechten weg aan te wijzen voor de verzorging van weezen.

Conclusie: De Conferentie verklaart zich tegen weeshuizen, zoowel plaatselijke als provinciale, doch betuigt hare instemming met het beginsel van verpleging in het gezin, terwijl zij om praktische bezwaren voor groote gemeenten het paviljoenstelsel huldigt, indien namelijk de financiële krachten zulks toelaten. (Diaconieën te Harlingen, Beverwijk en Amsterdam. 5e Conferentie, 1892).

Van 1946 tot 1992 beschikten de Gereformeerde Kerken over een Tehuis voor Alleenstaande (ongehuwde) moeders, uitgaande van de gereformeerde diaconieën.
  1. Als welgestelde kinderen van behoeftige ouders weigeren naar vermogen bij te dragen tot het onderhoud dier ouders, is de Diaconie dan verplicht in de plaats dier kinderen onderhoud te verschaffen, of moeten de ouders, op grond van de burgerlijke wet, voor den rechter levensonderhoud van hun onwillige kinderen vorderen?

Conclusie: Een conclusie werd niet genomen; toch oordeelde de meerderheid der vergadering: (a) dat de ouders niet mogen en kunnen gedwongen worden om tegen hunne kinderen te procedeeren; (b) hebben de ouders geen consciëntie bezwaar, dan zou men hun den weg kunnen wijzen om de uitspraak van den rechter in te roepen; (c) men moet vooraf alle middelen aanwenden om de kinderen op hunne verplichting te wijzen, opdat ze door overreding tot anderen gedachten mochten komen; (d) men blijve hulpbehoevende ouders steunen, zoolang ze niet door hunne kinderen geholpen worden; (e) dubbele voorzichtigheid is noodig, wanneer de ouders bij ongeloovige kinderen in huis zouden moeten of kunnen komen. (Diaconie te Arnhem B, 16e Conferentie, 1904).

  1. De Conferentie spreke uit, dat het strijdt met ons beginsel, dat eene Diaconie zich aansluit aan eene of andere Vereeniging van liefdadigheid, zij het ook enkel met het doel om door eene vaste bijdrage in voorkomende gevallen mede aanspraak te hebben op den dienst van eene door die Vereeniging saamgestelde wijk- of ziekenzuster.

Conclusie: De Conferentie spreekt uit, dat het strijdt met ons beginsel – dat centralisatie van armen- en ziekenverzorging verwerpt – dat eene Diaconie lid wordt van eene of andere plaatselijke Vereeniging van liefdadigheid, gevormd uit alle godsdienstige gezindten, zij het ook enkel met het doel, om door een vaste bijdrage in voorkomende gevallen mede aanspraak te hebben op den dienst van eene door die Vereeniging aangestelde wijk- of ziekenzuster. Zij adviseert allen Diaconieën om in hare plaatsen te komen tot het oprichten van afdeelingen der Vereeniging voor Gereformeerde Ziekenverpleging in Nederland. (Diaconie te Amersfoort A, 11e Conferentie, 1899).

  1. Rapport van de Diaconieën A en B te Amersfoort, inzake blindenverpleging.

Conclusie: Overwegende, dat het haar na ernstig onderzoek gebleken is, dat het niet geacht kan worden tot de roeping te behooren van eenige kerk door middel van hare Diaconie om over te gaan tot de oprichting van een Christelijk Instituut voor blinde kinderen en jongelieden, dan wanneer het blijken mocht dat eene particuliere Vereeniging op Gereformeerden grondslag daartoe niet tot stand kan komen, besluit: de Vereeniging Effatha, die aan de Centrale Diaconale Conferentie voor 3 jaar de uitnodiging deed, dezen door haar voorgenomen arbeid van haar te willen overnemen, te melden: (1) dat voornoemde Conferentie aan haar verzoek, hoe ernstig ook, geen gevolg kan geven; (2) dat voornoemde Conferentie hartelijk hoopt, dat Effatha in den Naam des Heeren den moed moge grijpen om alsnog tot dien arbeid te komen; (3) dat de Centrale Diaconale Conferentie bij dezen de verzekering biedt zoo spoedig door Effatha of door eene nieuwe Vereeniging van gelijken grondslag deze arbeid wordt begonnen, zij al het hare zal doen, om dien zoo zeer gewenschten arbeid te steunen. (Diaconieën Amersfoort A en B, 13e Conferentie, 1901).

  1. Welke taak rust op de Diaconieën der Zuiderzeekustplaatsen tegenover de eventuele gevolgen van de drooglegging der Zuiderzee voor de visschersbevolking van genoemde plaatsen?

Conclusie: Na bespreking van deze vraag en van een te dezer zake gepubliceerd rapport, door eene Commissie ad hoc aan de classis Harderwijk verzonden, vereenigt de Conferentie zich met de uitspraak, dat het wenschelijk is in alle Classes, waaronder Zuiderzeekustkerken ressorteeren, zulke Commissies te benoemen, die met elkander in contact treden, doch dat zulks steeds geschiedt via de Classis en met inachtneming van het advies der Generale Synode van 1927 betreffende samenwerking der Kerken tot diaconaal hulpbetoon. (Diaconie te Harderwijk, 39e Conferentie, 1928).

De bouw van een tehuis voor de Stichting ‘De Glindhorst’ in Achterveld.
  1. Ingekomen een schrijven namens het Bestuur van de Vereeniging tot duurzame verzorging van minderjarigen ‘De Glindhorst’ te Achterveld, met verzoek om vertegenwoordiging der Conferentie door een lid van het Comité in het Bestuur van genoemde Vereeniging. Begeleidend schrijven van den directeur der Stichting met de vraag of voortaan elk jaar voor ‘De Glindhorst’, waar nu ruim 300 kinderen verpleegd worden, een collecte door de Kerken zou gehouden kunnen worden.
M.C. Wijnbeek.

Besluit: Hoewel de Stichting voortgekomen is uit de actie van de Centrale Diaconale Conferentie en er dus verplichtingen tegenover ‘De Glindhorst‘ zijn, wordt geoordeeld dat het aanwijzen van een Comitélid door het Bestuur van genoemde Stichting buiten de bevoegdheid en het doel van de Conferentie ligt. Besloten wordt de namen van een tweetal personen – de brs. M.C. Wijnbeek (Baarn) en H. Botterweg (Utrecht) –  aan het Bestuur op te geven, om uit hen een keuze te doen. Echter zou zitting nemen van een hunner in dat Bestuur niet zijn in het ambt van diaken en ook niet als Comitélid. Voorts wordt besloten aan de zaak van ‘De Glindhorst’ meer bekendheid te geven door het verzenden van een circulaire aan alle diaconieën en daarin tot steun op te wekken. (33e Conferentie te Den Haag).

© 2023. GereformeerdeKerken.info

Bronnen onder meer:

P. Biesterveld, J. van Lonkhuijzen en R.J.W. Rudolph, Het Diaconaat. Handboek ten dienste der Diaconieën. Hilversum, 1907

R. Broekhuizen, De Centrale Diaconale Conferentie van de Gereformeerde Kerken in Nederland in haar ontstaan en ontwikkeling geschetst b.g.v. haar 25-jarig bestaan. Kampen, 1913

A. Kuyper, Tractaat van de Reformatie der Kerken aan de zonen der reformatie hier te landen op Luthers vierde eeuwfeest aangeboden. Amsterdam, 1883

N.N., Acta van het Synodaal Convent (1887) en van de voorlopige synoden van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (1888-1892). Kampen/Leusden, 1985

J.W. Noteboom e.a., Tijden en Taken, Gereformeerd diaconale arbeid rond 75 diaconale conferenties, 1888/1966. Kampen, g.j.

D. de Wit, De Centrale Diaconale Conferentie van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Gedenkboek bij het gouden jubileum (1913-1939). Rotterdam, g.j.

© 2023. GereformeerdeKerken.info